Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 270711 het na 2006 niet hebben van passend werk kan als eigen schuld ex artikel 6: 101 BW worden tegengeworpen

Rb Zwolle 270711 het na 2006 niet hebben van passend werk kan als eigen schuld ex artikel 6: 101 BW worden tegengeworpen

1.  De procedure 
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit: 
- het tussenvonnis van 19 januari 2011 
- de akte uitlating tevens vermeerdering van eis van [eiseres] 
- de akte, waarbij Univé bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis. 

1.2.  Het bezwaar tegen de wijziging van eis is gegrond, omdat die wijziging in dit stadium van de procedure in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank zal de wijziging daarom buiten beschouwing laten. 

1.3.  Ten slotte is vonnis bepaald. 

2.  De verdere beoordeling 
2.1.  De rechtbank heeft in het tussenvonnis een aantal bindende eindbeslissingen genomen en heeft bij de bespreking van de verschillende schadeposten overwogen dat [eiseres] nadere informatie dient te verstrekken. [eiseres] is vervolgens in de gelegenheid gesteld zich uitsluitend over de genoemde schadeposten en de vordering over de (fiscale)garanties, met inachtneming van wat de rechtbank in haar tussenvonnis heeft beslist, uit te laten. 

2.2.  [eiseres] heeft een akte genomen. Voor zover de akte buiten het bestek van de verlangde informatie gaat, zal de rechtbank deze buiten beschouwing laten. 

2.3.  Uit de akte volgt dat [eiseres] de pensioenschade stelt op EUR 2.641,00 per jaar en op een totaalbedrag van EUR 21.128,00 over de jaren 1999 tot en met 2006. De kosten van huishoudelijke hulp uitgaande van een looptijd tot 65 jaar stelt zij (gelijk Univé heeft gedaan) gekapitaliseerd op EUR 22.048,00. Een vergoeding van EUR 5.760,00 voor tuinwerkzaamheden acht [eiseres] reëel. Zij betoogt dat nog een bedrag  ad EUR 1.334,31 dient te worden betaald wegens buitengerechtelijke werkzaamheden. Ook handhaaft zij de vordering met betrekking tot de fiscale garantie. De rechtbank heeft in tussenvonnis overwogen dat [eiseres] een smartengeldvergoeding van EUR 7.500,00 toekomt. 

2.4.  [eiseres] betoogt in haar akte dat de rechtbank wederom een arbeidsdeskundige moet inschakelen om haar te begeleiden naar betaald werk. Zolang geen sprake is van succesvolle reïntegratie, moet het verlies aan verdienvermogen door Univé doorbetaald worden. Vanwege het ongeval is zij haar baan kwijtgeraakt en niet in staat geweest een nieuwe baan te verwerven, ondanks de nodige pogingen daartoe, aldus [eiseres]. De rechtbank overweegt daarover als volgt. Van schade wegens verlies verdienvermogen is alleen sprake indien de betrokkene ten gevolge van het ongeval niet meer in staat is haar werkzaamheden van voor het ongeval (volledig) te verrichten, althans haar verdienvermogen van voor het ongeval niet meer (volledig) heeft. De deskundigen hebben vastgesteld dat die situatie zich niet langer voordoet omdat [eiseres] geschikt is geacht voor haar eigen beroepsmatige werkzaamheden. Volgens de rechtspraak dient ook in het geval succesvolle reïntegratie in het arbeidsproces uitblijft ten gevolge van de bijzondere persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer, de daaruit voortvloeiende schade in beginsel aan het ongeval te worden toegerekend. Of het slachtoffer alsnog de kans moet krijgen te reïntegreren, hangt van de omstandigheden af en uit arbeidsdeskundig onderzoek dient dan te blijken of er mogelijkheden zijn voor arbeidsparticipatie. 

2.5.  De arbeidsdeskundige Heling heeft die mogelijkheden voor [eiseres] onderzocht en beoordeeld. In zijn rapport schrijft hij daarover het volgende: 
"Op basis van de aangegeven beperkingen zou betrokkene zeer te begeleiden zijn naar een functie op de arbeidsmarkt. Gelet op de lange duur tussen het werkzaam zijn van betrokkene en heden, zal er eerst wel sprake moeten zijn van een periode van gewenning. Vervolgens is er veel concurrentie op de arbeidsmarkt en verkeren we op dit moment in een periode van laagconjunctuur, hetgeen de slagingskansen van een re-integratie verkleint. 

Echter, los van deze aspecten speelt nadrukkelijk de zienswijze van betrokkene mee. Zij heeft tot op heden steeds aangegeven dat zij fors beperkt is; om die reden hebben drie re-integratiebedrijven in het verleden reeds aangegeven dat zij haar niet naar een betaalde baan op de arbeidsmarkt kunnen begeleiden. Indien de wil (in de ogen van betrokkene 'het kunnen') ontbreekt, heeft begeleiding naar een passende baan geen zin. Ik moet op dit punt dan ook negatief adviseren. 

In dit licht is tevens van belang te melden dat het UWV in een rapportage van 22 november 2006 heeft aangegeven dat betrokkene onbemiddelbaar is gebleken." 
2.6.  Uit het vorenstaande volgt dat [eiseres] gedurende een aantal jaren voldoende mogelijkheden zijn geboden om in het kader van een reïntegratietraject passend werk te vinden. Uit de bij conclusie van repliek als productie 4 overgelegde arbeidsdeskundige rapportage van het UWV d.d. 19 december 2006 blijkt de rechtbank dat [eiseres] vanaf dat moment de keuze heeft gemaakt om af te zien van de mogelijkheid om te reïntegreren, ondanks het feit dat die mogelijkheden er toen blijkens die rapportage wel waren en er voldoende functies voor haar op de arbeidsmarkt te duiden waren. Dat is een andere situatie dan de hiervoor genoemde mislukte reïntegratie ten gevolge van de bijzondere persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer. Zoals in het tussenvonnis van 13 augustus 2008 is overwogen, mag van een benadeelde op grond van haar schadebeperkingsplicht worden verwacht dat zij zich inzet daadwerkelijk overeenkomstig de (rest)verdiencapaciteit inkomen te verwerven. Het stond [eiseres] uiteraard vrij om voormelde keuze te maken, maar het na 2006 niet hebben van passend werk kan haar om die reden als eigen schuld ex artikel 6: 101 BW worden tegen-geworpen. De conclusie is dat [eiseres] in het verleden voldoende mogelijkheden voor reïntegratie zijn geboden, zodat haar verzoek daartoe dient te worden gepasseerd. Na 2006 dient het verlies aan verdienvermogen voor rekening van [eiseres] te worden gebracht, evenals de nadien mogelijk geleden pensioenschade. De gevorderde WAO-garantie zal tevens worden afgewezen nu Univé vanwege de vastgestelde verdiencapaciteit niet gehouden is [eiseres] te compenseren voor de negatieve gevolgen van een gewijzigd WAO-stelsel. 

2.7.  Alles overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat Univé met het door haar betaalde voorschot ad EUR 186.268,90 de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden schade heeft vergoed. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende schadebedragen: smartengeldvergoeding EUR 7.500,00, verlies verdienvermogen jaren 2000 tot en met 2006 EUR 37.866,00, huishoudelijke hulp EUR 22.048, 00, de materiële schade EUR 8.271,00, de buitengerechtelijke kosten EUR 1.334,31en de kosten van de actuariële berekening EUR 2.706,11, terwijl de gevorderde vergoeding van de wettelijke rente geacht moet worden te zijn voldaan met het betaalde voorschot. Univé is bereid de fiscale garantie af te geven, zoals gevoegd als productie 12 bij haar conclusie van antwoord, waartegen [eiseres] zich blijkens haar conclusie van repliek niet verzet heeft. Aldus zal als na te melden worden beslist. 

2.8.  Over de proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt. Uit de conclusie van antwoord blijkt dat Univé het voorschotbedrag al voldaan had, op het moment dat [eiseres] deze procedure heeft geëntameerd en dat zij bereid was een belasting garantie af te geven. De gevorderde geldsom wordt thans afgewezen. [eiseres] dient dan ook als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Univé te worden veroordeeld, met dien verstande dat de kosten van de deskundigenberichten ex artikel 6:96 lid 2 sub b BW voor rekening van Univé dienen te blijven. De kosten aan de zijde v an Univé worden begroot op: 
- griffierecht    3.730,00 
- salaris advocaat    6.394,50 (4,5 punt × tarief EUR 1.421,00) 
Totaal  EUR   10.124,50 

3.  De beslissing 
De rechtbank 

3.1.  gebiedt Univé om aan [eiseres] af te geven binnen vier weken na het wijzen van dit vonnis een belastinggarantie, zoals gevoegd als productie 12 bij de conclusie van antwoord zijdens Univé, 

3.2.  wijst de vorderingen van [eiseres] voor het overige af, 

3.3.  veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Univé tot op heden begroot op EUR 10.124,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 14e dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, LJN BU5198