Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Dordrecht 181006 onvoldoende inspanning om inkomsten uit arbeid te genereren

Rb Dordrecht 18-10-06  onvoldoende inspanning om inkomsten uit arbeid te genereren
De verdere beoordeling van het geschil (...)
Het verlies van arbeidsvermogen en verdiencapaciteit (vragen a, b, c en d)
Op grond van het belastbaarheidspatroon dat door deskundige dr. D.M.K.S. Kaulesar Sukul is vastgesteld heeft de deskundige geconcludeerd dat geopposeerde volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht voor het werk dat zij verrichtte ten tijde van het ongeluk op 22 maart 1996. Uitgaande van de beperkingen die zijn vastgesteld, het opleidingsniveau en het arbeidsverleden constateert de deskundige vervolgens dat geopposeerde wel in staat zou moeten zijn geweest om vanaf 22 maart 1997 ander passend werk te verrichten. De voor geopposeerde passende banen genereren een inkomen dat vergelijkbaar is met het inkomen dat geopposeerde ten tijde van het ongeval genoot. Mitsdien is de deskundige van oordeel dat er geen sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit.

De rechtbank is van oordeel dat de overwegingen van de deskundige zijn conclusies, waarin partijen zich overigens kunnen vinden, kunnen dragen en neemt deze conclusies over. Dit betekent dat geopposeerde de schade die zij als gevolg van het ongeval stelt te hebben geleden door het verlies aan arbeidsinkomen had kunnen voorkomen door andere passende arbeid te aanvaarden. Tussen partijen is vervolgens in geschil of het geopposeerde te verwijten is dat zij geen, danwel onvoldoende andere passende arbeid heeft gehad na het ongeval, met andere woorden of zij toerekenbaar heeft nagelaten schadebeperkende maatregelen te nemen uit hoofde waarvan de eventuele schadevergoedingsplicht van opposant is komen te vervallen dan wel is verminderd.

Geopposeerde stelt dat haar niets kan worden verweten. Het was aan de verzekeraar van opposant om haar mogelijke terugkeer naar geschikt werk te bevorderen, hetgeen onvoldoende is gebeurd. De rechtbank kan geopposeerde niet in deze stelling volgen. Het is niet aan opposant, dan wel aan zijn WAM-verzekeraar, geopposeerde te begeleiden bij het zoeken naar een passende functie. Het arbeidsreïntegratie onderzoek dat op initiatief van Levob in 2001 en 2002 door AD Nederland en de Goede Zaak is afgenomen is geheel onverplicht geweest. Het was juist aan geopposeerde de nodige inspanningen te verrichten om ander werk te vinden en aanvaarden, nu dit van haar, blijkens de conclusies van de deskundige, gevergd kon worden. De rechtbank is van oordeel dat geopposeerde niet heeft voldaan aan deze inspanningsverplichting, hetgeen gebaseerd is op het navolgende.

Tussen partijen staat vast dat geopposeerde, afgezien van een kortdurende baan als telefonisch verkoopster in 1999, geen andere betaalde baan heeft gehad na het ongeval. Dit terwijl volgens de deskundige per 24 maart 1997 voldoende voor geopposeerde passende arbeid voorhanden was op een arbeidsmarkt waar het aantal vacatures onophoudelijk steeg.
Volgens de deskundige was het per die datum weliswaar voor geopposeerde niet eenvoudig om aan passend werk te komen maar de deskundige acht het, na wellicht een periode van werkloosheid, wel aannemelijk dat geopposeerde, daadwerkelijk aan een nieuwe passende baan zou zijn gekomen. Dit zou mede met behulp van reïntegratietrainingen, die destijds onder meer door het UWV werden verzorgd, en om- en bijscholing, danwel opleiding kunnen zijn bereikt. Gesteld noch gebleken is dat geopposeerde, afgezien van het bovengenoemde arbeidsreïntegratie onderzoek dat eind 2001 is opgestart, gebruik heeft gemaakt van enige vorm van bemiddeling voor het vinden van passende arbeid. Uit het in de conclusie van antwoord aangehaalde citaat van de medisch adviseur van Levob moet daarentegen juist worden afgeleid dat geopposeerde eind 1997 op bemiddeling geen prijs stelde omdat zij vond dat zij niet kon werken. Dit is niet door geopposeerde bestreden zodat de rechtbank dit als vaststaand aanneemt. Tevens is gesteld noch gebleken dat geopposeerde enig initiatief heeft ondernomen om een opleiding of bij- of omscholing te volgen. Tot slot is door geopposeerde onvoldoende gesteld dat zij het nodige heeft geprobeerd om passende arbeid te vinden. De enkele door haar bij dagvaarding geponeerde stelling dat zij pogingen tot solliciteren heeft gedaan, hetgeen zij noch nader heeft geconcretiseerd noch heeft onderbouwd, is onvoldoende om hiervan uit te gaan, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.

De rechtbank is dan ook op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat geopposeerde niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht die op haar rustte. Zij had kunnen voorkomen dat zij vanaf 2003 geen inkomsten uit arbeid meer zou genereren. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het handelen van geopposeerde, geen schadevergoedingsplicht rust op opposant voor het inkomstenverlies dat geopposeerde vanaf 2003 stelt te hebben. Haar vordering ter zake zal dan ook worden afgewezen.
LJN AZ1074