Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 230322 richtlijnen huishoudelijke hulp bieden aanknopingspunten voor begroten schade; noodzaak dient onderbouwd te worden

RBAMS 230322 fietsster komt ten val na rechts inhalen; inhaler aansprakelijk; Verschillende schadeposten
- richtlijnen huishoudelijke hulp bieden aanknopingspunten voor begroten schade; noodzaak dient onderbouwd te worden
- Niet gesteld of gebleken dat eiseres kosten rechtsbijstandverzekeraar ogv polisvoorwaarden dient te verhalen
- geen matiging nu het gaat om schending verkeersregel, letselschade betreft en toelichting op onaanvaardbare gevolgen ontbreekt

2
De feiten

2.1.
In de nacht van 3 op 4 november 2018 stond [eiseres] met haar fiets voor een stoplicht op de kruising van de Weteringschans met de Vijzelgracht in Amsterdam. Zij was met twee vriendinnen op pad. Bij groen licht is [eiseres] gaan fietsen. Toen zij aan de overkant van de kruising kwam, is zij ter hoogte van de stoep ten val gekomen.

2.2.
[eiseres] is na het ongeval met een ziekenwagen naar het ziekenhuis (OLVG) gegaan. Daar is een kniefractuur (links) vastgesteld (tibiaplateaufractuur). Aanvankelijk kreeg [eiseres] gips. Op 15 november 2018 is zij geopereerd aan haar linkerknie (open repositie en interne fixatie middels 2 platen). Een van de twee platen is tijdens een operatie op 10 juni 2021 verwijderd.

2.3.
De traumachirurg van het OLVG heeft op 3 januari 2019 in het medisch dossier van [eiseres] onder meer aangetekend ‘X-voet links: fors ontkalkte botstructuur. Geen aanwijzing voor een doorgemaakte fractuur.

2.4.
Op 19 februari 2019 heeft [eiseres] bij een controle afspraak in het OLVG gemeld dat zij pijnklachten aan de linkervoet ervaart.

2.5.
De traumachirurg van het OLVG heeft op 28 februari 2019 in het medisch dossier van [eiseres] onder meer aangetekend ‘Hoogstwaarschijnlijk zijn de klachten van de enkel/voet te duiden als posttraumatisch.’

2.6.
Op 6 maart 2019, 3 april 2019, 5 juni 2019 en 24 juli 2019 is [eiseres] in het OLVG geweest in verband met pijnklachten aan haar linkervoet (op 6 maart 2019 ook met klachten aan haar enkel). Op 2 september 2019 heeft [eiseres] een telefonisch consult gehad met neuroloog dr. S.M. Silvis van het OLVG. In de verslaglegging daarvan staat dat de orthomanueel therapeut van [eiseres] heeft verklaard dat de klachten zouden kunnen komen door een afwijkende stand van de voet.

2.7.
In een brief van de huisarts van [eiseres] van 3 oktober 2019 staat onder meer:

( ... ) patiente heeft op dit moment veel restklachten met name in linker enkel door langdurige immobilisatie ( ... )”.

2.8.
Een schriftelijke verklaring van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een vriendin van [eiseres] , van 4 december 2018 luidt onder meer als volgt:

Ik heb gezien hoe meneer [gedaagde] ons rechts inhaalde en met zijn fietswiel tussen het fietswiel en de stoep probeerde te fietsen. Er was zo’n 15 cm ruimte en dus onvoldoende ruimte om ertussendoor te fietsen. Mevrouw [eiseres] werd dus bruut omver geduwd door de onmogelijke poging. Het kwam zeer baldadig op mij over. Mevr. [eiseres] lag met een beweging uit fietsende beweging op de grond met haar fiets volledig in de knel.

2.9.
In een schriftelijke verklaring van [naam 2] (hierna: [naam 2] ), een vriend van [gedaagde] , van 12 februari 2019 staat:

“ Wij (ik, [gedaagde] , rb] en [naam 3] ) stonden achter 2 vrouwelijke fietsers bij het stoplicht. Toen het stoplicht op groen ging reden andere fietsers op normaal tempo weg, behalve de 2 vrouwen voor ons. [gedaagde] ging er langs maar voorwiel van de vrouw raakte achterwiel van [gedaagde] . [gedaagde] moest wel inhalen, want de weg gaat van heel breed naar minder breed.

2.10.
In een schriftelijke verklaring van [naam 4] (hierna: [naam 4] ), een vriend van [gedaagde] , van 14 februari 2019 staat onder meer:

“ ( ... ) Bij wegrijden haalde [gedaagde] haar [ [eiseres] , rb] rechts in, wat zij niet verwachtte en kwam toen ongelukkig ten val.”

2.11.
Een schriftelijke verklaring van [naam 5] (hierna: [naam 5] ), een vriendin van [eiseres] , van 31 maart 2019 luidt onder meer als volgt:

“ Tijdens het oversteken werd[en] ik door de heer [gedaagde] met hoge snelheid rechts ingehaald. ( ... ) Vervolgens haalde hij ook mevr. [naam 1] rechts in. Omdat de heer [gedaagde] zoveel vaart maakt en vervolgens een stoeprand wilde ontwijken, had hij geen ruimte meer om ook ( ... ) [eiseres] rechts in te halen en reed toen met zeer hoge snelheid (rotgang) tegen ( ... ) [eiseres] aan, waardoor ( ... ) zij ten val raakte. ( ... ).”

3
Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en gehouden is tot vergoeding van de geleden en nog te lijden schade van [eiseres] ;
II. [gedaagde] te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de tijdstippen dat de schade is geleden en opeisbaar is geworden;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van voorschotten van € 5.000 immateriële schade en € 22.479,85 materiële schade;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.909,05 en
V. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar eis verminderd in die zin dat niet een bedrag van € 18.000 aan verlies verdienvermogen wordt gevorderd, maar € 13.245. De vermindering van eis houdt aldus in dat onder III als voorschot op de materiële schade in totaal een bedrag van € 17.724,85 wordt gevorderd.

3.3.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). [gedaagde] heeft in strijd met de wet gehandeld door [eiseres] rechts in te halen (artikel 11 lid 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV)). [eiseres] is daardoor ten val gekomen. Zij heeft materiële en immateriële schade geleden.

3.4.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat hij heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht. [gedaagde] betwist niet dat hij [eiseres] rechts heeft ingehaald, maar [eiseres] fietste niet aan de rechterkant van het fietspad, zodat hij ervan mocht uitgaan dat zij links zou afslaan. Hij mocht haar daarom rechts inhalen (artikel 11 lid 2 RVV). [gedaagde] betwist ook dat door zijn toedoen [eiseres] ten val is gekomen. Als [gedaagde] [eiseres] al heeft geraakt, komt dat doordat [eiseres] van haar lijn is afgeweken. Daarnaast kan een deel van de klachten van [eiseres] niet worden gerelateerd aan het ongeval. [gedaagde] betwist tot slot een deel van de schadeposten en doet een beroep op matiging van de schadevergoeding.

3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4
De beoordeling

Onrechtmatig handelen

4.1.
Partijen zijn het niet eens over de toedracht van het ongeval. [eiseres] dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.

4.2.
Artikel 11 lid 3 RVV bepaalt dat fietsers elkaar links dienen in te halen. Bestuurders die links voorgesorteerd staan en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald (artikel 11 lid 2 RVV). Zowel [eiseres] als [gedaagde] heeft verklaard dat [gedaagde] [eiseres] rechts heeft ingehaald. Dat staat dus vast. Waar het om gaat, is of de situatie van artikel 11 lid 2 RVV zich voordeed. Daarvan is niet gebleken. De vriendinnen van [eiseres] , [naam 1] en [naam 5] , hebben eenduidig verklaard dat [gedaagde] [eiseres] wilde inhalen tussen haar fiets en de stoeprand en dat daarvoor geen ruimte was. [naam 5] , die achter [eiseres] fietste, heeft verder verklaard dat [gedaagde] met zeer grote snelheid tegen [eiseres] aanreed en dat zij daardoor viel. De verklaringen liggen in lijn met de door [eiseres] gestelde toedracht van het ongeval, te weten dat zij op het moment van de val uiterst rechts van het fietspad fietste (met het doel rechtdoor te fietsen richting het Leidseplein), naast de stoep, en dat er geen ruimte was om haar rechts te passeren. De verklaringen van de vrienden van [gedaagde] geven geen blijk van een andere lezing. Zij fietsten achter [gedaagde] en zij hebben gezien wat er voor hen gebeurde. [naam 2] heeft verklaard dat [gedaagde] wel moest inhalen, omdat de weg van heel breed naar minder breed gaat en dat het voorwiel van de fiets van [eiseres] het achterwiel van de fiets van [gedaagde] heeft geraakt. [naam 4] heeft in zijn verklaring geschreven dat [gedaagde] rechts inhaalde, wat [eiseres] niet verwachtte en waardoor zij ten val kwam. Op de vraag ter zitting aan (de advocaat van) [gedaagde] waaruit blijkt dat [eiseres] linksaf zou hebben willen afslaan, bleef het antwoord uit.

4.3.
Door [eiseres] aan de rechterkant in te halen, heeft [gedaagde] in strijd met een wettelijke verplichting (artikel 11 lid 3 RVV), en daarmee onrechtmatig, gehandeld. Op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 is het een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Door [eiseres] aan de rechterkant in te halen terwijl daardoor, ook gelet op de aanwezigheid van een stoep aan de rechterkant, geen ruimte was heeft [gedaagde] tevens een gevaarlijke situatie veroorzaakt en gehandeld in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

4.4.
De verklaringen van [naam 2] en [naam 4] bevestigen dat [eiseres] door het inhalen door [gedaagde] ten val kwam. Volgens [naam 2] heeft het voorwiel van de fiets van [eiseres] het achterwiel van [gedaagde] geraakt. [gedaagde] is aansprakelijk voor de schade van [eiseres] als gevolg van het ongeval.

Klachten

4.5.
[eiseres] stelt dat de klachten aan haar linkerknie en linkervoet- en enkel rechtstreeks zijn toe te schrijven aan het ongeval.

4.6.
[gedaagde] erkent het causaal verband tussen het ongeval en de knieklachten en betwist dit met betrekking tot de klachten aan de voet en enkel. Ook zonder ongeval zouden de klachten zijn ontstaan. Uit een röntgenfoto van februari 2019 blijkt dat het kraakbeen in de voet van [eiseres] bijna weg is en dat geen breuk zichtbaar is. In het OLVG is in september 2019 een afwijkende stand van de voet vastgesteld, aldus [gedaagde] .

4.7.
Vaststaat dat de knieklachten van [eiseres] het gevolg zijn van het ongeval.

De klachten aan de linkervoet en de linkerenkel kunnen ook worden toegeschreven aan het ongeval, tenminste voor zover in deze procedure schadevergoeding wordt gevorderd (het voorschot). Niet is betwist dat [eiseres] vóór het ongeval geen klachten had aan haar linkervoet en -enkel en wel toen zij na de operatie haar been weer mocht gaan belasten. De traumachirurg van het OLVG acht de klachten hoogstwaarschijnlijk posttraumatisch (2.5) en de huisarts schrijft dat de klachten hun oorzaak vinden in langdurige immobilisatie (2.7). Dat de klachten waaraan de onderhavige schadevordering is gekoppeld het gevolg zijn van botontkalking of een mogelijk afwijkende stand van de voet, blijkt niet uit de medische gegevens. Of de botontkalking en/of een eventuele afwijkende stand van de voet ook zonder ongeval op enig moment tot klachten zullen leiden, staat nu gelet op de vordering niet ter beoordeling.

Schade

4.8.
De schade die moet worden vergoed op grond van artikel 6:162 BW bestaat uit vermogensschade en ander nadeel, voor zover de wet op vergoeding daarvan recht geeft (artikel 6:95 BW). [eiseres] vordert vermogensschade, als gevolg van de klachten aan haar knie, voet en enkel, en smartengeld. Degene die aansprakelijk is, is in beginsel binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijk voor alle schade die de benadeelde heeft geleden. De verschillende gevorderde schadeposten worden hieronder beoordeeld.

Verlies verdienvermogen € 13.245

4.9.
[eiseres] werkt als trainings- en stemacteur en voice-over. [eiseres] stelt dat zij vanaf het ongeval tot en met april 2019 in het geheel niet heeft kunnen werken. Zij is afhankelijk van het openbaar vervoer om naar haar werk te gaan en zij moet tijdens haar werk lopen. Vanaf mei 2019 heeft [eiseres] haar werkzaamheden opgebouwd. Zij was ongeveer 50% arbeidsongeschikt in mei 2019 en 25% in juni 2019. [eiseres] vordert een vergoeding voor het verlies aan verdienvermogen vanaf het ongeval tot en met juni 2019.

4.10.
Volgens [gedaagde] is niet gebleken dat [eiseres] na de operatie, tot zes weken nadien, haar werk in het geheel niet kon uitvoeren. Zij had bijvoorbeeld vervangend vervoer kunnen regelen om naar haar werk te gaan. Daarnaast volgt uit de medische gegevens niet dat [eiseres] vanaf zes weken na de operatie haar knie moest ontlasten. De klachten die [eiseres] na 14 februari 2019 heeft ervaren, zijn klachten aan de voet en enkel. Uit de stukken blijkt ook niet dat zij haar voet/enkel niet mocht belasten.

4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] na het ongeval tot aan de knie operatie op 15 november 2018 niet kon werken. Vaststaat dat [eiseres] in de periode vanaf de operatie tot zes weken later haar knie niet mocht belasten. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij voor haar werk afhankelijk is van het openbaar vervoer en dat zij veel moet staan en lopen tijdens haar werk dat voor een groot deel bestaat uit het geven van trainingen. [eiseres] heeft genoegzaam toegelicht dat zij vanwege met name pijnklachten in de periode na de operatie niet naar haar werk kon reizen en haar werk niet (volledig) kon uitoefenen. Dat [eiseres] pijnklachten had, blijkt uit de medische stukken. [eiseres] heeft zich vanaf februari 2019 meermaals tot het ziekenhuis gewend in verband met pijnklachten aan (met name) de linkervoet. [gedaagde] heeft de pijnklachten niet bestreden. Volgens [gedaagde] had [eiseres] haar schade echter kunnen beperken door vervangend vervoer te regelen om naar haar werk te gaan. [gedaagde] wordt daarin niet gevolgd. Ook in het geval dat [eiseres] dat zou hebben gedaan, zou zij haar werk niet (goed) hebben kunnen uitoefenen vanwege de beperkingen bij het lopen en staan. Gezien de aard van de klachten en de werkzaamheden van [eiseres] acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat [eiseres] tot en met april 2019 haar werkzaamheden niet kon hervatten en in mei en juni 2019 gedeeltelijk. De hoogte van het verlies aan verdienvermogen over de periode november 2018 - juni 2019 is niet bestreden. De rechtbank zal het bedrag van € 13.245 toewijzen.

Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 150

4.12.
Deze post van € 150 is niet bestreden en wordt toegewezen.

Medische kosten: eigen risico 2018-2021 € 940,14

4.13.
Deze post van in totaal € 940,14 is niet (langer) weersproken en wordt toegewezen.

Ziekenhuisbezoek UMC Radboud Nijmegen 26 juni 2019 € 81

4.14.
[eiseres] vordert de kosten van een nacht in een hotel. Zij is vanwege aanhoudende klachten aan haar voet naar een specialist in het Radboud ziekenhuis gegaan. Zij heeft een nacht in een hotel geslapen, omdat de afspraak in het ziekenhuis vroeg in de morgen was.

4.15.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] niet aangetoond dat het bezoek aan het ziekenhuis in verband staat tot de klachten na het ongeval en evenmin de noodzaak daarvan. Het was verder de keuze van [eiseres] om een hotelovernachting te boeken, voor twee personen.

4.16.
[eiseres] heeft niet aangetoond dat deze overnachting in een hotel noodzakelijk was in het kader van haar bezoek aan het ziekenhuis. De vordering wordt op dit punt afgewezen.

Niet vergoede kosten medische behandelingen en medische hulpmiddelen € 265,73

4.17.
[eiseres] heeft diverse kosten gemaakt in verband met de klachten aan de voet. Het verweer van [gedaagde] dat tussen die klachten en het ongeval geen causaal verband aanwezig is, is al verworpen. Nu de kosten verder niet zijn bestreden, worden deze toegewezen.

Medische aanpassingen € 84,98

4.18.
Deze post is niet weersproken en zal worden toegewezen.

Kleding aangepast € 280

4.19.
[eiseres] vordert de volgende kosten: hoge schoenen van € 160 (op advies van de chirurg gekocht), een broek die over het gips kon van € 99 en wollen huissokken met antislip laag van € 20.

4.20.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] de noodzaak van de aanschaf van de schoenen en kleding niet onderbouwd. [eiseres] heeft verder niet aangetoond dat zij de broek heeft aangeschaft en de kosten zijn geen redelijke kosten. [eiseres] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij sokken heeft gekocht.

4.21.
De schoenen zijn op 19 februari 2019 aangeschaft. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] twee maanden na het ongeval aangepaste schoenen nodig had, in het bijzonder gelet op de klachten die zij had. [gedaagde] heeft niet betwist dat de schoenen op advies van de chirurg zijn aangeschaft. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De noodzaak voor de aanschaf van de broek en de sokken is, tegenover de betwisting van [gedaagde] , niet feitelijk toegelicht. De gevorderde kosten worden op dat punt afgewezen. Toewijsbaar is aldus een bedrag van € 160.

Huishoudelijke hulp € 2.678

4.22.
[eiseres] stelt dat zij haar huishoudelijke taken aanvankelijk niet en later beperkt heeft kunnen uitvoeren. Zij baseert haar vordering op de normbedragen richtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschaderaad 2018 waarbij is uitgegaan van een alleenstaande voor de eerste 13 weken zwaar beperkt en daarna 13 weken licht beperkt. [gedaagde] betwist de kostenpost.

4.23.
De vordering wordt afgewezen. De richtlijnen van de Letselschaderaad bieden aanknopingspunten voor het begroten van de schade, echter niet het bestaan daarvan. Het lag op de weg van [eiseres] om de noodzaak van de huishoudelijke hulp te onderbouwen en gegevens te verstrekken over de omvang van de hulp. Zij heeft echter niet concreet gemaakt welke taken van haar zijn overgenomen, gedurende welke periode en door wie. De enkele stelling dat familie en vrienden hebben geholpen met bijvoorbeeld koken, is onvoldoende. [eiseres] heeft niet aan de op haar rustende stelplicht voldaan en de vordering wordt afgewezen.

Smartengeld € 5.000

4.24.
[eiseres] vordert een bedrag van € 5.000 aan smartengeld. Gezien de aard en de ernst van het letsel, een gecompliceerde kniebreuk en voet- en enkelklachten, is dit voorschot redelijk. [eiseres] heeft twee operaties ondergaan en is lange tijd immobiel geweest, aldus [eiseres] . [gedaagde] acht een vergoeding van € 1.150 - € 2.125 passend gelet op het letsel van [eiseres] .

4.25.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] bij aansprakelijkheid van [gedaagde] aanspraak maakt op smartengeld (artikel 6:106 aanhef en onder b BW). Bij de begroting van het smartengeld dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging (de mate van verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de mate waarin het rechtsgevoel van de benadeelde is geschokt. De rechter dient ook te letten op wat Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen (met inachtneming van de sinds die uitspraken opgetreden geldontwaarding). In de Smartengeldgids worden verschillende categorieën letsel benoemd. De rechtbank categoriseert het letsel als ‘matig letsel’. [eiseres] had een kniebreuk en zij is tweemaal geopereerd. Zij heeft door de operaties littekens op haar been. Het ongeval heeft verder geleid tot klachten aan de voet en enkel. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de aard van de gedraging, te weten het overtreden van een verkeersregel en gevaarlijk gedrag. Rekening houdend met hetgeen rechters in vergelijkbare zaken aan smartengeld toekennen, is de gevorderde schadevergoeding passend. Het bedrag van € 5.000 is toewijsbaar.

Buitengerechtelijke kosten € 3.909,05

4.26.
[eiseres] heeft een rechtsbijstandsverzekering. Vaststaat dat [eiseres] de kosten niet zelf hoeft te dragen, omdat deze worden vergoed door de rechtsbijstandsverzekeraar. Niet is gesteld of gebleken dat [eiseres] de kosten op grond van de polisvoorwaarden dient te verhalen op de aansprakelijke partij of dat het gaat om een voorwaardelijke dekking. [eiseres] vordert in deze procedure vergoeding van de schade die zij zelf heeft geleden. Daaronder vallen niet de buitengerechtelijke kosten. Zij treedt niet (mede) op namens de verzekeraar. De post is niet toewijsbaar.

Matiging

4.27.
[gedaagde] verzoekt subsidiair de hoogte van de schadevergoeding te matigen (artikel 6:109 BW). Daartoe heeft hij (enkel) aangevoerd dat hij een minimuminkomen heeft (WIA-uitkering met een toeslag), hetgeen overigens ook niet ter discussie staat.

4.28.
De rechter kan een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen, indien toekenning van een volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Nu het hier gaat om de schending van een verkeersregel, de schade letselschade betreft en [gedaagde] niet concreet heeft toegelicht dat toekenning van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen voor hem zal leiden, zal de schadevergoeding niet worden gematigd.

Mede met het oog op het lage inkomen van [gedaagde] kunnen partijen onderling afspraken maken over (de wijze van betaling van) de schadevergoeding.

Slotsom

4.29.
De onder I gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen, evenals de verwijzing naar de schadestaat.

4.30.
[gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 14.845,85 aan materiële schade en van € 5.000 aan immateriële schade. ECLI:NL:RBAMS:2022:1653