Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 070910 tvr: Verzekeraar kan een deelnemer van een groep aansprakelijk stellen op grond van artikel 6:162 BW, ook indien deze deelnemer niet zelf de handeling heeft verricht die uiteindelijk tot de schade heeft geleid.

Hof Arnhem 070910 tvr: Verzekeraar kan een deelnemer van een groep aansprakelijk stellen op grond van artikel 6:162 BW, ook indien deze deelnemer niet zelf de handeling heeft verricht die uiteindelijk tot de schade heeft geleid.
4.1  Het gaat in de onderhavige zaak om het volgende. Interpolis heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan haar te betalen de schade die zij aan haar verzekeringnemer, [X] (hierna [X]), heeft vergoed, vermeerderd met de expertisekosten. Deze schade is volgens Interpolis veroorzaakt doordat [geïntimeerde] samen met [Y] de spiegels van vijf aan [X] toebehorende auto’s heeft getrapt.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat het voor toewijzing van de vordering van belang is dat de schade aan de auto’s van [X] rechtstreeks door [geïntimeerde] is toegebracht, hetgeen niet het geval is wanneer de auto’s niet door [geïntimeerde] maar door [Y] zijn beschadigd en [geïntimeerde] daar slechts bij aanwezig was. Volgens de kantonrechter heeft Interpolis niet voldaan aan haar stelplicht dat [geïntimeerde] de auto’s van [X] heeft beschadigd. De kantonrechter heeft de vordering daarom afgewezen.
In hoger beroep komt Interpolis op tegen deze overwegingen van de kantonrechter.

4.2  Interpolis heeft in de eerste plaats aangevoerd dat op grond van de algemene bepaling over onrechtmatige daad, artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), juncto artikel 6:102 BW eveneens groepsaansprakelijkheid van [geïntimeerde] dient te worden aangenomen. Zij heeft zich daartoe beroepen op de Parlementaire Geschiedenis van artikel 6:197 BW, dat in lid 2 de bepaling betreffende groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW) uitsluit van subrogatie op de verzekeraar.

4.3  In de Parlementaire Geschiedenis van artikel 6:197 BW is over de uitsluiting van artikel 6:166 BW op de krachtens subrogatie aan de verzekeraar toekomende rechten vermeld: “Allereerst zijn uitgezonderd twee bepalingen uit afdeling 6.3.1, te weten de artikelen 6.3.1.2b (aansprakelijkheid voor geestelijke en lichamelijke tekortkomingen) [thans 6:165 BW, hof] en 6.3.1.5 (groepsaansprakelijkheid) [thans 6:166 BW, hof]. Zij bevatten aansprakelijkheidsuitbreidingen waarvan de verdere ontwikkeling in de praktijk zal moeten worden afgewacht. Dat deze artikelen in de voorgestelde regeling uitgezonderd zijn, ontneemt de rechter niet de bevoegdheid om, zo de feiten daartoe in een bepaald geval aanleiding geven, tot hetzelfde resultaat te komen aan de hand van de algemene regel van artikel 6.3.1.1. lid 3 [thans 6:162 BW, hof], waarvan de artikelen 6.3.1.2b en 6.3.1.5 immers slechts een uitwerking vormen. Maar het is wenselijk geacht de rechter de vrijheid te laten bij verhaalsrechten terughoudender te zijn dan deze laatste artikelen zouden toelaten, waarbij mede van belang is dat deze aansprakelijkheid naar haar aard voornamelijk particulieren zal treffen.”

4.4  Uit deze passage uit de Parlementaire Geschiedenis blijkt dat de wetgever de mogelijkheid voor verzekeraars heeft opengelaten om – zoals vóór het van kracht worden van artikel 6:166 BW al enkele malen in de jurisprudentie van voornamelijk rechtbanken en hoven was aangenomen – in gevallen waarin meerdere personen tezamen onrechtmatige gedragingen hebben gepleegd, zich te beroepen op de algemene bepaling over onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW, mits aan alle in die bepaling vermelde vereisten is voldaan.

4.5  Uit de geciteerde passage en hetgeen overigens tijdens de parlementaire behandeling van artikel 6:197 BW aan de orde is gekomen, blijkt voorts dat de strekking van artikel 6:197 BW met name is om te voorkomen dat verzekeraars profiteren van de ten behoeve van de bescherming van slachtoffers in de wet opgenomen uitbreiding van aansprakelijkheid.

4.6  Artikel 6:166 BW vormt een uitbreiding ten opzichte van het vóór 1 januari 1992 geldende recht in die zin dat – anders dan voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW – voor aansprakelijkheid op grond van die bepaling niet is vereist dat een werkelijk causaal verband bestaat tussen het groepsoptreden en het toebrengen van de schade. De aansprakelijkheid van een groepsdeelnemer vloeit, in geval van toepasselijkheid van artikel 6:166 BW, voort uit de enkele overtreding van de norm dat de kans op het aldus toebrengen van schade de deelnemers had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband.
In de Parlementaire Geschiedenis van artikel 6:166 BW wordt de daarin vervatte uitbreiding ten opzichte van artikel 6:162 BW aldus toegelicht:
“Nu wordt het antwoord op de vraag in hoeverre in een rechtsstelsel behoefte bestaat aan een dergelijke regel, mede bepaald door de al dan niet aanwezigheid in dat stelsel van een algemene regel volgens welke iedere gedraging in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt t.a.v. eens anders persoon of goed, tot schadevergoeding verplicht. Kent immers een rechtsstelsel zodanige algemene regel niet, dan plegen niet alle deelnemers aan de turba een onrechtmatige daad jegens de benadeelde, maar in het algemeen enkel diegene die, bij voorbeeld door het toebrengen van een slag, het civiele delict van zaakbeschadiging, kwetsing of doodslag begaat, en is dus een bijzondere regel noodzakelijk om de andere deelnemers mede aansprakelijk te doen zijn. In rechtsstelsels als het Franse en het Nederlandse echter, waar de bedoelde algemene regel geldt, kan men krachtens die regel de deelnemers aansprakelijk achten, omdat zij een “faute”begingen door mee te doen aan de gedragingen in groepsverband in verband met de kans dat uit die gedragingen zou resulteren de handeling die de schade rechtstreeks veroorzaakte. Dit geldt te meer voor het Nederlandse recht omdat daarin degene die een onrechtmatige daad begaat ook aansprakelijk is voor niet rechtstreekse gevolgen van zijn daad.
Toch hebben de ontwerpers het nodig geoordeeld een bepaling op te nemen betreffende deze gevallen, om buiten twijfel te stellen dat een deelnemer zich niet aan mede-aansprakelijkheid kan onttrekken met een beroep op het ontbreken van causaal verband tussen zijn onrechtmatige gedragingen en de door de benadeelde geleden schade en om voor dit geval een bijzondere regeling te geven voor onderling regres.
Wat het eerste punt betreft: wanneer bij voorbeeld een troep jongens uit is op het plegen van baldadigheden of enige personen deelnemen aan een relletje, scheppen zij met elkander de psychische sfeer die het gevaar doet ontstaan voor het onrechtmatig toebrengen van schade aan buitenstaanders door één der deelnemers. Nu zou elk der deelnemers, die niet de facto de schade toebracht, kunnen stellen: mijn deelneming is niet causaal voor de schade, immers ook als ik niet had meegedaan zou de rest uit zijn geweest op baldadigheden, resp. zou het relletje toch hebben plaatsgevonden. Dit verweer wordt door de onderhavige bepaling afgesneden.”

4.7  Kort samengevat betekent het hiervoor vermelde dat een verzekeraar een eventueel verweer van een deelnemer van een groep, dat ertoe strekt dat ook zonder zijn deelneming de schade zou zijn veroorzaakt, niet kan pareren met een beroep op artikel 6:166 BW. Dit laat echter onverlet dat een deelnemer van een groep aansprakelijk kan zijn voor een in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad, indien hij een in artikel 6:162 lid 2 BW vervatte norm heeft geschonden, ook indien deze deelnemer niet zelf de handeling heeft verricht die uiteindelijk tot de schade heeft geleid. Daarbij kan dus ook worden gedacht aan het deelnemen aan groepsgedrag waarvan de aangesprokene zich had behoren te onthouden vanwege de kans dat één van de groepsleden onrechtmatig schade zou toebrengen, mits daarbij komt vast te staan dat één van de groepsleden die schade (onrechtmatig) heeft veroorzaakt en voorts causaal verband bestaat tussen (het ontstaan van) die schade en de hiervoor omschreven normschending.

4.8  In het onderhavige geval heeft Interpolis zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] jegens [X] aansprakelijk is voor de aan diens auto’s toegebrachte schade, ook indien niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] deze schade heeft veroorzaakt door zelf spiegels te vernielen. In dat verband heeft Interpolis zich (mede) beroepen op de hiervóór aan het slot van 4.7 aangeduide aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen in groepsverband ex artikel 6:162 BW. Interpolis heeft daartoe onder meer aangevoerd dat [geïntimeerde] de vernielingen aan de auto’s van [X] in vereniging met [Y] (hierna: [Y]) heeft gepleegd, waarbij zij heeft verwezen naar het in dat kader opgestelde proces-verbaal van de politie Gelderland-Zuid, district Tweestromenland, Team Wijchen (hierna: het proces-verbaal van de politie). Interpolis heeft er daarnaast op gewezen dat [geïntimeerde] ook strafrechtelijk is veroordeeld voor het medeplegen van vernielingen aan auto’s.

4.9  [geïntimeerde] heeft daar tegenover aangevoerd dat er geen sprake is geweest van deelname aan een groep, terwijl er ook geen sprake was van een zodanige samenwerking met [Y], dat hij onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld.

4.10  Het hof oordeelt als volgt. Zoals uit het proces-verbaal van de politie blijkt en voorts niet, althans onvoldoende gemotiveerd door [geïntimeerde] is bestreden, hebben [geïntimeerde] en [Y], die na een avondje stappen huiswaarts keerden, gelijktijdig en in dezelfde straten in Wijchen in de nacht van 5 januari 2005 op 6 januari 2005 vernielingen aangericht aan meer dan 30 auto’s. Zij zijn daarbij niet onafhankelijk van elkaar te werk gegaan nu zij klaarblijkelijk beurtelings de spiegels van de zich op hun weg bevindende auto’s trapten. Deze handelwijze kwalificeert naar ’s hofs oordeel als groepsgedrag en zij impliceert dat [geïntimeerde] en [Y] elkaars gedragingen versterkten en in stand hielden. [geïntimeerde] is in verband met deze gedragingen bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis strafrechtelijk veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van auto’s, waaronder de aan [X] toebehorende auto’s. Verder geldt dat [geïntimeerde] zich in de genoemde omstandigheden had dienen te realiseren dat door zijn eigen handelen de kans bestond dat ook aan auto’s waarvan hij niet zelf de spiegels aftrapte schade zou ontstaan. Hij had zich daarom van dit handelen dienen te onthouden. In het geval van [X] is, zo al niet door [geïntimeerde] zelf, dan toch mede door diens onrechtmatige gedrag, ook daadwerkelijk schade toegebracht aan de aan [X] toebehorende auto’s. Ook indien moet worden aangenomen dat alleen [Y] de auto’s van [X] heeft beschadigd, geldt dat diens gedragingen niet kunnen worden losgedacht van het onrechtmatig handelen van zijn medepleger [geïntimeerde]. De enkele door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheid dat [Y] (heeft verklaard dat hij) op het moment dat hij met de auto’s van [X] bezig was niet wist wat [geïntimeerde] aan het doen was, maakt dat niet anders; daaruit volgt immers niet dat [Y] de auto’s van [X] hoe dan ook – dus ongeacht de betrokkenheid en voorafgaande gedragingen van [geïntimeerde] – had vernield. Daarmee is het causaal verband tussen het onrechtmatige gedrag van [geïntimeerde] en de door [X] geleden schade gegeven. De onrechtmatige gedraging is te wijten aan de schuld van [geïntimeerde] en kan daarom aan hem worden toegerekend. [geïntimeerde] is dan ook gehouden alle dientengevolge door [X] geleden schade te vergoeden. Nu Interpolis deze schade aan [X] heeft vergoed, is zij gesubrogeerd in de rechten van [X] tot verhaal van de schade op [geïntimeerde].

4.11  Deze schade is in de vordering van Interpolis in de inleidende dagvaarding nader geconcretiseerd op een bedrag van € 2.971,93, vermeerderd met expertisekosten van € 419,00 en vermeerderd met wettelijke rente over de autoschade.
[geïntimeerde] heeft betwist de gevorderde expertisekosten verschuldigd te zijn. Volgens [geïntimeerde] kan hem, voor zover hij al verantwoordelijk kan worden gehouden voor de door Interpolis betaalde schadevergoeding, slechts de helft van de expertisekosten in rekening worden gebracht.
Dit verweer faalt, nu Interpolis [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de schade (zij het dat zij het van [Y] ontvangen bedrag in mindering heeft gebracht op haar vordering op [geïntimeerde]) en deze schade mede de redelijke kosten ter vaststelling van de schade omvat. De expertisekosten ad € 419,00 zullen daarom eveneens door [geïntimeerde] aan Interpolis moeten worden vergoed.
Interpolis heeft tevens wettelijke rente over de autoschade gevorderd, primair vanaf 5 januari 2005 en subsidiair vanaf 18 januari 2005. Aangezien Interpolis heeft gesteld dat zij op 18 januari 2005 de schade aan [X] heeft vergoed, is zij pas op die datum in de rechten van [X] gesubrogeerd en kan zij pas vanaf die datum aanspraak maken op de wettelijke rente. De wettelijke rente zal dus worden toegewezen vanaf 18 januari 2005.

Slotsom

4.12  De grief treft doel, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en de door Interpolis in eerste aanleg en in hoger beroep ingestelde vorderingen zullen worden toegewezen.
Voor recht zal worden verklaard dat [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk is voor de vernielingen aan de voertuigen van [X] en de dientengevolge opgetreden schade. Voorts zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot betaling van € 2.971,93, vermeerderd met € 419,00 en met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.971,93 vanaf 18 januari 2005.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
LJN BN7359