Rb A.dam 110908 deskundige is het niet eens met richtlijnen NVvN
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 110908 deskundige is het niet eens met richtlijnen NVvN
2.1. Bij brief van 14 april 2008 heeft Rialto de rechtbank
verzocht een nieuw deskundigenbericht te gelasten, primair in de
onderhavige procedure, subsidiair in het kader van een nieuw te
registreren verzoekschriftprocedure.
2.2. De rechtbank heeft het primaire verzoek in de onderhavige procedure in behandeling genomen.
3.1. Rialto legt aan het verzoek ten grondslag dat het door de
deskundige uitgebrachte rapport geen basis kan zijn voor de beoordeling
van deze zaak. De rechtbank begrijpt dat Rialto hiermee doelt op de
zaak die Rialto zelf in behandeling heeft, nu het een voorlopig
deskundigenbericht betreft en tussen partijen geen bodemgeschil
aanhangig is.
Rialto stelt dat de deskundige in strijd met de opdracht van de
rechtbank heeft verzuimd het volledige medisch dossier op te vragen,
hiervan een afschrift te verstrekken aan de medisch adviseur van Rialto
en de inhoud ervan te betrekken in zijn onderzoek. Volgens haar is de
deskundige zich niet bewust van zijn verantwoordelijkheid, omdat hij
aanvankelijk niet bereid was in te gaan op de opmerkingen en verzoeken
van Rialto en na tussenkomst van de rechtbank op minimale wijze in zijn
rapport is ingegaan op de opmerkingen en verzoeken van Rialto. Ook
heeft de deskundige volgens Rialto met de door hem gevolgde werkwijze
getoond geen onafhankelijk deskundige te zijn. Volgens Rialto negeert
de deskundige de opdracht van de rechtbank, de vraagstelling daaronder
begrepen. Ook weigert de deskundige volgens Rialto de binnen zijn
beroepsgroep geldende richtlijnen voor expertises in zaken als de
onderhavige te hanteren en geeft hij geen verklaring voor door Rialto
geconstateerde en benoemde discrepanties tussen zijn bevindingen en
bevindingen in de behandelende sector.
Rialto verzoekt de rechtbank thans als deskundige te benoemen de neuroloog [deskundige 1] of [deskundige 2].
3.2. In reactie op het verzoek van Rialto heeft de deskundige bij
brief van 7 mei 2008 aan de rechtbank bericht dat hij zijn rapportage
er nog eens op heeft nagelezen, van oordeel is dat de feiten en
conclusies duidelijk zijn, en dat het duidelijk is dat Rialto het niet
eens is met het deskundigenbericht. Verder schrijft de deskundige:
‘Ik stuurde u reeds een kopie van de brief gericht aan de voorzitter
van de vereniging dd. 25 januari 2008. Van de voorzitter van de
forensische commissie die de nieuwe richtlijnen opstelde heb ik een
schrijven ontvangen waaruit duidelijk blijkt dat wetenschappelijke
argumenten niet zullen leiden tot aanpassing van de richtlijnen. Ik ben
vastbesloten het hier niet bij te laten. Een kopie van de brief van de
voorzitter [deskundige 2] en mijn reactie hierop zowel naar [deskundige
2] als naar de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie
sluit ik hierbij in.’
Bij de brief van 7 mei 2008 bevindt zich als bijlage onder andere een
brief van [deskundige 2] aan de deskundige, die, voor zover hier van
belang, inhoudt:
‘Van collega (…) ontvingen wij uw brief betreffende de wijzigingen in
de Richtlijn voor bepaling van functieverlies bij neurologische
aandoeningen in casu het postcommotionele syndroom.
U vestigt de aandacht op de afwijkingen die worden gevonden bij de
toepassing van een nieuwe MRI-techniek, diffusion tensor imaging, in
gevallen van mild traumatic brain injury.
Uw brief is in de vergadering van de commissie forensische neurologie van 2 april j.l. besproken. In reactie het volgende.
De toepassing van genoemde techniek is nog met onzekerheid omgeven en
voorlopig kan slechts een mogelijk verband worden vermoed met de
directe posttraumatische klachten, zoals beschreven in een recent
artikel in Neurology (2008: 70; 948-955). Daarnaast dient de nodige
voorzichtigheid te worden betracht bij het leggen van een verband
tussen subtiele MRI afwijkingen en klachten. Zo blijft het ons inziens
de vraag of persisteren van klachten als vermoeidheid, hoofdpijn en
oorsuizen kunnen worden gekoppeld aan een dergelijk bevinding.
Deze visie wordt ondersteund door een recente editorial in de New
England Journal of Medicine ‘disentangling mild traumatic brain en
stress reactions’(358: 525-527) waaruit ik de zin licht
‘incontrovertible evidence now shows that psychological factors play a
significant role in postconcussive symptoms’.
Er is voor de commissie dan ook geen reden van het huidige standpunt af
te wijken, al blijven wij de wetenschappelijke ontwikkelingen in dit
opzicht vanzelfsprekend volgen. De huidige richtlijnen bevatten
overigens ons inziens voldoende mogelijkheden voor de neurologische
expert om bij objectiveerbare verschijnselen van een hersentrauma tot
vaststelling van een percentage functieverlies te komen.’
De brieven van de deskundige in reactie hierop van 23 april 2008 aan
[deskundige 2] en aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor
Neurologie zijn eveneens door de deskundige overgelegd. Hierin zet hij
(nogmaals) uiteen op welke gronden hij het niet eens is met de
wijzigingen in de Richtlijnen voor bepaling van functieverlies bij
neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor
Neurologie.
3.3 Bij brief van 29 mei 2008 heeft de deskundige nader gereageerd op
het verzoek van Rialto en vermeld dat hij daartoe het dossier nogmaals
heeft geraadpleegd. Zijn reactie houdt in, voor zover hier van belang:
‘(…)
In de beschikking (…) heb ik op pagina 5 onderstreept dat de rechtbank
bepaalt dat [verweerster] de deskundige zal machtigen om haar medische
informatie vanaf 1 juli 1990 tot heden, met name het huisartsdossier
van [huisarts 1] uit [woonplaats huisarts 1], het huisartsendossier van
[huisarts 2] [woonplaats huisarts 2] (Italië) en het huisartsendossier
van [huisarts 3] op te vragen, alsmede, indien nodig, om medische
informatie bij [KNO-arts], KNO-arts, op te vragen.
In mijn schriftelijke aantekeningen uit productie 1 vermeld ik dat er
geen informatie was van de [huisarts 1]. Na verdere bestudering van het
dossier en nadat ik [verweerster] uitgebreid gesproken had, ook over
haar voorgeschiedenis, zag ik geen enkele reden om gegevens op te
vragen over de periode tot 1990. Een frozen shoulder in het verleden en
een aanval door een psychotische vrouw in Italië, waar betrokkene geen
blijvend letsel aan overhield blijkens het dossier waren mij bij het
schrijven van mijn rapportage bekend.
Ik heb uit de beschikking van de rechtbank niet begrepen dat ik
verplicht was, ‘in ieder geval’, de volledige huisartsdossiers vanaf 1
juli 1990 tot heden in mijn onderzoek te betrekken. Het ongeval dat
[verwee[verweerster] is overkomen op 05.03.1990 en de klachten die zij
daarna kreeg zijn voor mij die vele honderden patiënten met deze
aandoening heeft gezien in de loop der jaren, zo evident dat ik geen
twijfels had over de relatie tussen haar klachten en het ongeval. (…)’.
3.4 Beide partijen hebben vervolgens schriftelijk en ter zitting gereageerd.
Rialto heeft het verzoek en de gronden ervan gehandhaafd en gesteld dat
de deskundige er in zijn rapport en verdere correspondentie blijk van
geeft dat hij onprofessioneel en in strijd met de heersende opvattingen
binnen zijn beroepsgroep handelt, niet onpartijdig en onafhankelijk is
in zijn rol als deskundige en een vooringenomen oordeel heeft ten
aanzien van whiplashzaken.
[verweerster] heeft, met behulp van een notitie van de medisch adviseur
van haar advocaat, gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek en de
rechtbank verzocht het verzoek af te wijzen en de behandeling van de
zaak te sluiten. Volgens haar is een nieuw of aanvullend voorlopig
deskundigenbericht volstrekt onnodig en kan altijd nog een debat worden
gevoerd in een eventuele bodemprocedure, waarin de rechtbank naar eigen
oordeel kan beslissen welke betekenis toekomt aan het verrichte
onderzoek.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Veronderstellenderwijs aannemend dat een zelfstandig verzoek
ontvankelijk is nadat het verzoek tot benoeming van een deskundige op
hetzelfde deskundigheidsgebied in dezelfde procedure is toegewezen,
geldt dat het verzoek toewijsbaar is wanneer het ertoe dient om een
partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te
brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen omtrent voor de
beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus
beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen
en, als daartoe wordt overgegaan, beter te kunnen aangeven op grond
waarvan een vordering wordt ingesteld of een verweer wordt gevoerd. Het
verzoek kan desalniettemin worden afgewezen wanneer er sprake is van
feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat
toewijzing van het verzoek strijdig is met een goede procesorde of als
het afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld
bezwaar.
In de hypothese dat het hier een ontvankelijk en toewijsbaar verzoek
betreft, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek afstuit op een
zwaarwichtig bezwaar. Daartoe is het volgende redengevend.
4.3 In het oorspronkelijke verzoek van 25 januari 2007 tot het
gelasten van een voorlopig deskundigenbericht, waarop is beschikt op 28
juni 2007, is voor zover hier van belang het volgende vermeld. Op 5
maart 1999 heeft een aanrijding plaatsgevonden, waarbij een taxi was
betrokken die bij Rialto was verzekerd. [verweerster] bevond zich ten
tijde van de aanrijding als passagier in de taxi. Rialto erkent de
aansprakelijkheid van haar verzekerde, is van oordeel dat er sprake was
van eigen schuld aan de zijde van [verweerster] wegens het niet dragen
van een veiligheidsgordel en wenst een voorlopig deskundigenbericht ter
beoordeling van de ongevalsgevolgen en de hieruit voortvloeiende
beperkingen, zodat zij haar (proces)positie kan bepalen.
4.4. Er waren toen bijna acht jaren verstreken sedert het ongeval,
waarin partijen de schade niet hebben geregeld. Het voorlopig
deskundigenbericht heeft partijen er niet toe gebracht de afwikkeling
van de schade thans voortvarend ter hand te nemen. In plaats daarvan
zijn zij verzeild geraakt in een discussie over een discussie tussen
neurologen over het postwhiplashsyndroom. Het onderhavige verzoek staat
in de context hiervan. De argumenten die Rialto aanvoert om de
rechtbank ervan te overtuigen dat wederom een neuroloog als deskundige
moet worden benoemd, worden niet gedragen door de feiten of snijden
geen hout. Allereerst heeft de rechtbank de deskundige niet opgedragen
medische informatie op te vragen. In de beschikking van 28 juni 2007 is
slechts vermeld dat partijen overeenstemming hadden bereikt over het
verschaffen van medische informatie door [verweerster] in die zin dat
[verweerster] de deskundige machtigt om haar medische gegevens vanaf 1
juli 1990 tot dan toe, met name de dossiers van drie huisartsen, op te
vragen. De rechtbank heeft hieraan toen toegevoegd dat de deskundige,
indien nodig, ook nadere informatie kan inwinnen bij een met name
genoemde KNO-arts. Nu de rechtbank aan de deskundige niet heeft
opgedragen medische informatie in te winnen, heeft hij niet in strijd
met de opdracht van de rechtbank gehandeld door met betrekking tot de
medische informatie te handelen zoals hij heeft gedaan, hiervoor
weergegeven onder 3.3. Voorzover Rialto zich erop beroept dat de
deskundige was gehouden tot het opvragen van (meer) medische informatie
op grond van de overeenstemming van partijen over de kwestie van de
medische informatie, miskent zij dat in de opdracht van de rechtbank
aan de deskundige besloten lag dat het aan hem was om te beoordelen
welke medische informatie hij wilde inwinnen en dat de deskundige,
zoals hiervoor weergegeven onder 3.3, hiernaar heeft gehandeld.
Daarnaast is, ook indien juist is dat de deskundige een richtlijn van
zijn beroepsvereniging niet heeft toegepast, dit onvoldoende om aan te
nemen dat de deskundige niet onpartijdig en naar beste weten heeft
gerapporteerd. Uit de rechtsplicht van een deskundige om onpartijdig en
naar beste weten te rapporteren, vloeit immers niet zonder meer voort
dat de deskundige steeds zou zijn gehouden met toepassing van een
richtlijn van zijn beroepsgroep te rapporteren. Rialto heeft
onvoldoende toegelicht waarom de deskundige dat hier wel had moeten
doen. Van de deskundige mag worden verlangd dat, wanneer er in zijn
beroepsgroep verschil van inzicht bestaat, hij daarvan melding maakt.
Dat heeft de deskundige gedaan. Dat de deskundige een standpunt inneemt
in de discussie in zijn beroepsgroep maakt hem, anders dan Rialto
kennelijk meent, niet op voorhand partijdig. Rialto heeft voor het
overige onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit objectief
gezien bij haar de indruk heeft kunnen ontstaan dat de deskundige niet
onpartijdig is.
Ten slotte is, ook indien juist is dat de deskundige aanvankelijk
onvoldoende gelegenheid zou hebben gegeven tot het maken van
opmerkingen en het doen van verzoeken, een verzuim op dit punt in ieder
geval hersteld doordat partijen en de deskundige na tussenkomst van de
griffier ruimschoots hebben kunnen corresponderen over het
concept-rapport en het rapport, zoals hiervoor vermeld onder 1.
4.5. Gelet op het voorgaande komen de argumenten van Rialto erop neer
dat zij het niet eens is met de inhoud van het voorlopig
deskundigenbericht. Dat is in het kader van de door [verweerster]
opgeworpen bezwaren tegen toewijzing van het verzoek onvoldoende om een
tweede verzoek tot verkrijging van een voorlopig deskundigenbericht van
een neuroloog toe te wijzen. De rechtbank beziet de bezwaren van
[verweerster] mede in het licht van de omstandigheid dat het ongeval
zich ruim negen jaar geleden heeft voorgedaan, er op verzoek van Rialto
een voorlopig deskundigenbericht is uitgebracht, dit is geschied door
een neuroloog over wiens persoon partijen het voorafgaand aan de
benoeming eens waren en er geen aanwijzingen zijn dat Rialto haar
procespositie met dit voorlopig deskundigenbericht niet kan bepalen.
Van belang acht de rechtbank ook dat de benoeming van een bepaalde
persoon geen onderwerp kan zijn van een verzoek tot het gelasten van
een voorlopig deskundigenbericht (vgl. HR 5 januari 2001, NJ 2001, 77).
In de afweging van het belang van Rialto bij toewijzing van het verzoek
en de zwaarwichtige belangen van [verweerster] bij afwijzing ervan,
weegt dus niet mee dat Rialto thans benoeming van een andere neuroloog
vraagt.
Onder voornoemde omstandigheden heeft [verweerster] er een zwaarwichtig
belang bij om niet nogmaals een neurologisch onderzoek in het kader van
weer een voorlopig deskundigenonderzoek te hoeven ondergaan. Het
zelfstandige verzoek is dus in geen geval toewijsbaar.
4.6 Gelet hierop behoeft de ontvankelijkheid van het verzoek geen
verdere bespreking. Nu Rialto stelt dat het een zelfstandig verzoek
betreft, is er geen aanleiding het verzoek nog als aanvullend verzoek
te beoordelen.
4.7 Het verzoek zal op grond van het voorgaande worden afgewezen (Zie ook LJN BF3967) LJN BF 0735