Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Midden-Nederland 220317 Ziekte van Lyme vader. Vordering dochter voldoet niet aan het relativiteitsvereiste, afgewezen

Rb Midden-Nederland 220317 Ziekte van Lyme vader. Vordering dochter voldoet niet aan het relativiteitsvereisteafgewezen.

2 De feiten

2.1.
[eiser] is de vader van [minderjarige] . [eiser] heeft gewerkt voor de gemeente.
In 2009, tijdens zijn dienstverband met de gemeente, is vastgesteld dat hij de ziekte van Lyme had. [eiser] heeft zich in de zomer van 2009 ziek gemeld en heeft zijn werk niet meer kunnen doen. Na een periode van arbeidsongeschiktheid is hij in 2014 ontslagen. Zijn gezondheidstoestand is nog steeds slecht.
2.2.
[eiser] heeft eind 2013 de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt door zijn ziekte en arbeidsongeschiktheid.

2.3.
[minderjarige] heeft in de periode na de ziekenhuisopname van [eiser] in 2009 en na zijn ontslag in 2014 klachten ontwikkeld. Zij is een tijdlang niet naar school geweest en is in de eerste klas van de middelbare school blijven zitten.

3 Het geschil
3.1.
[minderjarige] vordert – na de bij akte van 19 september 2016 uitgebrachte
eiswijziging – dat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente wordt veroordeeld:
I. tot betaling aan haar van een bedrag van € 16.000,00 als voorschot op de totale
schadevergoeding;
II. tot betaling aan haar van alle door haar geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de schadeveroorzakende gebeurtenis c.q. de vervaldata, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
III. in de proceskosten.

3.2.
[minderjarige] legt aan haar vordering ten grondslag dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van haar door onvoldoende zorg te dragen voor veilige werkomstandigheden van haar vader. Door deze schending van de zorgplicht (als werkgever) heeft [eiser] tijdens zijn werk de ziekte van Lyme opgelopen. Deze ziekte heeft een negatieve impact op de rol van [eiser] als vader in het gezin en hierdoor heeft [minderjarige] klachten ontwikkeld. Haar klachten zijn ontstaan na de opname van [eiser] in het ziekenhuis in de zomervakantie van 2009; na de zomervakantie kon zij zich minder goed concentreren op school. Deze concentratieproblemen bleven bestaan en op de middelbare school begon zij ook boos gedrag te vertonen. In 2014 kwamen hier buikpijnklachten bij. [minderjarige] is een periode niet naar school gegaan en heeft studievertraging opgelopen. Zij moest het eerste jaar van het VWO over doen. [minderjarige] houdt de gemeente aansprakelijk voor haar schade.

3.3.
Onder verwijzing naar het arrest Barneveld/Gasunie van de Hoge Raad van 13 juli 2007 (ECLI: NL:HR:2007: AZ1598) stelt [minderjarige] dat haar vader een zelfstandig belang heeft bij veilige werkomstandigheden, maar dat haar afgeleide belang bij deze veilige werkomstandigheden hiermee zodanig nauw samenhangt dat haar belang daar niet los van kan worden gezien en daaronder moet worden begrepen. Hierbij wijst zij op de directe relatie tussen haar en haar vader en het gegeven dat zijn gezondheidsklachten dermate ernstig zijn dat die ernstige invloed hebben op de gezinssituatie en de oorsprong van haar klachten. Daarnaast voert zij aan dat ook via artikel 8 EVRM (recht op family life) moet worden aangenomen dat de zorgvuldigheidsnorm waaraan een werkgever dient te voldoen, ook geldt in de verhouding tot haar als dochter van een werknemer. Verder stelt [minderjarige] dat ook uit de zogenoemde correctie Langemeijer is af te leiden dat de zorgplicht van de gemeente zich tot haar uitstrekt.

3.4.
De gemeente concludeert tot afwijzing van de vordering. De zorgplicht die de gemeente ten opzichte van haar werknemers heeft geldt volgens haar niet ten opzichte van [minderjarige] . De grondslagen die [minderjarige] daartoe aanvoert kunnen die conclusie volgens de gemeente niet dragen. De gemeente betwist dat er een norm is geschonden ten opzichte van [minderjarige] en wijst er op dat het hier gaat om letselschade van [eiser] en dat uit artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat alleen de gekwetste zelf schadevergoeding kan vorderen, tenzij er sprake is van verplaatste schade. Van verplaatste schade is hier geen sprake. De gemeente betwist ook het causaal verband tussen het eventuele onrechtmatig handelen en de schade van [minderjarige] .

3.5.
Na de comparitie van 26 januari 2017 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de vraag of de zaak moet worden aangehouden of dat vonnis moet worden gewezen. Bij brief van 2 februari 2017 heeft [minderjarige] om aanhouding van de zaak verzocht. Zij stelt dat er eerst duidelijkheid moet komen over de aansprakelijkheid van de gemeente voor de schade van haar vader en dat een beslissing daarover moet worden afgewacht. Bij brief van 6 februari 2017 heeft de gemeente verzocht om vonnis te wijzen.

4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank heeft beslist om vonnis te wijzen. Zij is van oordeel dat het voor de beoordeling van de vordering van [minderjarige] niet noodzakelijk is om antwoord te hebben op de vraag of de gemeente haar zorgplicht ten opzichte van [eiser] heeft geschonden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.

4.2.
Artikel 6:163 BW bepaalt dat er geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming van de schade zoals de benadeelde die heeft geleden. Dat is het zogenoemde relativiteitsvereiste. [minderjarige] is in deze zaak de benadeelde die stelt schade te hebben geleden doordat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld. De norm die de gemeente volgens haar heeft geschonden is een zorgvuldigheidsnorm die geldt voor werkgevers ten opzichte van werknemers. In deze zaak ligt ter beoordeling voor of die norm ook is bedoeld om schade zoals [minderjarige] stelt te lijden door de ziekte van haar vader, te voorkomen. Als niet aan het relativiteitsvereiste is voldaan, moet de vordering van [minderjarige] worden afgewezen en kan in het midden blijven of de gemeente al of niet aan haar verplichtingen ten opzichte van [eiser] heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat die situatie zich voordoet.

4.3.
De gemeente diende – kort gezegd – te zorgen voor veilige werkomstandigheden van [eiser] . De norm die hiervoor door de Centrale Raad van Beroep is vastgesteld in de uitspraak van 22 juni 2000 (TAR 2000/112), de publiekrechtelijke variant van artikel 7:658 BW, geldt naar het oordeel van de rechtbank alleen in de verhouding tussen het bestuursorgaan en de ambtenaar die bij dit bestuursorgaan in dienst is of was. [minderjarige] beroept zich in dit verband op het arrest Barneveld/Gasunie, waarin het hof een afgeleid belang heeft aangenomen, zodanig dat aan het relativiteitsvereiste werd voldaan, ook al strekte de overtreden norm in eerste instantie tot bescherming van een ander belang. Die zaak is echter niet goed te vergelijken met deze zaak. In de zaak Barneveld/Gasunie verleende de gemeente een bouwvergunning op grond die gelegen was boven leidingen van de Gasunie. Op grond van de toepasselijke planvoorschriften mag op die grond niet worden gebouwd en had de gemeente de leidingbeheerder moeten informeren over haar voornemen om daarvoor toch vergunning te verlenen om na te gaan of daartegen overwegende bezwaren bestonden. In dat licht heeft het hof overwogen dat de regels van de planvoorschriften – kort gezegd – niet alleen zien op de veiligheid van de omwonenden, maar ook op de belangen van de leidingbeheerder. In de regelgeving en de jurisprudentie over de zorgplicht van de werkgever ziet de rechtbank niet zulke aanwijzingen als in de planvoorschriften en de overige omstandigheden uit de zaak Barneveld/Gasunie dat ook belangen van derden een rol spelen. Daarbij komt dat het in die zaak ging om vermogensschade en in deze zaak om letselschade en dat de Hoge Raad zich in cassatie niet heeft uitgelaten over de (juistheid van de) constructie van het afgeleide belang, omdat dit onderdeel in cassatie niet werd bestreden. Ook het recht op family life als bedoeld in artikel 8 EVRM en de zogenoemde correctie Langemeijer kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet in de conclusie rechtvaardigen dat de verplichting om te zorgen voor veilige werkomstandigheden ook is bedoeld om de belangen van derden, gezinsleden, te beschermen. De correctie Langemeijer ziet op situaties waarin sprake is van overtreding van een wettelijke norm en in dit geval gaat het om (vermeende) overtreding van een zorgvuldigheidsnorm en gaat de correctie niet op.

4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook als zou komen vast te staan dat de gemeente onvoldoende heeft zorggedragen voor veilige werkomstandigheden voor [eiser] , niet kan worden gezegd dat de gemeente daarmee ook onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [minderjarige] . Haar vordering zal daarom worden afgewezen. ECLI:NL:RBMNE:2017:2000