HR 231112 subrogatie zorgverzekeraar; beperking verhaalsrecht ex art. 7:962 lid 3 BW ook tegen overige medeschuldenaren
- Meer over dit onderwerp:
HR 231112 subrogatie zorgverzekeraar; beperking verhaalsrecht ex art. 7:962 lid 3 BW ook tegen overige medeschuldenaren
3. Beoordeling van de middelen
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In 2007 vond een verkeersongeval plaats waarbij twee auto's waren betrokken. De ene auto werd bestuurd door [betrokkene 1], de andere door [eiser]. Bij dit ongeval zijn twee inzittenden van de auto van [betrokkene 1] gewond geraakt, namelijk diens echtgenote [betrokkene 2] en hun zoon [betrokkene 3].
(ii) Menzis heeft als zorgverzekeraar de ziektekosten van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] vergoed.
(iii) De door [eiser] bestuurde auto was ingevolge de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij Interpolis.
3.2 Menzis vordert in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, veroordeling van [eiser] en Interpolis tot betaling van de door Menzis ten behoeve van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] vergoede ziektekosten.
Aan die vordering heeft Menzis primair ten grondslag gelegd dat [eiser] en Interpolis op grond van art. 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele vordering van Menzis. Weliswaar staat art. 7:962 lid 3 BW eraan in de weg dat Menzis de schade verhaalt op [betrokkene 1], aldus Menzis, maar dat brengt niet mee dat de hoofdelijke verbondenheid van [eiser], als gevestigd door art. 6:102 BW wordt doorbroken.
[Eiser] en Interpolis betogen dat Menzis weliswaar is gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerden, maar dat zij op grond van art. 7:962 lid 3 BW geen vordering krijgt op [betrokkene 1], zijnde de echtgenoot respectievelijk de vader van de benadeelden. Omdat Menzis maar één partij kan aanspreken, is art. 6:102 BW niet van toepassing.
De primaire grondslag van de vordering van Menzis is dan ook ontoereikend, aldus [eiser] en Interpolis.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de primaire grondslag van Menzis de vordering niet kan dragen.
Zij heeft daartoe overwogen, kort samengevat, dat Menzis ingevolge art. 7:962 lid 3 BW geen vordering heeft op [betrokkene 1], zodat zij niet de mogelijkheid heeft om een keuze te maken tussen één van de beide mede-aansprakelijken.
3.3 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van Menzis op basis van de primaire grondslag alsnog volledig toegewezen.
Het heeft daartoe onder meer overwogen (rov. 4.4):
"(...) Vast staat dat de slachtoffers hun gehele schade naar keuze zouden kunnen verhalen op [eiser] of op [betrokkene 1], die hoofdelijk verbonden zijn. Zij hebben dus (ook) een vordering van 100% van de schade op [eiser].
Het is in die schade dat Menzis is gesubrogeerd.
Dat betekent dat ook Menzis de gehele schade op Interpolis c.s. kan verhalen. Dat Menzis op grond van art. 7:962 lid 3 BW zelf niet de mogelijkheid heeft de schade (ook) op [betrokkene 1] te verhalen, doet daaraan niet af. Dat verandert niets aan de vordering waarin zij is gesubrogeerd, te weten de vordering van de slachtoffers tot vergoeding van 100% van de schade op [eiser]."
3.4 Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat twee personen ([betrokkene 1] en [eiser]) op de voet van art. 6:102 BW hoofdelijk verbonden zijn voor de schade die de benadeelden ([betrokkene 2] en [betrokkene 3]) hebben geleden.
De daaruit ontstane vorderingen zijn door subrogatie op de voet van art. 7:962 lid 1 BW overgegaan op de ziektekostenverzekeraar van de benadeelden (Menzis).
Op grond van het derde lid van die bepaling heeft Menzis evenwel geen vordering gekregen op [betrokkene 1], zijnde de echtgenoot respectievelijk de vader van de verzekerde benadeelden. Het eerste middel stelt de vraag aan de orde of Menzis de schade volledig kan verhalen op [eiser], dan wel slechts onder aftrek van het gedeelte dat [betrokkene 1] in zijn onderlinge verhouding met [eiser] aangaat.
3.5 Het strookt met de strekking van art. 7:962 lid 3 BW dat deze vraag in de laatstgenoemde zin moet worden beantwoord. Indien zou worden geoordeeld dat Menzis de schade volledig op [eiser] zou kunnen verhalen, zou dat immers meebrengen dat deze - op grond van art. 6:102 lid 1 in verbinding met art. 6:101 lid 1 BW - voor het deel van de schade dat hem in zijn verhouding jegens [betrokkene 1] niet aangaat, regres zou kunnen nemen op [betrokkene 1], waardoor langs deze indirecte weg alsnog het resultaat zou worden bereikt dat de wetgever met art. 7:962 lid 3 BW beoogde te voorkomen. Hierbij past dat art. 7:962 lid 3 BW het verhaalsrecht van Menzis tegen overige medeschuldenaren, in dit geval [eiser], dienovereenkomstig beperkt.
3.6 Het eerste middel slaagt derhalve. De overige middelen behoeven geen behandeling en de Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De primaire grondslag van de vordering van Menzis kan niet leiden tot toewijzing van het gevorderde. Geen van de partijen is echter opgekomen tegen de beslissing van de rechtbank dat de vordering van Menzis toewijsbaar is op de subsidiaire grondslag daarvan - onrechtmatig handelen van [eiser] - met dien verstande dat, op de voet van art. 6:101 BW, [eiser] en zijn WAM-verzekeraar Interpolis na aftrek van het aandeel van [betrokkene 1] slechts 55% van de schade dienen te dragen. De Hoge Raad zal daarom het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. LJN BX5880