Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 161024 regres op huurder auto na ongeval met fietser; te hard en door rood licht rijden; wel strafrechtelijke veroordeling; geen opzet of roekeloosheid

RBNHO 161024 regres op huurder auto na ongeval met fietser; te hard en door rood licht rijden; wel strafrechtelijke veroordeling; geen opzet of roekeloosheid

2De feiten

2.1.

Op 10 september 2019 omstreeks 02.18 uur heeft er bij de kruising Stadhouderskade en Leidseplein te Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een personenauto en een fietser. De fietser heeft daarbij ernstig letsel opgelopen.

2.2.

[gedaagde] was de bestuurder van de personenauto - een elektrische Smart - die hij kort voor het ongeval had gehuurd via de app van Car2go. Car2go was de eigenaar en de tenaamgestelde van de Smart.

2.3.

[gedaagde] had de Smart gehuurd in de wetenschap dat in de algemene voorwaarden van Car2go was vermeld dat alle Car2go-voertuigen WA-verzekerd waren.

2.4.

Car2go is met Mercedes Benz Insurance Services Nederland B.V. en Allianz een verzekeringsovereenkomst aangegaan, waarin is opgenomen dat Car2go als verzekeringnemer is verzekerd in haar hoedanigheid van deelautoverhuurder. Daarnaast is in de verzekeringsovereenkomst opgenomen dat de te sluiten verzekeringen worden aangegaan op basis van de PM 16 polisvoorwaarden (de Algemene Voorwaarden bij de Allianz Auto- en Motorverzekering).

2.5.

In artikel 7 van de PM 16 polisvoorwaarden is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Wanneer betalen we niet?

In de voorwaarden bij uw verzekering staat wanneer we wel en niet betalen. Daarnaast betalen we nooit in de volgende situaties:

(..)
Schade door opzet of door roekeloosheid

We betalen niet als u de schade met opzet heeft veroorzaakt of roekeloos bent geweest.”

2.6.

In artikel 10 van de Bijzondere voorwaarden aansprakelijkheid van Allianz is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Moeten wij volgens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen betalen voor een schade? (..) En voldoet u niet aan de wet of aan de voorwaarden van deze verzekering? Dan moet u de schade en de kosten daarvan aan ons terugbetalen.”

2.7.

Na het ongeval heeft de (advocaat van de) fietser een schademelding gedaan bij Allianz. Allianz heeft als verzekeraar op grond van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) de afwikkeling van de (letsel)schade ter hand genomen. In opdracht van Allianz heeft DEKRA Experts een toedrachtonderzoek uitgevoerd. De onderzoeksbevindingen zijn op 19 november 2019 verkort gerapporteerd.

2.8.

Daarnaast heeft de politie Amsterdam uitgebreid onderzoek gedaan naar (de toedracht van) het ongeval. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een politierapport van 16 juni 2020. Dit rapport bevat diverse processen-verbaal, waaronder een proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse (VOA), processen-verbaal van verhoor van getuigen en processen-verbaal van bevindingen (o.a. dashcam beelden, drugs- en alcoholtest, uitlezen telefoon van [gedaagde] ).

2.9.

Het strafrechtelijk onderzoek heeft er toe geleid dat de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 23 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3176, [gedaagde] strafrechtelijk heeft veroordeeld tot 160 uur taakstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging van een jaar wegens overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (als verkeersdeelnemer een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel veroorzaken).
Daartoe heeft de rechtbank Amsterdam, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“ 4. Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die in de voetnoten worden genoemd de overtuiging gekregen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde en wel dat:

hij op 10 september 2019 (..) zich zodanig, te weten, zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (..) zwaar lichamelijk letsel, te weten bloedingen in de hersenen en een schedelfractuur en breuken van het bekken (os sacrum), werd toegebracht, bestaande dat gedrag hieruit:

verdachte heeft gereden over de Stadhouderskade, komende uit de richting van de Overtoom, en gaande in de richting van het Vondelpark (Zandpad),

- terwijl het donker was,

- terwijl verdachte reed met een snelheid die hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur,

verdachte is gekomen bij de kruising Stadhouderskade en Leidseplein,

verdachte is niet gestopt voor een in zijn richting gekeerd en voor het in zijn richting geldend en al 32,9 seconden rood uitstralend verkeerslicht,

verdachte heeft het rode licht gepasseerd en is vervolgens de kruising van de Stadhouderskade en Leidseplein opgereden met een snelheid tussen de 61 en 68 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldend is,

verdachte heeft zich niet vergewist dat voornoemd kruisingsvlak vrij was van enig (kruisend) verkeer,

verdachte is vervolgens tegen een fietser, (..), die doende was bij groen licht voornoemde rijbaan (kruising) – gezien verdachtes rijrichting van links naar rechts – over te steken, aangereden,

ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.

(..)

7. Motivering van de straffen

(..)
7.3. Het oordeel van de rechtbank

De (..) strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval, zoals hiervoor is bewezen verklaard, waardoor [slachtoffer] zwaar gewond is geraakt. De rechtbank gaat voorbij aan de opmerking van de raadsman dat deelnemen aan het verkeer helaas risico nemen is. Verdachte is gaan autorijden en vormde daarmee een risico voor andere verkeersdeelnemers, in het bijzondere de zogeheten zwakke verkeersdeelnemers zoals fietsers en wandelaars. Verdachte heeft vervolgens niet opgelet en is niet voorzichtig geweest. Als hij dat wel had gedaan, dan was het ongeluk niet gebeurd.

Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van ernstige schuld en een slachtoffer met zwaar lichamelijk letsel, wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt een taakstraf van honderdzestig uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar opgelegd.

Het verkeersongeval heeft grote gevolgen gehad voor [slachtoffer]. En, zo is gebleken uit de verklaring van [slachtoffer], heeft nog altijd ingrijpende gevolgen.

De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitie Documentatie van 4 mei 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Het voornoemde oriëntatiepunt gaat uit van een verdachte met een blanco strafblad, zodat het ontbreken van een eerdere veroordeling geen gewicht in de schaal legt.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is af te wijken van de hiervoor genoemde oriëntatiepunten. Zij acht een taakstraf van honderdzestig uur en als bijkomende straf een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar passend en geboden. (..)De rechtbank vindt de oplegging van deze bijkomende straf geboden en in proportie met het leed en het gevaar voor de verkeersveiligheid dat verdachte heeft veroorzaakt.”

Tegen dit vonnis van de rechtbank Amsterdam is geen hoger beroep ingesteld.

2.10.

DEKRA Experts heeft [gedaagde] op 4 augustus 2021 nog aanvullende vragen gesteld naar aanleiding van stukken die bij Allianz waren ontvangen. Van dit interview is een verslag opgemaakt, ondertekend door [gedaagde] op 12 augustus 2021.

2.11.

Bij e-mail van 23 september 2021 heeft Allianz aan [gedaagde] bericht dat zij op basis van het dossier, waaronder het politierapport, de VOA, de verklaringen van [gedaagde] en het vonnis van de rechtbank Amsterdam, van mening is dat [gedaagde] roekeloos heeft gereden en dat [gedaagde] daarom op grond van de polisvoorwaarden de door Allianz aan de fietser betaalde schade en andere opkomende kosten moet terugbetalen. Allianz heeft [gedaagde] verzocht vóór 29 oktober 2021 € 52.679,31 te betalen.

2.12.

De advocaat van [gedaagde] heeft Allianz op 30 september 2021 laten weten dat [gedaagde] zich niet gehouden acht om het bedrag van € 52.679,31 te voldoen. De advocaat van [gedaagde] heeft aangegeven dat [gedaagde] niet roekeloos heeft gereden, maar dat hij een verkeerslicht over het hoofd heeft gezien en een vergissing heeft gemaakt.

2.13.

Bij e-mail van 25 oktober 2021 heeft Allianz de advocaat van [gedaagde] bericht dat zij dat anders ziet. Allianz heeft in die e-mail vermeld dat [gedaagde] met een veel te hoge snelheid bewust door rood is gereden op één van de drukste plekken van Amsterdam, als gevolg waarvan hij een fietser ernstige letselschade heeft toegebracht, en dat dit de conclusie draagt dat [gedaagde] deze schade opzettelijk heeft veroorzaakt, althans ten minste roekeloos is geweest. Allianz heeft voorgesteld met [gedaagde] in overleg te treden over de omvang van de te verhalen schade.

2.14.

Op dit voorstel is (de advocaat van) [gedaagde] niet ingegaan. Bij e-mail van 28 oktober 2021 heeft de advocaat van [gedaagde] het standpunt herhaald dat [gedaagde] zich niet gehouden acht tot betaling.

3Het geschil

3.1.

Allianz heeft gevorderd - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] ten tijde van het ongeval op 10 september 2019 opzettelijk schade heeft veroorzaakt, althans ten minste roekeloos is geweest, en bijgevolg gehouden is alle schadevergoeding die Allianz als gevolg van het ongeval nog dient te betalen, aan Allianz dient te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente, een en ander zoals op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan Allianz van een bedrag van € 85.822,34, te vermeerderen met de wettelijke rente, en
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.2.

Bij het verstekvonnis van 5 januari 2022 heeft de rechtbank het gevorderde toegewezen, waarbij de verklaring voor recht is beperkt tot de vaststelling dat [gedaagde] roekeloos is geweest. [gedaagde] is daarnaast als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Allianz veroordeeld (€ 3.311,39).

3.3.

[gedaagde] heeft verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. [gedaagde] vorderde in het verzet, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis vernietigt of buiten effect stelt en de vorderingen van Allianz alsnog afwijst, met veroordeling van Allianz in de kosten van de procedure.

3.4.

Bij vonnis van 30 maart 2022 heeft de rechtbank [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzet tegen het verstekvonnis. Het gerechtshof Amsterdam heeft vervolgens in zijn arrest van 19 september 2023 het verzetvonnis vernietigd, [gedaagde] ontvankelijk verklaard inzake het ingestelde verzet tegen het verstekvonnis en het geding terugverwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft het geding vervolgens verder behandeld. De rechtbank zal hierna inhoudelijk op het verzet beslissen, waarbij op de stellingen van partijen, voor zover nodig, nader wordt ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

[gedaagde] betwist primair dat Allianz gehouden was tot betaling van de schadevordering van de fietser betreffende de aanrijding, zodat al om die reden het verstekvonnis moet worden vernietigd en de vorderingen van Allianz moeten worden afgewezen.

4.2.

De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. De door [gedaagde] bestuurde personenauto was door Car2go conform de verzekeringsplicht uit de WAM bij Allianz verzekerd. Een benadeelde heeft op grond van artikel 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid op grond van de WAM is gedekt. De WAM-verzekeraar kan de verweermiddelen die hij heeft jegens de verzekeringnemer/verzekerde niet tegenwerpen aan de benadeelde. Dat betekent dat de verzekeraar, aangesproken op grond van artikel 6 WAM, in de regel zal moeten uitbetalen. Binnen de grenzen van artikel 15 lid 1 WAM kan de verzekeraar mogelijk wel verhaal nemen op de aansprakelijke persoon.

4.3.

Artikel 15 lid 1 WAM luidt als volgt:

“De verzekeraar die ingevolge deze wet de schade van een benadeelde geheel of ten dele vergoedt, ofschoon de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt, heeft voor het bedrag der schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon. Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.”

Juridische grondslag van de vorderingen van Allianz

4.4.

Allianz heeft haar vorderingen gebaseerd op artikel 15 lid 1 WAM. Volgens Allianz kan zij een succesvol beroep doen op de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM, zodat zij een verhaalsrecht heeft op [gedaagde] . Daartoe heeft Allianz, samengevat, het volgende aangevoerd.

4.4.1.

[gedaagde] heeft het verkeersongeval opzettelijk veroorzaakt of het verkeersongeval is ten minste te wijten aan roekeloos rijgedrag. [gedaagde] heeft willens en wetens met een snelheid van bijna twintig kilometer per uur te hard door rood licht gereden op een drukke plek in het uitgaansgebied van Amsterdam. Dit handelen, waaruit behoorlijke schade is ontstaan, valt binnen de kaders van de verzekeringsrechtelijke opzet. [gedaagde] heeft met zijn rijgedrag bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij op de Stadhouderskade in aanrijding zou komen met een verkeersdeelnemer op een van de kruisende fietspaden of voetgangersoversteekplaatsen. Van voorwaardelijk opzet is in dit geval sprake of [gedaagde] rijgedrag is ten minste naar objectieve maatstaven roekeloos te noemen.

4.4.2.

Schade als gevolg van opzettelijk of roekeloos handelen is, gelet op de uitsluitingsclausule in artikel 7 van de PM 16 polisvoorwaarden, niet gedekt onder de door Allianz geboden WAM-verzekering. Hoewel polisdekking ontbrak, heeft Allianz de schade in overeenstemming met de voor haar uit de WAM voortvloeiende verplichtingen jegens de benadeelde vergoed. Allianz kan deze betaalde schadevergoeding (inmiddels opgelopen van € 85.822,34 naar € 245.000,-) en nog te betalen schadevergoeding op grond van artikel 15 lid 1 WAM verhalen op [gedaagde] , omdat [gedaagde] niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. [gedaagde] had redelijkerwijs moeten begrijpen dat opzettelijk of roekeloos handelen van dekking onder de WAM-verzekering van de door hem gehuurde personenauto was uitgesloten, aldus Allianz.

Standpunt van [gedaagde] over toepassing van artikel 15 lid 1 WAM

4.5.

[gedaagde] betwist dat Allianz een verhaalsrecht heeft op grond van artikel 15 lid 1 WAM. Volgens [gedaagde] was zijn aansprakelijkheid door de WAM-verzekering van Allianz gedekt. Hij meent dat Allianz zich ten onrechte beroept op de uitsluitingsclausule in artikel 7 van de PM 16 polisvoorwaarden. Daartoe heeft [gedaagde] , samengevat, het volgende aangevoerd.

4.5.1.

[gedaagde] erkent dat hij een verkeerde inschatting en daardoor verkeersfouten heeft gemaakt, maar hij betwist dat sprake was van opzet of roekeloosheid in de zin van de PM 16 polisvoorwaarden en/of artikel 7:952 van het Burgerlijk Wetboek (BW). [gedaagde] benadrukt dat zijn verhaal van begin af aan consequent is geweest. Hij was in de veronderstelling dat hij door groen licht en de fietser door rood licht reed. Hij heeft naar eigen zeggen gewoonweg niet heeft gezien dat er een stoplicht was dat voor hem op rood stond. Dat hoorde hij pas anderhalf jaar later. [gedaagde] heeft het idee dat hij een black out heeft gehad ten tijde van het ongeluk. Hij heeft verder wat te hard gereden, maar niet extreem hard. Hij wijt de overschrijding van de maximum snelheid aan het feit dat het om een elektrische auto ging die snel reageert en weinig geluid maakt en aan het feit dat hij met dergelijke auto’s nauwelijks eerder had gereden.

4.5.2.

Er was volgens [gedaagde] geen sprake van een bewuste actie, wegpiraterij of van een andere bijzondere situatie die regres rechtvaardigt. Hij had geen drank en/of drugs gebruikt en ook is vastgesteld dat hij tijdens het rijden geen telefoon vasthield. Het was, anders dan Allianz stelt, ten tijde van het ongeval niet druk ter plaatse en hij was niet bekend met de verkeerssituatie aldaar. [gedaagde] wijst er tot slot op dat hij altijd een nette bestuurder is geweest, die al twintig jaar probleemloos reed. Een aanrijding als de onderhavige had eenieder kunnen overkomen. Voor dit soort gevallen verzekert men zich, aldus [gedaagde] .

Aansprakelijke persoon

4.6.

De rechtbank stelt voorop dat, gelet op artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de strafrechtelijke onherroepelijke veroordeling van [gedaagde] voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in deze civiele procedure dwingend bewijs oplevert van de bewezenverklaarde feiten zoals vermeld in rubriek 4 van het vonnis van 23 juni 2021 (zie 2.9). De rechtbank Amsterdam heeft, kort gezegd, bewezenverklaard dat [gedaagde] zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Tegenbewijs is in deze civiele procedure niet aangeboden noch geleverd door [gedaagde] . Wat [gedaagde] (niet onderbouwd) in de verzetdagvaarding heeft aangevoerd over de toedracht van het ongeval vindt de rechtbank onvoldoende om niet van de juistheid van de bewezenverklaarde feiten uit te gaan. [gedaagde] is dan ook op grond van artikel 6:162 BW de aansprakelijke persoon.

Voorwaarden voor verhaal van schade

4.7.

Hoofdregel van artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM is dat de verzekeraar die de schade van een benadeelde vergoedt, ofschoon de schade niet door een verzekering was gedekt, die schade kan verhalen op de aansprakelijke persoon ( [gedaagde] ). Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] niet de verzekeringnemer is bij de verzekering die is aangegaan bij Allianz. Op hem (de derde-verzekerde) kan in uitgangspunt geen verhaal worden genomen. Dat is volgens de tweede volzin van artikel 15 lid 1 WAM alleen anders indien “hij niet te goeder trouw mocht aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt.”.

Een succesvol beroep op de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM leidt er dus toe dat Allianz, in afwijking van het uitgangspunt van die bepaling (“Het bepaalde in de vorige zin geldt niet ten aanzien van de aansprakelijke persoon, die niet is de verzekeringnemer, tenzij (…)”), een verhaalsrecht op grond van artikel 15 lid 1, eerste volzin, WAM heeft op de derde-verzekerde.1

4.8.

Voordat de rechtbank toekomt aan de toepassing van de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM moet de rechtbank, gelet op bovengenoemde hoofdregel, eerst beoordelen of voldaan is aan de voorwaarden voor verhaal dat (1) de verzekeraar de schade van de benadeelde op grond van de WAM vergoedt en (2) deze schade niet door een verzekering was gedekt. De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het voldoen aan deze twee voorwaarden rusten in dit geval op Allianz.

Vergoeding van de schade van de benadeelde

4.9.

Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de door Allianz overgelegde stukken, voldoende komen vast te staan dat Allianz op grond van artikel 6 WAM enig schadebedrag aan de benadeelde (de fietser) heeft vergoed. Aldus is voldaan aan de eerste voorwaarde die artikel 15 WAM stelt voor verhaal van schade op de aansprakelijke persoon.

Verzekeringsdekking

4.10.

Bij de beantwoording van de vraag of de schade onder een verzekering was gedekt is van belang welke polisvoorwaarden van toepassing waren ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Allianz heeft voldoende onderbouwd dat de PM 16 polisvoorwaarden op de verzekeringsovereenkomst tussen Car2go en Allianz van toepassing zijn verklaard. Bij gebrek aan een gemotiveerde betwisting door [gedaagde] gaat de rechtbank dan ook uit van deze polisvoorwaarden, inclusief de daarin in artikel 7 opgenomen uitsluitingsclausule. Deze clausule houdt in dat Allianz niet betaalt als de verzekerde de schade met opzet heeft veroorzaakt of roekeloos is geweest.

4.11.

Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of de schade is veroorzaakt door opzet of roekeloosheid zijdens [gedaagde] .

4.12.

Vaststaat dat de in de uitsluitingsclausule opgenomen begrippen ‘opzet’ en ‘roekeloos’ niet in de PM 16 polisvoorwaarden zijn gedefinieerd of toegelicht. De rechtbank deelt het standpunt van Allianz dat voor de betekenis van de begrippen ‘opzet’ en ‘roekeloos’ in de zin van de polisvoorwaarden aansluiting moet worden gezocht bij de wettelijke uitsluiting van artikel 7:952 BW, dat van regelend recht is.2 De bewoordingen in artikel 7 van de PM 16 polisvoorwaarden wijken niet af van artikel 7:952 BW. Hoewel in de polisvoorwaarden niet wordt verwezen naar het BW, had [gedaagde] kunnen begrijpen dat schade die met opzet of door roekeloosheid is veroorzaakt van dekking zou zijn uitgesloten, zoals artikel 7:952 BW bepaalt.

4.13.

Het begrip ‘opzet’ in artikel 7:952 BW is blijkens de parlementaire geschiedenis verwant met de begrippen opzet en voorwaardelijk opzet in strafrechtelijke zin. Volgens de wetgever wordt onder opzet begrepen: opzet als oogmerk, opzet als zekerheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet.

Roekeloosheid is synoniem met het begrip grove schuld, waarbij op een zeer hoge schuldgraad wordt gedoeld.3 Onder ‘roekeloosheid’ in de zin van artikel 7:952 BW wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld. De wettelijke bepaling ziet zowel op bewuste roekeloosheid als onbewuste roekeloosheid. Van onbewuste roekeloosheid is sprake als het gaat om een gedraging die, al is de verzekerde zich daarvan niet bewust, naar objectieve maatstaven een zodanig aanmerkelijke kans op schade met zich brengt, dat de betrokken verzekerde zich van dat gevaar bewust had horen te zijn en door zich van die gedraging niet te onthouden in ernstige mate tekortschiet in zorg ter voorkoming van schade.

4.14.

Omdat roekeloosheid op de schaal van schuldgradaties lichter is dan opzet, zal de rechtbank eerst beoordelen of in dit geval van roekeloosheid sprake is. Als dat niet het geval is, behoeft de vraag of de schade opzettelijk is veroorzaakt namelijk geen antwoord meer.

Is [gedaagde] roekeloos geweest in de hiervoor omschreven zin?

4.15.

De rechtbank stelt voorop dat vaststaat, gelet op de door de strafrechter bewezenverklaarde feitelijke gedragingen van [gedaagde] , dat [gedaagde] forse verkeersovertredingen heeft gemaakt. In de kern is het verwijtbare rijgedrag van [gedaagde] terug te voeren op een overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid (hij reed tussen de 61 en 68 kilometer per uur in plaats van de aldaar toegestane 50 kilometer per uur) én op het passeren van een al 32,9 seconden rood uitstralend verkeerslicht op een kruispunt in het (doorgaans ook in de nacht drukke) uitgaansgebied bij het Leidseplein in Amsterdam.

4.16.

Deze verkeersfouten kunnen echter naar het oordeel van de rechtbank afzonderlijk noch tezamen de conclusie dragen dat sprake is geweest van roekeloosheid. [gedaagde] heeft hoogst onvoorzichtig en onoplettend gereden en als gevolg daarvan een zwaar ongeval veroorzaakt, maar dat betekent nog niet dat zijn verkeersgedrag zodanig gevaarlijk was dat gesproken kan worden van een laakbaarheid die bijna net zo ernstig is als opzet. Om van roekeloos rijgedrag te spreken zouden er naar het oordeel van de rechtbank meer (verzwarende) omstandigheden, die [gedaagde] te verwijten zijn, zoals bijvoorbeeld drank-, drugs- en/of telefoongebruik tijdens het rijden, bekend moeten zijn, maar dat is niet het geval. [gedaagde] heeft verder consistent verklaard dat hij het rode stoplicht (simpelweg) niet heeft gezien. Bij de uitleg van de uitsluitingsclausule in dit geval vindt de rechtbank ook van belang de betekenis van het begrip roekeloosheid in de context van de wegenverkeerswetgeving ten tijde van het ongeval in 2019. In 2019 stelde de Hoge Raad hoge eisen aan het bewijs van roekeloosheid - in de visie van de wetgever bedoeld voor uitzonderingsgevallen - en gold de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten - waarmee de reikwijdte van het begrip roekeloosheid is uitgebreid - nog niet. [gedaagde] is door de strafrechter ook niet veroordeeld voor roekeloos rijgedrag.

Allianz heeft in deze civiele zaak naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde] , gelet op de aard en de ernst van zijn handelen en de overige omstandigheden van het geval, roekeloos is geweest in de zin van artikel 7 van de PM 16 polisvoorwaarden en/of artikel 7:952 BW.4

4.17.

Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep van Allianz op de uitsluitingsclausule vanwege opzet of roekeloosheid faalt. De schade op grond van de WAM-verzekering van Allianz is niet van dekking uitgesloten. Aldus is niet voldaan aan de tweede voorwaarde die artikel 15 WAM stelt voor verhaal van schade op de aansprakelijke persoon.
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de toepassing van de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 15 lid 1, tweede volzin, WAM.

Conclusie

4.18.

De conclusie is dat Allianz [gedaagde] (als derde-verzekerde) op grond van artikel 15 lid 1 WAM niet kan aanspreken voor het verhaal van de door Allianz aan de fietser betaalde en nog te betalen schadevergoeding.

Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, onder andere over de gestelde eigen schuld van de fietser bij het ongeval en de hoogte van de schadeposten, behoeft geen bespreking meer. ECLI:NL:RBNHO:2024:10556

 

1Zie ook conclusie A-G Hoge Raad 20 januari 2023, ECLI:NL:PHR:2023:90.

2Dit artikel luidt als volgt: “De verzekeraar vergoedt geen schade aan de verzekerde die de schade met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt.”

3MvA Kamerstukken 1, 2004-2005, 19 529, nr. B, p. 19

4Zie in dit verband o.a. hof Arnhem-Leeuwarden 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9486, hof ’s-Hertogenbosch 26 mei 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1634, rechtbank Oost-Brabant 20 januari 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:230, gerecht in eerste aanleg van Curaçao 8 juli 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:134, en conclusie A-G Hoge Raad 9 juli 2024, ECLI:NL:PHR:2024:743.