Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 170609 whiplash, kosten huishoudelijke hulp, kosten zelfwerkzaamheid cf richtlijnen lsr

HUISHOUDELIJKE HULP / ZELFWERKZAAMHEID

Rb Arnhem 170609 whiplash, kosten huishoudelijke hulp, kosten zelfwerkzaamheid cf richtlijnen letselschaderaad
kosten huishoudelijke hulp/kinderopvang

4.21.  [eiseres] vordert (aanvullende) vergoeding van alle kosten van vervangende huishoudelijke hulp, voor zover zij die niet uit het haar vanaf 2004 tot mei (comparitie) dan wel 9 juli (nr. 62 dagvaarding) 2008 verstrekte Persoonsgebonden Budget (PGB) heeft kunnen bestrijden. Volgens [eiseres] gaat het over de periode 1998 tot mei 2001 om drie uren per week en van mei 2001 tot maart 2041 (wanneer zij 70 jaar wordt) om zes uren per week. Zij vordert ook vergoeding van de eigen bijdrage die zij in verband met het haar verstrekte PGB heeft voldaan. Aan haar vordering legt zij ten grondslag dat zij bij het door haar gewerkte aantal uren in combinatie met haar beperkingen niet volledig in staat is de huishoudelijke taken te verrichten. Door haar maximale inzet te richten op het verwerven van arbeidsinkomen, is er niet de ruimte de zwaardere huishoudelijke taken over de week uit te smeren. Voorts vordert zij onder deze noemer vergoeding van de kosten van kinderopvang, voor zover die niet door het UWV zijn vergoed. Zij stelt dat zij, het ongeval weggedacht, bij de GGD te Tilburg als ambulancechauffeuse zou hebben gewerkt en door gunstige inroostering alsmede het daar aanwezige sociale netwerk deze kosten zou hebben kunnen uitsparen. [eiseres] wijst er verder op dat TVM de onderhavige schadepost - kosten huishouding en kinderopvang - heeft erkend en terzake € 25.000,-- heeft uitgekeerd. Deze vergoeding schiet volgens haar echter tekort.

4.22.  TVM heeft hiertegen allereerst ingebracht dat haar bereidheid in der minne een bedrag ter zake van huishoudelijke hulp uit te keren uitgaande van een hulpbehoefte van drie uren per week niet betekent dat zij heeft aanvaard dat uit de rapportage van Padt valt af te leiden dat [eiseres] beperkingen ondervindt bij huishoudelijke taken. Dergelijke beperkingen zijn volgens TVM nooit concreet vastgesteld en in elk geval schiet de huidige medische informatie wat haar betreft te kort om de gestelde behoefte aan hulp van inmiddels zelfs zes uren per week te rechtvaardigen tot aan het jaar waarin [eiseres] 70 wordt. TVM ziet verder veeleer de niet-ongevalsgerelateerde persoonlijke situatie van [eiseres] - 32 uren werken per week als alleenstaande moeder - als oorzaak van de gestelde behoefte aan hulp. Ook zonder het ongeval zou [eiseres] volgens TVM in die omstandigheden hebben verkeerd en dus dezelfde behoefte hebben gehad aan huishoudelijke hulp. Ook de kosten voor kinderopvang had [eiseres] zonder het ongeval in dezelfde mate gemaakt, aldus TVM. Hieraan doet volgens haar niet af dat zij tijdens de reïntegratie van [eiseres] voorschotten heeft betaald waaruit [eiseres] deze kosten kon bestrijden.

4.23.  Met betrekking tot de kosten van kinderopvang wordt geconstateerd dat [eiseres] die vordering heeft gebaseerd op de inmiddels verworpen stelling dat zij zonder het ongeval als ambulanceverpleegkundige in de regio Tilburg werkzaam zou zijn geweest. Nu niet van die situatie kan worden uitgegaan, kan er evenmin van worden uitgegaan dat zij zonder het ongeval geen kosten voor kinderopvang zou hebben hoeven te maken. De vergoeding die TVM op grond van minnelijk overleg heeft betaald, doet daaraan niet af. Voor toewijzing van een (aanvullende) vergoeding ter zake van deze kosten is bij deze stand van zaken geen plaats.

4.24.  Met betrekking tot de kosten van huishoudelijke hulp wordt overwogen dat destijds niet op basis van het door Padt opgestelde beperkingenprofiel in concreto is onderzocht of en zo ja, in welke mate bij [eiseres] door het ongeval beperkingen zijn ontstaan bij het doen van haar huishouden. De rechtbank acht het, gelet op de inmiddels verstreken tijd, niet meer zinvol dit alsnog voor de hele looptijd van deze schadepost te laten onderzoeken door een of meer deskundigen. Niet valt te verwachten dat thans uit te voeren deskundigenonderzoek voldoende nauwkeurige aanknopingspunten zal opleveren ten behoeve van de begroting van deze schade over de gehele sinds het ongeval verstreken periode. Over de periode vanaf het ongeval tot en met juni 2008 is dergelijk onderzoek wat de rechtbank betreft ook niet nodig, omdat uit het dossier voldoende feiten en omstandigheden blijken om de in die periode verschenen schade te begroten op basis van een beredeneerde schatting (art. 6:97 BW). Op basis van Padts rapport en beperkingenprofiel is voldoende aannemelijk dat [eiseres] door het ongeval in elk geval aanvankelijk lichamelijke beperkingen bij de zwaardere huishoudelijke werkzaamheden ondervond. Ook is voldoende aannemelijk dat vervolgens de reïntegratie-inspanningen van [eiseres], die zij in de laatste fase ervan naast een (veelal) 30-urige werkweek uitvoerde, van negatieve invloed zijn geweest op haar belastbaarheid voor huishoudelijke taken. De mate waarin [eiseres] in de genoemde periode behoefte had aan huishoudelijke hulp, zal de rechtbank schatten op zes uren per week. Tegen de in de dagvaarding vermelde uurtarieven en eigen bijdragen (nr. 61 dagvaarding) die met het inschakelen van de hulp volgens [eiseres] waren gemoeid als zodanig heeft TVM geen verweer gevoerd. Die bedragen komen de rechtbank ook niet onredelijk voor, zodat daarvan uitgaand de schade wegens kosten voor huishoudelijk hulp tot en met juni 2008 zal worden begroot. Tot en met 2003 bedraagt de schade conform de berekening door [eiseres] (afgerond) € 7.000,--, in de jaren 2004 tot en met 2007 € 3.864,-- (4 maal € 966,--) en over de eerste zes maanden van 2008 € 817,50 (€ 49,50 eigen bijdrage, € 192,-- particuliere hulp tot en met maart 2008 en € 576,- particuliere hulp van april tot en met juni 2008). In totaal komt de tot en met juni 2008 verschenen schade wegens de kosten van huishoudelijk hulp op € 11.681,50.

4.25.  Voor beoordeling van de eventuele, ongevalsgerelateerde behoefte aan huishoudelijke hulp vanaf juni 2008 schiet de huidige beschikbare (medische) informatie tekort. Zoals eerder al is overwogen (onder 4.4), kan de door Padt in 2001 geschetste situatie niet als eindtoestand worden beschouwd. Dit wordt niet anders doordat, zoals [eiseres] op zichzelf terecht heeft opgemerkt, nieuw of aanvullend neurologisch onderzoek vanwege de nieuwe richtlijn die binnen de beroepsgroep van neurologen wordt gehanteerd bij de beoordeling van postwhiplashproblematiek, naar verwachting geen bruikbare aanknopingspunten zal bieden ter vaststelling van eventuele resterende ongevalsgerelateerde beperkingen. Bij de huidige stand van zaken is het nu eenmaal aan [eiseres] haar stelling te bewijzen dat zij als gevolg van het ongeval ook na juni 2008 nog behoefte heeft aan zes uren huishoudelijke hulp per week. Hierbij geldt dat er in een geval als hier wellicht andere mogelijkheden zijn dit bewijs te leveren dan door het inwinnen van een (nieuw of aanvullend) neurologisch deskundigenbericht. Aangezien de diagnose van Padt - postwhiplashsyndroom - het uitgangspunt blijft, alsmede zijn bevinding dat [eiseres] daarvan destijds enige beperkingen ondervond, zou wellicht een verzekeringsgeneeskundige op grond van dit uitgangspunt alsmede door hemzelf te verrichten, nieuw dossier- en lichamelijk onderzoek kunnen vaststellen of [eiseres] ook na juni 2008 beperkingen ondervond en ondervindt die aan het ongeval zijn toe te schrijven. Aan [eiseres] wordt verzocht zich bij akte erover uit te laten hoe zij haar desbetreffende stelling wenst te bewijzen. Mocht zij benoeming van een medisch deskundige voorstaan, dan zal zij zich ook daarover en over de vragen moeten uitlaten.

4.26.  Indien en voor zover door nader deskundigenonderzoek komt vast te staan dat sprake is van na juni 2008 voortdurende, ongevalsgerelateerde beperkingen bij het verrichten van huishoudelijk werk, zal een arbeidsdeskundige moeten worden benoemd ter voorlichting van de rechtbank over de vraag of - en zo ja, tot welke - behoefte aan huishoudelijke hulp die beperkingen leiden. [eiseres] wordt met het oog daarop verzocht zich ook over de eventueel te benoemen arbeidsdeskundige en de aan deze te stellen vragen in haar akte uit te laten.

verlies van zelfwerkzaamheid
4.27.  [eiseres] vordert voorts vergoeding van de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden doordat zij door het ongeval een deel van de voorheen door haar uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan haar woning en tuin niet meer zelf kan verrichten. Zij heeft betoogd dat deze schade voor haar als eigenaar van een rijtjeswoning op basis van de richtlijn van de Letselschaderaad (voorheen het Nationaal Platform Personenschade geheten) in redelijk begroot kan worden op € 650,-- per jaar, waar volledige uitval tot een jaarschade van € 800,-- leidt. Doorgerekend tot aan haar 70e jaar bedraagt deze schadepost volgens [eiseres] in totaal € 22.987,--. Het bedrag van € 5.000,-- dat TVM in dit verband heeft vergoed, acht zij onvoldoende.

4.28.  TVM meent dat ook in hier onvoldoende vaststaat dat [eiseres] door (voortdurende) ongevalsgerelateerde beperkingen wordt gehinderd in haar zelfwerkzaamheid. Ook hier geldt haar betaling van € 5.000,-- niet als erkenning van deze schade, aldus TVM.

4.29.  Voor de onderhavige schadepost geldt hetzelfde als hiervóór, met betrekking tot de kosten van huishoudelijk hulp is overwogen en beslist. Samengevat: tot en met juni 2008 is op grond van het rapport van Padt en het door [eiseres] gevolgde reïntegratietraject voldoende aannemelijk dat zij ten gevolge van het ongeval niet alle in het kader van de zelfwerkzaamheid voorkomende taken zelf heeft kunnen doen. Aangezien TVM tegen de toepassing van de Aanbeveling Zelfwerkzaamheid van de Letselschaderaad als zodanig geen bezwaren heeft geuit, zal met gebruikmaking daarvan de tot en met juni 2008 verschenen schade worden begroot. Uitgaande van een jaarschade van € 650,--, hetgeen de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet onredelijk acht, en een looptijd van (afgerond) 10 jaren bedraagt deze schadepost tot en met juni 2008 € 6.500,--. De stelling dat zij ook na juni 2008 aan het ongeval toe te rekenen beperkingen bij de zelfwerkzaamheid ondervindt, zal [eiseres] moeten bewijzen. Ook op dit punt wordt [eiseres] verzocht zich uit te laten (vgl. hiervoor, onder 4.25 en 4.26). LJN BJ1757