Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 191207 partijen sluiten aan bij NPP-richtlijnen

Rb Arnhem 191207 partijen sluiten aan bij NPP-richtlijnen
2.7.  Beide partijen hebben terzake van het verlies van zelfwerkzaamheid gesteld zich te kunnen vinden in een abstracte begroting aan de hand van de richtlijn van het Nationaal Platform Personenschade (“NPP”). [eiser] heeft terzake gesteld dat hij in de periode na het ongeval in een huurhuis met een tuin heeft gewoond, dat hij voor het ongeval al het huurdersonderhoud zelf deed, maar dat hij daartoe na het ongeval niet meer in staat was en dat hij na het ongeval dus een beroep heeft moeten doen op zijn partner, familie en vrienden. Aansluiting zoekend bij de richtlijn van het NPP, heeft [eiser] gesteld dat zijn jaarschade voor een “huurwoning/met tuin/alle onderhoud” op € 500,00 moet worden begroot. HDI heeft daartegen ingebracht dat onduidelijk is of [eiser] in een hoekwoning/twee-onder-een-kap woning woont of in een rijtjeshuis. Dat punt is volgens de richtlijn van het NPP wel van belang, stelt HDI, onder verwijzing naar de in de richtlijn opgenomen omrekenfactor naar woningtype. HDI stelt bereid te zijn uit te gaan van een normbedrag van € 250,00 per jaar, waarop de omrekenfactor dan nog moet worden toegepast. Verder stelt HDI dat een percentage van 50% moet worden toegepast op de beperking van het vermogen tot zelfwerkzaamheid, eveneens conform die richtlijn. Op die wijze komt HDI uit op een jaarschade van € 100,00.

2.8.  Hierover wordt als volgt overwogen. Bij de begroting van het verlies van zelfwerkzaamheid zal ervan worden uitgegaan dat [eiser] woont in een (huur)rijtjeshuis met tuin, hetgeen uit het rapport van Laumen d.d. 23 mei 2007, p. 2/5, blijkt. Dat betekent dat op de jaarschade de omrekenfactor 0,8 moet worden toegepast. De rechtbank ziet geen aanleiding die omrekenfactor achterwege te laten op grond van de stelling van [eiser] dat hij zeer handig was en meer dan gemiddeld klusjes in huis deed. Omdat sprake is van de hiervoor bedoelde abstracte begroting wordt van dergelijke feitelijkheden nu juist geabstraheerd.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding uit te gaan van het normbedrag voor een huurhuis met weinig onderhoud, zoals HDI voorstaat. [eiser] heeft gesteld dat hij al het huurdersonderhoud voor het ongeval zelf deed, zoals het schoonmaken van de goten, schilderen, klussen, tuinonderhoud etc. HDI heeft dat op zich ook niet betwist. Er is geen aanknopingspunt om er van uit te gaan dat de woonsituatie van [eiser] zodanig weinig huurdersonderhoud meebracht dat uitgegaan zou moeten worden van de categorie “huurwoning/met tuin/weinig onderhoud” in de NPP-richtlijn.
Er is geen aanleiding een korting op de schade toe te passen omdat [eiser] geen behoefte heeft gehad aan huishoudelijke hulp, zoals HDI onder 4 van haar akte lijkt te betogen. Op zichzelf ligt niet in de rede dat aan [eiser] een schadevergoeding wegens beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke arbeid zou dienen te worden toegekend. Weliswaar heeft [eiser] bij dagvaarding gesteld dat hij daarbij beperkingen ondervindt, maar in zijn akte na laatste tussenvonnis heeft hij gesteld daarin schade te ondervinden voor het geval hij ooit alleen zou komen te staan. Daaruit volgt in wezen al dat het huishouden in het verleden en thans niet op de schouders van [eiser] rust, zodat hij door zijn beperkingen daarin in ieder geval thans geen schade ondervindt. Nu [eiser] zich akkoord heeft verklaard met begroting van zijn schade wegens verlies van zelfwerkzaamheid en huishoudelijke hulp volgens de NPP-richtlijn, terwijl de door hem overgelegde NPP-richtlijn niet ziet op huishoudelijke hulp, volgt uit het toepassen van die richtlijn al dat geen vergoeding terzake van huishoudelijke hulp wordt toegekend. Er is dan ook geen reden een aftrek op het normbedrag volgens die richtlijn toe te passen, omdat [eiser] geen behoefte aan huishoudelijke hulp zou hebben.
De rechtbank ziet geen reden een percentage van 50% op de jaarschade toe te passen omdat duidelijk zou zijn dat [eiser] niet volledig ongeschikt is om zelfwerkzaamheid te verrichten, zoals HDI stelt. Uit de richtlijn zelf vloeit al voort dat een dergelijk percentage tussen partijen dient te worden afgesproken. Gesteld noch gebleken is dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Bovendien is het de rechtbank, gelet op de medische stukken in het dossier, allerminst op voorhand duidelijk dat de beperkingen in de hand- en armfunctie zodanig gering zijn dat op het normbedrag een korting van 50% moet worden toegepast. Niet ondenkbaar is dat het daarin beschreven hand- en armletsel van de dominante hand in relevante mate beperkend is bij het uitvoeren van zelfwerkzaamheid. Om daar meer duidelijkheid over te verkrijgen, zouden de in rechtsoverweging 2.27 van het vonnis van 2 mei 2007 genoemde onderzoeken moeten worden verricht. Ter voorkoming daarvan en van de daarmee gemoeide kosten hebben partijen zich nu juist aangesloten bij de suggestie de schade abstract te begroten aan de hand van de NPP-richtlijn. Er zal dan ook worden uitgegaan van 100% van het uit die richtlijn aan de hand van de voorgaande overwegingen voortvloeiende bedrag van € 400,00 per jaar.

2.9.  Voor de berekening van het verlies van zelfwerkzaamheid zal een looptijd worden gehanteerd tot het zeventigste jaar van [eiser], omdat beide partijen én de NPP-richtlijn dat tot uitgangspunt nemen.

2.10.  [eiser] heeft voor de berekening van zijn verlies van zelfwerkzaamheid gerefereerd aan het rapport van Laumen, p. 2/5 en 5/5, waar deze, uitgaande van een jaarschade van € 500,00, komt tot een verschenen schade van € 6.652,06 en een toekomstige schade van € 5.968,41. Die berekeningswijze (met een verschenen en een toekomstige schade) wordt ook door HDI gevolgd, zij het dat HDI uitgaat van een jaarschade van € 100,00. Het aldus door HDI berekende bedrag en het aldus door Laumen berekende bedrag komen redelijk met elkaar overeen, wanneer men op het door HDI berekende bedrag een factor 5 toepast.

2.11.  De rechtbank zal aansluiten bij deze door beide partijen gehanteerde berekeningswijze en over de periode van 1 maart 1994 tot 1 maart 2008 het verlies van zelfwerkzaamheid toewijzen ten bedrage van € 400,00 per jaar, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september van het betreffende jaar. Het verlies van zelfwerkzaamheid over de periode van 1 maart 2008 tot de zeventigste verjaardag van [eiser] zal worden begroot op afgerond € 4.223,00 (4 maal het door HDI berekende bedrag van € 1.055,64), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2008.
LJN BC3687