Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNNE 260918 zelfwerkzaamheid bepaald a.d.h.v. Richtlijn Zelfwerkzaamheid; factor 1,3 x € 1.140,00 x 100%; eindleeftijd 70

RBNNE 260918 dat verzoekster na WIA haar carrière in het basisonderwijs zou hebben hervat is niet aannemelijk gemaakt
- zelfwerkzaamheid bepaald a.d.h.v. Richtlijn Zelfwerkzaamheid; factor 1,3 x € 1.140,00 x 100%; eindleeftijd 70
- verzocht en toegewezen: 31 uur x € 235,00 + 6% + 21%

Verlies aan zelfwerkzaamheid

6.9.
[verzoekster] heeft voorts verzocht te bepalen dat ter vaststelling van schade vanwege verlies zelfwerkzaamheid als uitgangspunt moet worden aangenomen dat sprake is van een 100% beperking, omdat zij niet langer in staat is werkzaamheden te verrichten in, aan of rond haar vrijstaande woning. Vastgesteld kan worden dat [verzoekster] ter bepaling van deze schade geen betaling vordert van de bedragen die zij daadwerkelijk heeft betaald aan derden die huishoudelijke hulp aan haar hebben verleend en/of hebben geholpen met het onderhoud van haar huis en tuin. [verzoekster] opteert voor een abstracte schadevergoeding en zoekt voor wat betreft de hoogte ervan aansluiting bij de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid.

6.10.
Partijen zijn verdeeld over één van de uitgangspunten die ter vaststelling van de schade in acht dienen te worden genomen. [verzoekster] stelt dat zij op het punt van de zelfwerkzaamheid volledig beperkt is geraakt en zij maakt aanspraak op schadevergoeding tot haar 80e levensjaar. Martini c.s. voert aan dat de schadevergoeding moet worden vastgesteld op basis van een beperking van 75% en dat [verzoekster] tot haar 70e levensjaar aanspraak kan maken op vergoeding van schade. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.

6.11.
Ter vaststelling van de orthopedische gevolgen van de medische fout hebben partijen verzekeringsarts dr. Knepper en orthopedisch chirurg dr. Heeg opdracht gegeven onderzoek te doen. [verzoekster] heeft bezwaren geuit tegen de bevindingen van deze deskundigen. Zij heeft nagelaten deze bezwaren gemotiveerd toe te lichten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding deze rapporten buiten beschouwing te laten.

6.12.
Uit de medische rapportage van verzekeringsarts dr. Knepper volgt dat [verzoekster] met de rechterarm en hand geen lasten kan hanteren, ze kan rechts niet boven schouderhoogte reiken en niet volgehouden frequent reiken, vooral niet meer dan de normale reikafstand van ongeveer 60 cm. Klimmen en klauteren zijn af en toe kortdurend mogelijk. [verzoekster] kan zo nodig iets van de grond pakken, maar regelmatig iets oprapen, of langer dan een paar minuten aan de grond actief zijn is niet mogelijk. Zitten is mogelijk met royale taakautonomie om even van houding te kunnen wisselen. Er zijn geen beperkingen voor staan en lopen. [verzoekster] is dominant linkshandig. Haar bimanuele handvaardigheid is in belangrijke mate intact. De bevingen van dr. Heeg komen in grote lijnen overeen met die van dr. Knepper. Dr. Heeg heeft ten aanzien van de rechterschouder vastgesteld dat sprake is van krachtsverlies en blijvende beperkingen. Voorts is vastgesteld dat sprake is van een eindsituatie.

6.13.
In de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid wordt de mate waarin een benadeelde is beperkt uitgedrukt in een vast percentage van 25, 50 of 100. Het door Martini c.s. bepleite percentage van 75 wordt daarin niet beschreven. Op basis van de bevindingen van dr. Heeg en dr. Knepper oordeelt de rechtbank dat [verzoekster] zeer sterk is beperkt bij de uitvoering van werkzaamheden in, aan en rond haar woning. Martini c.s. heeft aangevoerd dat [verzoekster] in staat moet worden geacht werkzaamheden in de tuin (snoeien en planten etc) te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de aard van de beperkingen dat deze door [verzoekster] uit te voeren werkzaamheden slechts van zeer betrekkelijke omvang kunnen zijn. [verzoekster] is immers niet in staat bevonden langer dan een paar minuten aan de grond actief te zijn en zij kan haar rechterschouder slechts in beperkte mate belasten. De rechtbank oordeelt derhalve dat bij de vaststelling van het verlies zelfwerkzaamheid dient te worden uitgegaan van een beperking van 100%. Omtrent de overige componenten die conform de richtlijn bepalend zijn ter vaststelling van de jaarschade (het te hanteren normbedrag en de omrekenfactor van 1,3 in geval van vrijstaande woningen) zijn partijen niet verdeeld. De rechtbank zal de jaarschade derhalve als verzocht conform de richtlijn vaststellen op een bedrag van (factor 1,3 x € 1.140,00 x 100%) = € 1.482,00.

6.14.
Partijen hebben uiteenlopende standpunten ingenomen ten aanzien van de looptijd waarover de vergoeding vanwege verlies zelfwerkzaamheid dient te worden uitgekeerd. In het petitum van het verzoekschrift is echter niet verzocht daarover te beslissen. De rechtbank zal hierover dan ook niet beslissen. Zij merkt ten overvloede op dat in de jurisprudentie veelal aansluiting wordt gezocht bij de in de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid vermelde eindleeftijd van 70 jaar (waarbij geen sterftekanscorrectie wordt toegepast), en in casu onvoldoende aanknopingspunten zijn aangedragen om hiervan af te wijken.

ECLI:NL:RBNNE:2018:5642