Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 041120 Joyriding door neefje; huurder auto aansprakelijk vanwege rondslingerende sleutels

RBMNE 041120 Joyriding door neefje; huurder auto aansprakelijk vanwege rondslingerende sleutels
2

De feiten

2.1.
Bovemij is verzekeraar van [onderneming 1] te Amsterdam en gesubrogeerd in de rechten van haar verzekerde.

2.2.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene verzekeringsvoorwaarden en de Voorwaarden autoverzekering van toepassing. Artikel 1.h van de Voorwaarden autoverzekering bepaalt het volgende:

Niet verzekerd is de schade als de bestuurder op het moment van de gebeurtenis:

 van u of iemand namens u geen toestemming heeft om de auto te besturen of te bedienen.

[ ... ]

 niet in het bezit is van het rijbewijs dat geldt voor de betreffende auto.

[ ... ]

De schade blijft voor u verzekerd als u kunt bewijzen dat u daar niets van wist, dat het tegen uw wil gebeurde en dat u dus niets te verwijten valt.

2.3.
[gedaagde] heeft op 28 augustus 2018 een auto van het merk Seat MII met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) van [onderneming 1] gehuurd voor de periode van een maand, eindigende op 30 september 2018, met een optie tot verlenging voor 4-6 maanden. In de huurovereenkomst is [gedaagde] als huurder en als enig bestuurder van de auto geregistreerd.

2.4.
Op 25 september 2018 heeft het neefje van [gedaagde] de heer [A] (hierna: [A] ) zonder toestemming van [gedaagde] de auto meegenomen (joyriding) en is er schade ontstaan aan de auto. De schade is op een aangifteformulier ingevuld en er is een schaderapport opgemaakt door een expert [onderneming 2] . Volgens dit rapport van [onderneming 2] bedraagt de schade € 5.225,00. [A] beschikte ten tijde van het ongeval niet over een geldig rijbewijs.

2.5.
Bovemij heeft [onderneming 1] schadeloos gesteld. De totale vergoeding die door Bovemij is betaald bedraagt € 5.760,33.

2.6.
Op 25 september 2018 heeft [gedaagde] bij de politie aangifte gedaan van joyriding door zijn neefje [A] met de auto, als gevolg waarvan schade is ontstaan aan de auto. Bladzijde 1 van het proces-verbaal van aangifte is door Bovemij overgelegd en daarin is het volgende opgenomen:

Op maandag 24 september omstreeks 20.30 uur kwam ik thuis. Ik parkeerde de auto in de straat waar ik woon. Ik heb een zwarte Seat MII met kenteken [kenteken] . Toen in de auto parkeerde had de auto geen schade en was in goede staat. Ik was samen met mijn neefje [A] met mijn auto naar het huis van zijn moeder geweest om watt spullen op te halen. [A] slaapt regelmatig bij mij. Deze avond zou hij ook bij thuis slapen. Ik woon op de [straatnaam] nummer [nummeraanduiding] in [woonplaats] . We zaten samen thuis en dronken iets. Geen alcohol want doordeweeks drink ik niet. Omstreeks 22.00 uur ben ik gaan slapen. [A] bleef beneden op de bank zitten. Ik zag dat hij nog een beetje televisie aan het kijken was. Ik heb [A] die nacht niet meer gehoord of gesproken.

Op dinsdag 25 september omstreeks 9.30 uur werd ik wakker. Toen ging ik in de kamer van [A] kijken of hij ook wakker was. Ik dacht dat hij nog wel zou slapen. Ik zag dat hij niet in bed lag. Toen ging ik naar beneden om te kijken of [A] daar was. Daar zag ik hem ook niet. Toen keek ik op de eettafel en zag ik dat mijn autosleutels weg waren. Ik belde gelijk met [A] . Ik hoorde dat hij zijn telefoon niet opnam. Hij vertelde mij nog dat hij naar een feestje wilde gaan. Maar ik zei tegen hem dat het beter was om niet te gaan.

Ik heb [A] geen toestemming gegeven om de auto mee te nemen. Ik weet dat [A] geen rijbewijs heeft. Ik heb vaak gesprekken met [A] . Ik probeer hem op het rechte pad te houden. Ik wil aangifte doen omdat [A] de auto zonder toestemming heeft meegenomen. Hij heeft nog nooit eerder mijn auto meegenomen. Het kan dus zeker geen vergissing zijn. Ik zou hem ook nooit een auto uitlenen omdat hij al genoeg problemen heeft. Ik weet zeker dat hij niet aan mij gevraagd heeft of hij de auto mocht lenen. Er was verder niemand anders thuis dus [A] is de enige die de auto

2.7.
Bovemij heeft [gedaagde] bij brief van 8 juli 2019 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 5.760,33 en het eigen risico van € 500,00.

3
Het geschil

3.1.
Bovemij vordert [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Bovemij te betalen een bedrag van € 7.145,17, waarvan € 6.260,33 aan hoofdsom, € 802,25 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 82,59 aan wettelijke rente berekend tot 15 mei 2020, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.260,33 vanaf 8 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3.2.
Aan haar vordering legt Bovemij ten grondslag dat [onderneming 1] bij haar verzekerd is en dat [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst met [onderneming 1] gehouden is om door Bovemij aan [onderneming 1] uitgekeerde schade, die niet door de polis wordt gedekt, te betalen. De schade die op Bovemij is verhaald, is veroorzaakt door [A] het neefje van [gedaagde] , die zonder toestemming van [gedaagde] en zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs, als bestuurder de schade aan de auto heeft veroorzaakt. Dit zijn omstandigheden waarvoor de verzekering op grond van de toepasselijke Voorwaarden Autoverzekering en Algemene verzekeringsvoorwaarden geen dekking biedt. Op grond van artikel 185 lid 2 van de Wegenverkeerswet is [gedaagde] aansprakelijk voor de schade aan de auto. Bovemij stelt dat in de gegeven omstandigheden dient te worden aangenomen dat er sprake is geweest van zorgeloosheid van de zijde van [gedaagde] . Bovemij vordert ook de rente en vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt. [gedaagde] is ondanks aanmaning en sommatie door Bovemij in gebreken gebleven het verschuldigde bedrag aan Bovemij te voldoen.

3.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] heeft hij de schade aan de auto niet veroorzaakt en is hij daarom ook niet aansprakelijk voor de schade. Op 25 september 2018 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij de auto betrokken was. [gedaagde] heeft hiervan aangifte gedaan. Hij heeft meerdere malen aangegeven niets te maken te hebben met het incident. Volgens [gedaagde] heeft hij alle stappen van het schadetraject doorlopen en aangifte gedaan om zijn onschuld te bewijzen.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt in de eerste plaats vast dat [gedaagde] krachtens de huurovereenkomst met [onderneming 1] houder van de auto was op het moment dat er op 25 september 2018 schade aan de auto is ontstaan. Voorts staat vast dat op dat moment niet [gedaagde] maar zijn neefje [A] de auto bestuurde, zonder dat [gedaagde] daar toestemming voor heeft gegeven. Hieruit volgt dat er sprake is van joyriding.

De vraag is of [gedaagde] aansprakelijk gesteld kan worden voor de schade aan de auto.

4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de verzekeringspolis krachtens artikel 1.h van de voorwaarden autoverzekering geen dekking biedt. De verzekeraar die ingevolge de WAM de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een gesloten verzekering wordt gedekt, heeft voor het bedrag van de schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon (artikel 15 WAM). Veroorzaakt een joyrider tijdens de rit schade aan de eigendommen van derden, dan rijst de vraag wie voor die schade moet opdraaien. Voorop staat dat de joyrider zelf, volgens de algemene regels van het (verkeers) aansprakelijkheidsrecht, aansprakelijk zal zijn jegens benadeelden (onder wie ook de eigenaar of houder van de auto kan worden begrepen). Met name in de verhouding tot derde-benadeelden rijst echter de vraag of naast de joyrijdende bestuurder wellicht ook de eigenaar, en in dit geval de huurder van de auto, jegens hen aansprakelijk is, ondanks het feit dat hij helemaal geen toestemming had gegeven om de auto te gebruiken. Als de WAM verzekeraar van die eigenaar uitkering doet aan de getroffen benadeelde, dan is de vervolgvraag: op wie kan zij verhaal nemen? De eigenaar of houder van een auto is krachtens artikel 185 lid 2 WVW ook aansprakelijk voor daarmee veroorzaakte schade als hij de auto door een ander doet of laat rijden. Van laten rijden in de zin van dit artikel is niet alleen sprake als de eigenaar van de auto er mee instemt dat die ander rijdt, maar ook als hij door zijn zorgeloosheid de ander de gelegenheid tot rijden heeft verschaft (HR 31 januari 1992, NJ 1992, 319). Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de bereikbaarheid van die sleutels voor anderen en de relatie waarin deze anderen tot de eigenaar staan. Het ligt op de weg van [gedaagde] om te stellen en in geval van gemotiveerde betwisting te bewijzen dat hij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.

4.3.
[gedaagde] heeft over de omstandigheden waaronder de joyriding op 25 september 2018 heeft plaatsgevonden niets vermeld. [gedaagde] volstaat met de enkele stelling dat hem geen verwijt valt te maken. Uit het proces-verbaal van 25 september 2018 van aangifte van joyriding blijkt echter dat [gedaagde] de autosleutels op de eettafel heeft laten liggen, waarna hij is gaan slapen, terwijl [A] in de woonkamer is achtergebleven. Als het gaat om een familielid, zoals in onderhavig geval, die gemakkelijk in het bezit van de autosleutels kan komen, is een enkele ontkenning dat men heeft laten rijden niet voldoende; in zo'n geval dient men te stellen welke maatregelen men heeft getroffen om te voorkomen dat het familielid met de auto is gaan rijden. Nu de autosleutels onbeheerd zijn achtergelaten op de eettafel heeft [gedaagde] onvoldoende voorzorgsmaatregelen genomen om het rijden door onbevoegden tegen te gaan. Dat [A] geen rijbewijs had en nooit eerder de auto van [gedaagde] heeft meegenomen maakt dat niet anders. De kantonrechter ziet dan ook in de gegeven omstandigheden geen aanleiding [gedaagde] toe te laten tot bewijs, afgezien dat een concreet bewijsaanbod ontbreekt, omdat [gedaagde] onvoldoende ter zake dienende feiten heeft gesteld, dat wil zeggen feiten die, indien bewezen, de kantonrechter tot een andere beslissing zou kunnen brengen. De vordering van Bovemij komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.

4.4.
Zoals hierboven onder 4.2 reeds overwogen heeft [gedaagde] het recht de schade op [A] te verhalen. Hij zal zich daarvoor moeten wenden tot [A] en zo nodig zich daartoe tot de rechter kunnen wenden in een afzonderlijke procedure. ECLI:NL:RBMNE:2020:4966