Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 220317 blog door A.T. Bolt: Letsel en vorderingsrechten van derden

Rb Midden-Nederland 220317 blog door A.T. Bolt: Letsel en vorderingsrechten van derden

De direct benadeelde en derden
Wanneer iemand letsel oploopt door een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is, kan dat behalve tot schade voor de benadeelde zelf ook leiden tot schade voor derden. In bepaalde gevallen hebben deze derden uitdrukkelijk een vorderingsrecht jegens de aansprakelijke veroorzaker van het letsel. Zo heeft de werkgever van de benadeelde op grond van art. 6:107a BW een zelfstandig verhaalsrecht voor het netto doorbetaalde loon en hebben derden die kosten ten behoeve van de direct benadeelde maken en die deze als hij ze zelf had gemaakt van de aansprakelijke persoon had kunnen vorderen het recht om deze kosten op de aansprakelijke persoon te verhalen. Maar hoe zit het met schade van andere derden? Denk bijvoorbeeld aan de gezinsleden op wie het letsel van het directe slachtoffer ook een duidelijke impact zal hebben. Kunnen zij hun schade verhalen op de voor het letsel aansprakelijke persoon?

Uitgangspunt van de wet: geen vorderingsrecht voor derden
Dit is een vraag die in het verleden al de nodige aandacht heeft gekregen. In de literatuur is wel bepleit dat schade die derden als gevolg van het letsel van een naaste lijden binnen zekere grenzen voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. Dat is echter geen geldend recht. Uitgangspunt is dat anderen dan de gewonde zelf geen recht hebben op schadevergoeding in verband met het letsel van de gewonde. De wet kent daarop zoals daarnet al bleek in art. 6:107 en 107a BW een paar uitzonderingen, maar buiten deze uitzonderingen is de schade die derden als gevolg van het door het slachtoffer opgelopen letsel rechtstreeks zelf lijden volgens het systeem van de wet in beginsel uitgesloten van vergoeding.

Toch blijven derden het proberen
Toch blijven met name gezinsleden bij tijd en wijle proberen om hun schade te verhalen. Op 22 maart 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, weer over een zodanige schadevordering moeten oordelen (ECLI:NL:RBMNE:2017:2000). Het ging daar om een geval waarin een man te kampen had met de ziekte van Lyme. Hij hield de gemeente waar hij had gewerkt aansprakelijk voor het ontstaan van de ziekte, omdat de gemeente zou zijn tekortgeschoten in haar verplichting om veiligheidsmaatregelen tegen de ziekte te treffen. In het vonnis van 22 maart 2017 ging het echter niet om de vordering van de man, maar om de vordering van zijn dochter. Zij stelde dat de ziekte van haar vader een negatieve impact had op de rol van de vader in het gezin en dat zij daardoor klachten had ontwikkeld die haar onder meer belemmerden in haar schoolprestaties. Naar de mening van het meisje was de gemeente door niet de vereiste veiligheidsmaatregelen tegen het oplopen van de ziekte van Lyme te treffen niet alleen aansprakelijk zijn jegens haar vader maar ook jegens haar. Het meisje zou, zo luidde haar stelling, een afgeleid belang hebben bij de vereiste veilige werkomstandigheden. Dat afgeleide belang zou zo nauw met het directe belang van haar vader samenhangen dat het daar niet los van kon worden gezien en daaronder moest worden begrepen. Om die reden zou de door de gemeente jegens haar vader geschonden zorgvuldigheidsnorm ook het belang van het meisje beschermen. Daarnaast zou volgens het meisje uit het in art. 8 EVRM neergelegde recht op family life voortvloeien dat de zorgvuldigheidsnorm waaraan de gemeente als werkgever moet voldoen ook geldt in de verhouding tot haar als dochter van een werknemer.

Maar de poging had geen succes
De rechtbank ging in deze redenering niet mee. Daarbij stelde de rechtbank voorop dat er ook in geval van onrechtmatig handelen geen verplichting tot schadevergoeding bestaat als de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Dat volgt uit het bekende relativiteitsvereiste, dat is neergelegd in art. 6:163 BW. De norm die de gemeente volgens het meisje zou hebben geschonden, is volgens de rechtbank een zorgvuldigheidsnorm die alleen geldt in de verhouding tussen de werkgever en de werknemer en niet daarbuiten. Dat betekent dat de norm niet beoogt ook het belang van het meisje te beschermen. Dat wordt niet anders door het beroep van het meisje op haar zogenaamde afgeleide belang. De gedachte van het afgeleide belang is, zo signaleert de rechtbank, gebaseerd op het arrest Gemeente Barneveld/Gasunie (HR 13 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1598). De daarin besliste kwestie is echter op geen enkele manier te vergelijken met de onderhavige zaak. Er is dus ook geen reden voor toepassing van de ‘afgeleid belang’ constructie in dit geval.
Ook het recht op family life kan volgens de rechtbank niet de conclusie rechtvaardigen dat de verplichting om te zorgen voor veilige werkomstandigheden ook is bedoeld om de belangen van derden, gezinsleden, te beschermen. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat, ook als zou komen vast te staan dat de gemeente onvoldoende heeft zorggedragen voor veilige werkomstandigheden voor haar (ex)werknemer, niet kan worden gezegd dat de gemeente daarmee ook onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van de dochter.

Bron: www.nysingh.nl