b Den Bosch 070508 regres verzekeraar op eigenaar omdat (overleden) bestuurder alcohol had gedronken en geen rijbewijs had, bewijsopdracht
- Meer over dit onderwerp:
 
b Den Bosch 070508 regres verzekeraar op eigenaar omdat (overleden) bestuurder alcohol had gedronken en geen rijbewijs had, bewijsopdracht 
2.1.  Als    enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans  niet of onvoldoende    weersproken, alsmede op grond van de door partijen  overgelegde  stukken,   voor zover de inhoud daarvan niet door partijen  is betwist,  staat tussen   partijen het volgende vast. 
 2.2.  Op [xxx] was [partij B] op het verjaarsfeestje [van C (hierna:     C)] in [adres]. Op enig moment die avond is [partij B] tezamen met  [D]    en [C] een meisje [D], hierna: [D]) op gaan halen in de auto van   [partij   B]. [C] bestuurde de auto toen. 
 2.3.  Later die nacht (het was inmiddels [xxx]) vertrok [C] met [D]     in de auto van [partij B] om haar thuis te brengen. [C] bestuurde de     auto en [D] was de enige passagier. Om omstreeks 02:26 uur heeft     vervolgens een eenzijdig ongeval plaatsgevonden waarbij [C] is overleden     en [D] gewond is geraakt. Ten tijde van het ongeval was [C] niet in   het   bezit van een geldig rijbewijs. 
 2.4.  De auto van [partij B] was op dat moment verzekerd bij VAN.      VAN heeft een deel van de schade van [D] vergoed en is bezig met de     verdere schadeafwikkeling. 
 2.5.  Op de verzekeringovereenkomst tussen VAN en [partij B] zijn     onder meer van toepassing de Algemene Voorwaarden van verzekering en de     Bijzondere voorwaarden van aansprakelijkheidsverzekering (hierna:  BVA)    (productie 11 bij dagvaarding). 
 2.6.  In artikel 5 (Algemene uitsluitingen) van de Algemene     voorwaarden staat het volgende: Wij verlenen geen dekking voor schade: 
 (…) 
 7. veroorzaakt terwijl de bestuurder de wettelijke norm voor het     alcoholgebruik in het land waar de schade plaats vond, heeft     overschreden. Het weigeren van een bloedproef of ademtest wordt hiermee     gelijk gesteld; 
 (…) 
 2.7.  In artikel 23 van de BVA (Aanvullende uitsluitingen) staat voorts het volgende: 
 Naast de uitsluitingen die in de Algemene Voorwaarden zijn opgenomen, gelden de volgende bepalingen. 
 1.  Wij verlenen geen dekking voor schade die is ontstaan: 
 (…) 
 c. als de feitelijke bestuurder niet in het bezit is van een geldig     wettelijk voorgeschreven rijbewijs voor het motorrijtuig met de     eventueel daaraan gekoppelde aanhanger. Deze uitsluiting geldt niet     wanneer de bestuurder minder dan 3 maanden voor de gebeurtenis is     geslaagd voor het rijvaardigheidsexamen, maar het rijbewijs nog niet is     uitgereikt; 
 (…)   
 2.8.  Artikel 24 van de BVA luidt als volgt: 
 Verhaal op de verzekerde 
 1.  Het is mogelijk dat wij volgens de Wet     Aansprakelijkheidverzekering Motorrijtuigen, een overeenkomende     buitenlandse wet of op grond van deze verzekering schade en kosten     moeten voldoen, die wij op grond van een uitsluiting niet zouden hebben     vergoed. In dat geval hebben wij het recht het bedrag van de schade  en    kosten te verhalen op de verzekerde voor wie de uitsluiting geldt.  
 2.  Wij zullen geen verhaal nemen op een verzekerde die aantoont dat     de schadeveroorzakende omstandigheden zich buiten zijn weten of tegen     zijn wil hebben voorgedaan en dat hem terzake van die omstandigheden   in   redelijkheid niets te verwijten valt. Er wordt echter geen afstand   van   verhaal gedaan ten opzichte van degen aan wie het motorrijtuig   wegens   onderhoud, reparatie, revisie en dergelijke was toevertrouwd. 
 3.  Het geschil 
 3.1.  VAN vordert   samengevat - veroordeling van [partij B] tot     betaling van € 2.756,06 en € 17.613,28, vermeerderd met de nog aan [D]     uit te keren gelden en vermeerderd met rente en kosten. 
 3.2.  [partij B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 
 4.  De beoordeling 
 4.1.  VAN legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op basis van     de verzekeringsovereenkomst met [partij B] en de daarbij  toepasselijke    polisvoorwaarden gerechtigd is de schade welke zij aan  [D] heeft  vergoed   te verhalen op [partij B]. Hiertoe voert zij aan dat  [C] ten  tijde van   het ongeval zowel zonder geldig rijbewijs reed als  een te  hoog   zijn   bloed had. 
 Diefstal 
 4.2.  [partij B] voert in de eerste plaats als verweer dat VAN op     basis van de WAM niet gehouden was tot uitkering van de door [D] geleden     schade omdat [C] de auto door middel van diefstal onder zich had. 
 4.3.  Niet valt in te zien dat hetgeen op [xxx] heeft plaatsgevonden     valt te kwalificeren als diefstal. Ter zitting heeft [partij B]  immers    verklaard dat hij, weliswaar na stevig aandringen van [C],   toestemming   heeft gegeven voor het gebruik van zijn auto door [C]. Het   element van   wederrechtelijkheid van diefstal is derhalve niet   vervuld. Dit verweer   van [partij B] treft derhalve geen doel. VAN was   en is op grond van   artikel 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering   motorrijtuigen   gehouden tot vergoeding van door [D] geleden schade. 
 Overschrijding van de wettelijke norm van het alcoholgebruik 
 4.4.  Door VAN is gesteld dat [C] ten tijde van het ongeval een     alcoholpromillage van 1,23 promille had, dat [partij B] daar wetenschap     van had en dat zij op grond daarvan in samenhang met het bepaalde in     artikel 24 van de BVA zich op [partij B] kan verhalen. Hiertoe stelt   VAN   dat door de hee[F], privacyambtenaar bij de Politie West, aan     registerexper[G] telefonisch is verklaard dat het bloedalcoholgehalte     bij [C] uitgekomen was op 1,23 promille. De heer [G] heeft vervolgens     schriftelijk om een schriftelijke bevestiging hiervan verzocht. Door  de    heer [F] is hierop gereageerd bij brief van [xxx], hierin staat  dat  hij   tijdens het gesprek inderdaad heeft laten ontvallen wat het   promillage   is geweest, doch dat hij de schriftelijke uitslag van het     bloedalcoholgehalte niet mag vrijgeven. Volgens VAN is een en ander in     onderlinge samenhang voldoende om aan te nemen dat [C] onder invloed   van   veel meer dan het wettelijk toegestane alcoholpercentage   verkeerde. 
 4.5.   [partij B] betwist in de eerste plaats dat [C] dermate onder     invloed van alcohol was dat hij de wettelijke norm zou hebben     overschreden. [partij B] heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij     [C] enkel één biertje heeft zien drinken en dat hij verder niet gezien     heeft of en wat [C] gedronken heeft. Ook verklaarde hij dat hij uit  de    rijstijl van [C] eerder op de avond niet af kon leiden dat hij   gedronken   had, [C] reed volgens [partij B] netjes. 
 4.6.  Nu VAN heeft gesteld, dat [C] ten tijde van het ongeval een te     hoog alcoholgehalte in zijn bloed had en [partij B] deze stelling     gemotiveerd heeft bestreden, zal VAN in de gelegenheid worden gesteld     deze stelling  te bewijzen als na te melden. 
 4.7.  Om proceseconomische redenen geeft de rechtbank in het     navolgende reeds aan wat het mogelijk vervolg van de procedure na de     bewijslevering door VAN zal zijn. 
 4.7.1.  Mocht VAN slagen in het bewijs van deze stelling, dan zal     het subsidiaire verweer van [partij B] aan de orde komen. [partij B]     doet een beroep op het bepaalde in artikel 24 lid 2 van bovengenoemde     BVA. Hij stelt dat het rijden onder invloed van teveel alcohol door [C]     zich buiten zijn weten en tegen zijn wil heeft voorgedaan en dat hem     terzake van deze omstandigheid in redelijkheid niets te verwijten  valt.    VAN heeft op dit verweer gereageerd met de stelling dat bij een     dergelijk hoog promillage (1,23 promille) de wetenschap van [partij  B]    verondersteld moet worden. Deze betwisting door VAN heeft tot  gevolg  dat   [partij B] in de gelegenheid zal moeten worden gesteld  bewijs te    leveren van zijn stelling. Zou [partij B] daarin niet  slagen, dan zou    komen vast te staan dat VAN zich op [partij B] mag  verhalen. Zou  [partij   B] daarin wel slagen dan komt het volgende aan  de orde.  Dat  komt ook   aan de orde als VAN niet kan bewijzen dat [C]  een te hoog    alcoholpercentage had. 
 Rijden zonder rijbewijs 
 4.7.2.  [partij B] doet met betrekking tot het zonder rijbewijs     rijden van [C] eveneens een beroep op het bepaalde in artikel 24 lid 2     van de BVA. Hij stelt dat ook deze omstandigheid zich buiten zijn  weten    en tegen zijn wil heeft voorgedaan en dat hem terzake van deze     omstandigheid in redelijkheid niets te verwijten valt. Hij stelt dat  hij    voldoende heeft onderzocht of [C] al dan niet over een rijbewijs     beschikte. [partij B] heeft verklaard dat hij, toen [C] voor de  tweede    keer zijn auto wilde gebruiken, in reactie op het drammen van  [C] naar    zijn rijbewijs heeft gevraagd. Volgens hem heeft [C] hem  toen een roze    papiertje, gelijkend op een rijbewijs, laten zien. Ook  heeft hij    aangevoerd dat hij ervan uit mocht gaan dat [C] over een  rijbewijs    beschikte. Hij had hem immers vaak zien rijden, onder meer  in een    bedrijfsauto. Hij kende [C] niet goed, kende hem enkel van  “zien”, en    behoorde niet tot zijn kring. [C] was een vriend van een  vriend ([D]) en    hij was de betreffende avond voor het eerst bij hem  op bezoek.  Volgens   [partij B] heeft hij na het ongeval de portemonnee  van [C] tot  zijn   beschikking gehad en hierin een gedeeltelijk  rijbewijs  aangetroffen. Het   nummer van dit rijbewijs zou hij hebben  doorgegeven  aan zijn   verzekeringsagent [H]. 
 4.7.3.  VAN stelt zich op het standpunt dat iedereen wist dat [C]     niet over een rijbewijs beschikte en dat [partij B] dat derhalve ook     wist. Dit standpunt baseert zij met name op een door haar overgelegde     weergave van een telefonische verklaring van [D] en de verklaring van  de    werkgever van [C], de heer [V]. Voorts is volgens VAN door niemand  op    het feestje waargenomen dat [partij B] naar het rijbewijs van [C]  zou    hebben gevraagd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door VAN  van de    stelling van [partij B], zou [partij B] in de gelegenheid  moeten  worden   gesteld zijn stelling te bewijzen. 
 4.8.  Eerst zal VAN evenwel in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren conform hetgeen onder 4.6. is overwogen. 
 4.9.  Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal de rechtbank  beoordelen  of zij toekomt aan één of beide andere bewijsopdrachten. 
 4.10.  Iedere verdere beslissing zal gelet op het bovenstaande worden aangehouden. LJN BQ7414