Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam, 110209 vordering WAM-ass op verzekerde; i.p dient uitgegaan te worden van juistheid schade

Rb A.dam, 110209 vordering WAM-ass op verzekerde; i.p dient uitgegaan te worden van juistheid schadevaststelling
Nu van premiebetaling door [A] in het geheel geen sprake is geweest en het hier dus niet – slechts – gaat over betaling van vervolgpremie, kan in het midden worden gelaten of – en, zo ja, hoe vaak – [A] door Fortis is gesommeerd voor betaling van de premie zorg te dragen. Fortis behoefde geen dekking te verlenen, nu de eerste premie niet was voldaan.

4.4.  [A] kon dan ook geen aanspraak maken op dekking voor de consequenties van het ongeval van 13 december 2004. Iets anders is, dat Fortis zich daarop ten overstaan van schadelijdende derden jegens welke [A] aansprakelijk was, niet kon beroepen. Op grond van artikel 15 WAM en artikel 5 van de toepasselijke Rubrieksvoorwaarden was Fortis echter gerechtigd, vervolgens verhaal te nemen op [A] als verzekeringnemer.

4.5.  [A] heeft betwist, voor de consequenties van het ongeval aansprakelijk te zijn. In dat kader heeft hij zich erop beroepen dat hij tijdig richting had aangegeven, [B] hem gemakkelijk aan de rechterzijde had kunnen passeren en hij diens Porsche pas op het laatste moment zag. [A] heeft gesteld dat [B] geen (althans pas op het laatste moment) verlichting voerde en te hard reed. Verder heeft [A] betwist dat [B] de bevoegdheid had, motorrijtuigen te besturen. In ieder geval had [B] zijn rijbewijs ten tijde van het ongeval niet bij zich, aldus [A].

4.6.  Bij de uitvoering van een overeenkomst als de verzekeringsovereenkomst tussen Fortis en [A] dienen partijen zich jegens elkaar te gedragen in overeenstemming met de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
Op grond van artikel 4 van de Rubrieksvoorwaarden was Fortis gerechtigd, schadevorderingen van derden af te wikkelen. Een zorgvuldige schadeafwikkeling brengt evenwel met zich dat de verzekeraar de belangen van de verzekerde bij de afwikkeling van claims in de overwegingen betrekt (nog los van het feit dat genoemd artikel expliciet bepaalt dat Fortis de belangen van de verzekerde in het oog zal houden). Dit geldt met name in een geval als het onderhavige, waarin, zoals uit het voorgaande blijkt, er in de onderlinge verhouding tussen verzekeraar en verzekerde geen sprake was van dekking en de door Fortis uit te keren bedragen door haar op [A] zouden worden verhaald.

4.7.  Het onder 4.6 overwogene brengt overigens niet met zich dat moet worden geoordeeld dat er voor Fortis bij de schadeafwikkeling helemaal geen – door [A] te respecteren – rol meer was weggelegd. De benadeelde partijen konden immers op grond van de WAM een eigen recht tegen Fortis uitoefenen, waarmee het belang van Fortis bij de schadeafwikkeling is gegeven. Niet gesteld of gebleken is dat [A], geconfronteerd met het standpunt van Fortis over (het ontbreken van) de dekking, Fortis heeft laten weten de schadeafwikkeling zelf ter hand te willen nemen. Dat Fortis zich op het standpunt stelde dat er geen sprake was van dekking onder de polis, doet in het onderhavige geval dan ook niet af aan haar bevoegdheid om de schadeafwikkeling ter hand te nemen.

4.8.  De vraag die hier moet worden beantwoord is of Fortis, door de claims van de benadeelden in behandeling te nemen en af te wikkelen zoals zij heeft gedaan, in strijd met de op haar jegens [A] rustende zorgplicht heeft gehandeld, in welk geval dat aan regres op [A] in de weg zou staan. De bewijslast ter zake rust op [A]. Voor zover [A] zich op het standpunt stelt dat het aan Fortis is om jegens [A] te bewijzen dat die voor de consequenties van het ongeval aansprakelijk was, dient dit standpunt gelet op het voorgaande te worden verworpen.

4.9.  [A] is linksaf geslagen op een plaats waar zich geen zijweg bevond. Wel lijkt er ter plaatse sprake te zijn geweest (inmiddels is de situatie aldaar naar de rechtbank begrijpt gewijzigd) van een inrit; blijkens zijn stellingen was [A] voornemens aldaar te gaan keren. Aldus voerde [A] een bijzondere manoeuvre uit, waarbij hij het overige verkeer (op grond van artikel 54 RVV 1990) voorrang diende te verlenen. Los daarvan diende hij het rechtdoorgaande verkeer (op grond van artikel 18 RVV 1990) voorrang te verlenen.

4.10.  Er zijn omstandigheden denkbaar die aan de verplichting van [A] om [B] voorrang te verlenen afbreuk zouden doen althans een beroep op eigen schuld aan de zijde van [B] zouden rechtvaardigen. Wat [A] in dat verband heeft aangevoerd (namelijk dat hij tijdig richting heeft aangegeven, dat [B] voldoende gelegenheid had om [A] rechts te passeren en dat [B] te hard reed), wordt echter blijkens de in het geding gebrachte stukken door [B] ontkend en is door [A] onvoldoende onderbouwd.
Dat betreft ook de stelling van [A] dat [B] de bevoegdheid tot het besturen van een motorrijtuig was ontzegd, dit met name nu in het politierapport bij de gegevens van [B] achter “Geld. rijbew.” “Ja” is ingevuld.
Dat relevant zou zijn of [B] pas op het laatste moment verlichting voerde, zoals [A] heeft gesteld, valt, nu Fortis onbetwist heeft gesteld dat het ten tijde van het ongeval licht was en in het politierapport ook wordt opgemerkt dat er sprake was van daglicht en dat de wegverlichting niet brandde, niet in te zien.
Bij gebreke van getuigen heeft Fortis naar het oordeel van de rechtbank (mede nu de weghelft waarop [A] en [B] reden slechts één rijstrook en een smalle fietsstrook bevatte) redelijkerwijs kunnen oordelen dat verweer tegen de aansprakelijkheid van [A] op genoemde gronden niet succesvol zou zijn. Hetzelfde gold voor een eventueel beroep op eigen schuld van [B].

-4.11.  Uit de door Fortis in het geding gebrachte correspondentie blijkt dat Fortis na kennisneming van de (op haar verzoek) door [B] en door [A] ingevulde schadeaangifteformulieren en het door de politie opgestelde rapport tot de conclusie is gekomen dat [A] voor de consequenties van het ongeval aansprakelijk was. Dit heeft zij de tussenpersoon van [A] (met kopie aan de rechtsbijstandverzekeraar van [A]) bij brief van 4 april 2005 laten weten. In de betreffende brief schreef Fortis dat [A] [B] als rechtdoorgaand verkeer op grond van artikel 18 RVV voor had moeten laten gaan. Weliswaar had [A] gesteld dat [B] te hard had gereden en dat [A] tijdig richting had aangegeven, maar dat werd, aldus Fortis, door [B] betwist en nu er van het ongeval geen getuigen waren zouden de bewuste stellingen van [A] niet kunnen worden bewezen.

4.12.  Naar aanleiding van haar brief van 4 april 2005 heeft Fortis aanvankelijk geen reactie van [A] ontvangen. Pas nadat hij door Fortis en haar gemachtigde was gesommeerd tot vergoeding van de door Fortis uitgekeerde schadebedragen over te gaan, heeft [A] (op 1 november 2005) telefonisch laten weten het met de vordering van Fortis niet eens te zijn. Zijn bezwaren tegen de vordering heeft [A] medio november 2005 in een persoonlijk onderhoud met de buitendienstmedewerker van Fortis uiteengezet. Bij brief van 4 januari 2006 heeft de gemachtigde van Fortis [A] laten weten dat Fortis zijn standpunt niet deelde. Telefonisch heeft de gemachtigde van Fortis nog (aan de echtgenote van [A]) een toelichting op het standpunt van Fortis gegeven. Nadien heeft Fortis niet meer van [A] vernomen.

4.13.  Gelet op de onder 4.9 tot en met 4.12 genoemde omstandigheden kan [A] niet worden gevolgd in zijn stelling dat Fortis bij de afwikkeling van de bij haar ingediende claims de gerechtvaardigde belangen van [A] heeft veronachtzaamd. Fortis heeft zowel [A] als [B] gevraagd om een visie op de oorzaak van het ongeval. Gelet op de beschikbare informatie mocht Fortis oordelen, dat [A] [B] in beginsel voorrang had moeten verlenen en dat de stellingen van [A] die daaraan mogelijkerwijs afbreuk zouden doen bij gebreke van getuigen niet zouden kunnen worden bewezen. Dit standpunt heeft Fortis aan [A] overgebracht en zij heeft inhoudelijk op zijn bezwaren gereageerd, waarna zij op enig moment niet meer van [A] heeft vernomen.
Derhalve moet geconcludeerd worden dat er geen sprake van is dat Fortis redelijkerwijs niet heeft kunnen komen tot de schadeafwikkeling zoals die heeft plaatsgevonden.

4.14.  De rechtbank kan [A] voorts niet volgen in zijn stelling dat Fortis jegens de schadelijdende partijen mogelijkerwijs reeds daarom niet meer gehouden was tot betaling over te gaan, omdat de betreffende vorderingen niet meer vielen onder het narisico dat Fortis diende te dekken. Ten onrechte gaat [A] ervan uit dat aan de verzekeringsovereenkomst reeds een einde was gekomen toen hij nalatig bleef de verschuldigde premie aan Fortis te betalen. Aan de verzekeringsovereenkomst is immers pas een einde gekomen toen deze op 17 maart 2005 door Fortis werd opgezegd. Weliswaar heeft Fortis laten weten dat dat laatste met terugwerkende kracht geschiedde, maar alleen voor [A] als verzekerde gold dat er bij gebreke van premiebetaling nimmer sprake was geweest van dekking. Jegens schadelijdende derden die waren betrokken bij het ongeval van 13 december 2004, dat inmiddels reeds had plaatsgevonden, kon Fortis zich (gelet op de bepalingen van de WAM) hierop niet beroepen.
Van narisico was ten tijde van genoemd ongeval gelet op het voorgaande (nog) geen sprake, laat staan dat de periode van narisico inmiddels was verstreken.

4.15.  De conclusie van het voorgaande dient te zijn dat Fortis gerechtigd is, de door haar uitgekeerde bedragen op [A] te verhalen. Nu de hoogte van de door Fortis gevorderde hoofdsom en wettelijke rente niet door [A] zijn betwist, zullen deze door de rechtbank worden toegewezen.LJN BI2025