Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-NL 270716 verhaal verzekeraar ex art. 7:692 BW op bestuurder onder invloed; geen recht op betaling ogv polis uitgekeerde nieuwwaarde, maar op dagwaarde

Rb Midden-NL 270716 verhaal verzekeraar ex art. 7:692 BW op bestuurder onder invloed; geen recht op betaling ogv polis uitgekeerde nieuwwaarde, maar op dagwaarde

2 De feiten

2.1.
Op 12 december 2012 heeft [gedaagde] als bestuurder van een voertuig van mevrouw [naam] een ongeval veroorzaakt terwijl hij onder invloed verkeerde van alcohol. [naam] had de auto tegen nieuwwaarde verzekerd bij Bovemij . Een schaderapport van Dekra met betrekking tot dit voertuig vermeldt een totaalschade volgens boekwaarde van € 8.990,-- en een totaalschade volgens dagwaarde van € 6.690,--. Bovemij heeft een bergingsbedrijf ingeschakeld, waarvoor zij een factuur heeft ontvangen van € 335,69.

2.2.
Bovemij heeft [gedaagde] aangesproken tot betaling van het bedrag dat zij aan haar verzekerde heeft uitbetaald. [gedaagde] heeft niet betaald.

3 Het geschil

3.1.
Bovemij vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
€ 9.325,69 aan hoofdsom
€ 799,91 aan rente
€ 847,-- aan incassokosten
_______
totaal € 10.972,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.096,87 met ingang van 5 februari 2016 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.
Bovemij legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] als bestuurder van een voertuig schade heeft veroorzaakt aan een voertuig dat bij Bovemij was verzekerd. [gedaagde] heeft een onrechtmatige daad begaan die aan hem kan worden toegerekend, omdat hij onder invloed van alcohol het voertuig van verzekerde tegen een boom heeft gereden. Het uitgekeerde schadebedrag bedroeg € 8.990,--. Voorts heeft Bovemij de kosten van de berging van het voertuig van € 335,69 vergoed. De totale uitgekeerde schade bedraagt dus 
€ 9.325,69.

3.3.
Voorts legt Bovemij aan haar vordering ten grondslag dat zij voor een bedrag van € 847,-- aan buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt.

De schade

3.4.
Op zichzelf erkent [gedaagde] dat hij aan Bovemij moet betalen, maar volgens hem is dat niet meer dan de daadwerkelijk door [naam] geleden schade, namelijk de dagwaarde van de auto van € 6.690,--. Dit verweer slaagt. Artikel 7:962 lid 1 BW bepaalt immers dat indien de verzekerde ter zake van door hem geleden schade vorderingen tot schadevergoeding op derden heeft, die vorderingen (onderstreping kantonrechter) bij wijze van subrogatie op de verzekeraar overgaan voor zover deze die schade vergoed heeft. Tegenover [gedaagde] heeft Bovemij dus niet meer rechten dan aan [naam] toekwamen. Indien [naam] [gedaagde] zelf zou hebben aangesproken, zou zij geen aanspraak hebben kunnen maken op een hoger bedrag dan de daadwerkelijke waarde van het voertuig, € 6.690,--.

3.5.
Ook de bergingskosten van € 335,69 zijn toewijsbaar. [gedaagde] heeft tegen deze posten geen verweer gevoerd, en ook overigens zou deze post toewijsbaar zijn, omdat voldoende aannemelijk is dat [naam] deze kosten zelf ook zou hebben moeten maken in geval zij Bovemij niet had ingeschakeld.

De rente

3.6.
Met betrekking tot de wettelijke rente overweegt de kantonrechter het volgende.
[gedaagde] heeft een onrechtmatige daad gepleegd tegenover [naam] , en verkeerde jegens haar aanstonds zonder ingebrekestelling in verzuim. Bovemij heeft echter niet gesteld dat zij wettelijke rente aan [naam] heeft uitgekeerd, zodat Bovemij deze thans ook niet van [gedaagde] kan vorderen. Het verhaalsrecht van Bovemij op grond van artikel 7:962 BW ontstaat eerst vanaf de daadwerkelijke betaling door Bovemij aan [naam] . Vanaf dat moment is [gedaagde] jegens Bovemij zonder ingebrekestelling in verzuim (HR 20 oktober 2006, NJ 2007, 142). Bovemij heeft echter niet gesteld wanneer zij deze betaling gedaan heeft. De kantonrechter zal de wettelijke rente over het aan [naam] uitgekeerde bedrag daarom toewijzen vanaf 17 maart 2014, 14 dagen na de aan [gedaagde] gezonde aangetekende brief van 3 maart 2014, waarin hij wordt gesommeerd om binnen 14 dagen € 9.325,69 te betalen. [gedaagde] heeft weliswaar gesteld dat hij deze brief niet heeft ontvangen, maar bij repliek heeft Bovemij daartegen ingebracht dat deze brief verzonden is naar het GBA-adres van [gedaagde] , dat hij deze niet heeft afgehaald, en dat dit voor zijn risico komt. [gedaagde] is hierop bij dupliek niet ingegaan, om welke reden zijn verweer faalt. Verder heeft [gedaagde] gesteld dat hij uit die brief afleidt dat Bovemij de schade nog niet aan haar verzekerde had vergoed, omdat in die brief is vermeld: "Conform onze polisvoorwaarden bieden wij geen dekking voor deze schade. Wij vorderen € 9.325,69 van u terug". Uit deze laatste zin leidt de kantonrechter juist af dat op dat moment dit bedrag wél aan [naam] was betaald, omdat anders niet te begrijpen is waarom gesproken wordt van terugvorderen. De verwijzing naar de polisvoorwaarden moet voorts een verschrijving zijn geweest. [gedaagde] moet echter duidelijk begrepen hebben waar de brief op doelde, en hij heeft ook niet gesteld dat hij de brief niet heeft begrepen.

3.7.
Met betrekking tot de bergingskosten is evenmin gesteld wanneer Bovemij deze heeft betaald, maar de kantonrechter wil wel aannemen dat deze binnen de op de factuur van het bergingsbedrijf gestelde termijn van 30 dagen na 24 december 2012 zijn betaald. De wettelijke rente over het bedrag is daarom toewijsbaar vanaf 23 januari 2013.

De incassokosten

3.8.
Volgens [gedaagde] zijn (ook) de gevorderde incassokosten schade van Bovemij zelf, en kunnen deze in een procedure als de onderhavige niet op hem worden verhaald.

3.9.
Dit standpunt is onjuist (vergelijk o.a. HR 9 juli 2004, NJ 2004/572). In dit geval is voldaan aan de door de Hoge Raad aangegeven beperking dat het moet gaan om kosten die de benadeelde bij afwezigheid van een verzekering ook zelf had moeten maken en tot vergoeding waarvan hij dan een aanspraak jegens de aansprakelijke persoon zou hebben gehad.

3.10.
[gedaagde] stelt verder dat de door Bovemij overgelegde aangetekende brief van 3 maart 2014 hem niet heeft bereikt. Hij heeft slechts de sommatiebrief van 4 maart 2016 ontvangen. Het verzenden van enkel deze sommatiebrief is volgens hem onvoldoende om toewijzing van buitengerechtelijke kosten te rechtvaardigen. Voorts heeft hij slechts eenmaal per e-mail contact over een regeling gehad en eenmaal telefonisch contact. Dit kan volgens hem pniet worden gezien als onderhandelen over een betalingsregeling. Voor zover kosten zijn gemaakt door de gemachtigde van Bovemij , vallen deze samen met de proceskosten.

3.11.
Bij conclusie van repliek verwijst Bovemij naar eerdergenoemde brief van 3 maart 2014. Verder stelt zij dat de aanmaningen van 26 november 2015, 7 december 2015 en 11 december 2015, net als de aanmaning van 1 januari 2016, zowel per post als per e-mail naar [gedaagde] verstuurd, en wel naar het e-mailadres dat [gedaagde] in reactie op de brief van 4 maart 2016 aan Bovemij had opgegeven. Volgens Bovemij heeft hij de aanmaningen dus wel ontvangen.
Voorts stelt zij dat [gedaagde] wel degelijk een voorstel van € 100,-- per maand heeft gedaan. Hij heeft dit bedrag namelijk ingevuld op het formulier in het vakje met de aanhef "Betaling verrichten/Voorstellen betalingsregeling". Voorts heeft hij zich online geregistreerd. Het voorstel van € 100,-- per maand is afgewezen, en op 6 januari 2016 heeft de gemachtigde van Bovemij een tegenvoorstel van € 200,-- per maand gedaan.

3.12.
Met betrekking tot de brief van 3 maart 2014 heeft de kantonrechter reeds beslist dat het voor risico van [gedaagde] komt dat hij deze brief niet heeft afgehaald. Verder is [gedaagde] bij dupliek niet op de nadere stellingen van Bovemij ingegaan. Hij heeft volstaan met de stelling dat er maar een enkele brief is gestuurd. Hiermee heeft hij zijn verweer onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn namens Bovemij voldoende buitengerechtelijke werkzaamheden verricht om toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten te rechtvaardigen: aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan. De vordering zal worden toegewezen tot het bedrag van de staffel van het Besluit BIK, welk tarief als redelijk kan worden beschouwd. Toegewezen zal worden € 726,28. De gevorderde wettelijke rente zal worden afgewezen, nu Bovemij niet heeft gesteld dat zij deze kosten reeds heeft voldaan. ECLI:NL:RBMNE:2016:4101