Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 060318 toegewezen: voorschot, bgk, afgewezen: onderzoek vav, begeleiding tot versterking van ondernemerschap

Rb Limburg 060318toegewezen: voorschot, bgk, afgewezen: onderzoek vav, begeleiding tot versterking van ondernemerschap
- geen schending schadebeperkingsplicht door niet volgen EMDR behandeling mede vanwege financiële onrust en instabiliteit
- gevorderd 7 uren en 48 min. a 230 en 10 uren en 6 minuten a 240, toegewezen 8 uur a 230, 4 uur a 240

2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 30 juni 2015 slachtoffer geworden van een ongeval. [verzoeker] stond met zijn bestelauto stil voor een verkeerslicht achter een vrachtwagen met trailer en is door een achteropkomende vrachtwagencombinatie aangereden. Deze vrachtwagencombinatie werd bestuurd door een medewerker van [verweerder sub 1] . Er is een zogenoemde kop-staart-botsing veroorzaakt. [verzoeker] heeft daarbij letsel opgelopen.

2.2.
Namens [verweerder sub 1] heeft Achmea aansprakelijkheid erkend voor het ongeval.

2.3.
[verzoeker] dreef ten tijde van het ongeval een eenmanszaak. Dit betrof een garagebedrijf. Sinds het ongeval is [verzoeker] niet in staat geweest zijn werkzaamheden (volledig) uit te voeren waardoor de omzet in zijn bedrijf is afgenomen. Inmiddels hebben drie grote klanten het contract met [verzoeker] opgezegd. Zij vertegenwoordigden een substantieel deel van de omzet.

2.4.
Op voordracht van Achmea is het bedrijf Athenos Adviesgroep (hierna: Athenos) ingeschakeld voor het opstellen van een bedrijfskundig rapport. Dit rapport is uitgebracht op 22 juli 2016 en hierin is onder meer in kaart gebracht wat het netto verlies aan verdienvermogen is van [verzoeker] sinds het ongeval. Athenos concludeert : “Zonder ongeval zou het bedrijf winstgevend zijn geweest. Het winstniveau zou iets hoger zijn dan de winst in 2014. Bij gelijkblijvende privéonttrekkingen zou het bedrijf levensvatbaar zijn.”

De netto omzet zonder ongeval is door Athenos becijferd op € 196.368,00 met een winst uit onderneming van € 54.410,00 in 2015. Voor 2016 is een winst uit onderneming van € 53.337,00 becijferd. Het netto verlies aan verdienvermogen komt volgens Athenos in 2015 uit op € 19.632,00 en in 2016 op € 66.128,00.

Athenos heeft daarnaast aangegeven welke maatregelen haars inziens nodig zijn om het bedrijf actief te houden en in de toekomst de omzet/winst zoveel mogelijk te handhaven in het bedrijf. Uitgangspunt daarbij is dat [verzoeker] herstelt, zodat hij het bedrijf kan continueren. Tevens wordt, mits [verzoeker] daarvoor open staat, een advies- en ondersteuningstraject voor [verzoeker] geadviseerd. De kosten daarvan worden geschat op € 4.713,00.

2.5.
Door Achmea zijn voorschotten betaald, te weten:

- op 12 mei 2016 een voorschot van € 20.000,-

- op 26 juli 2016 een voorschot van € 30.000,-

- op 12 oktober 2016 een voorschot van € 15.000,-

- op 4 november een voorschot van € 5.000,-

- op 24 november 2016 een voorschot van € 15.000,-.

2.6.
Omdat door Achmea geen voorschotten meer werden verstrekt, heeft [verzoeker] in maart 2017 een kort geding aangespannen. Bij vonnis van 21 april 2017(vindplaats onbekend red. LSA-LM) is Achmea veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 17.282,00 wegens verlies aan verdienvermogen over oktober 2016 tot en met maart 2017 en tot betaling van een voorschot van € 5.510,00 per maand wegens verlies aan verdienvermogen over de maanden april 2017 tot en met september 2017.

2.7.
Bij brief van 3 oktober 2017 heeft [verzoeker] aan Achmea de jaarstukken over 2016 en de winst- en verliesrekening derde kwartaal 2016 tot en met tweede kwartaal 2017 doen toekomen en verzocht om toestemming voor aanvullende rapportage door Athenos met betrekking tot die periode. [verzoeker] wilde over de lopende de periode wederom een tussentijdse schade-afwikkeling en wenste deze op correcte wijze vast te laten stellen waarna betaling kon volgen. Tevens werd het verzoek herhaald om Athenos in te schakelen ten behoeve van het door haar geadviseerde ondersteuningstraject en voorts werd verzocht over te gaan tot betaling van het netto verlies aan verdienvermogen over de maanden oktober, november en december 2017.

3. Het verzoek

3.1.
[verzoeker] stelt dat Achmea niet heeft gereageerd op de brief van 3 oktober 2017 en evenmin op de brieven en e-mails waarin de verzoeken die daarbij zijn gedaan verschillende malen zijn herhaald. Dit terwijl evident is dat, gelet op het in het rapport van Athenos over 2016 becijferde verlies, het netto verlies aan verdienvermogen per maand minimaal € 5.510,00 bedraagt en dat onverkort de noodzaak bestaat om deze betaling te ontvangen totdat er een eindsituatie is ontstaan, aldus [verzoeker] . Bij het ongeval heeft hij meervoudige fysieke en mentale klachten opgelopen, welke onverkort voortduren. Hij is hierdoor niet meer in staat om zijn bedrijfsvoering op dezelfde voet voort te zetten.

3.2.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank:

[verweerder sub 1] en Achmea te veroordelen, des dat een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan [verzoeker] van een voorschot van € 5.510,00, per maand ter zake het door Athenos benoemde netto verlies aan verdienvermogen ingaande 1 oktober 2017 en zo telkens voor de maanden die daarop volgen tot en met (vooralsnog) juni 2018, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van verschuldigdheid tot aan de dag der algehele voldoening,

[verweerder sub 1] en Achmea te veroordelen, des dat een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke kosten ad € 4.528,48 exclusief BTW, zoals gefactureerd op 18 oktober 2017,

de medewerking van [verweerder sub 1] en Achmea te gelasten voor aanvullend (buitengerechtelijk) onderzoek/rapportage door Athenos, om met inachtneming van de bedrijfsgegevens van [verzoeker] betreffende het derde en vierde kwartaal 2016 en het eerste en tweede kwartaal van 2017 te komen tot een nadere vaststelling van het netto verlies aan verdienvermogen, dit in aanvulling op het rapport dat Athenos eerder heeft opgesteld in opdracht van partijen d.d. 22 juli 2016, met bepaling dat [verweerder sub 1] en Achmea de kosten van dit nader onderzoek dienen te voldoen,

de medewerking van [verweerder sub 1] en Achmea te gelasten om Athenos in te schakelen voor de door Athenos op pagina 33 van het rapport van Athenos aangegeven begeleiding voor [verzoeker] tot versterking van het ondernemerschap van [verzoeker] , met bepaling dat [verweerder sub 1] en Achmea de kosten voor deze begeleiding dient te voldoen,

de kosten van de behandeling van het onderhavig verzoek te begroten en [verweerder sub 1] en Achmea te veroordelen die aan [verzoeker] te voldoen,

een en ander met veroordeling van [verweerder sub 1] en Achmea in de kosten van deze procedure.

3.3.
[verweerder sub 1] en Achmea voeren verweer. Daarbij wordt de niet bij de behandeling ter zitting verschenen [verweerder sub 1] vertegenwoordigd door Achmea. De door Achmea gevoerde verweren worden mede namens [verweerder sub 1] gevoerd.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling
4.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank zal beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering als bedoeld in artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

4.2.
[verweerder sub 1] en Achmea verzetten zich tegen inwilliging van het verzoek.

4.3.
Achmea stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] sedert het ongeval onvoldoende pogingen heeft ondernomen om tot herstel te komen. Haar medisch adviseur heeft in november 2016 reeds geadviseerd, net zoals in een behandelplan door de psychiater van [verzoeker] is genoteerd, dat [verzoeker] zo snel mogelijk EMDR-therapie dient te ondergaan. De medisch adviseur heeft ook daarna gepleit voor doorbreking van de geconstateerde vicieuze cirkel, daarin bestaande dat EMDR eerst nuttig wordt gevonden door de behandelaars als er voldoende rust en stabiliteit ontstaat voor [verzoeker] . Rust en stabiliteit zijn immers mede het doel van die behandeling. [verzoeker] stelt steeds het bestaan van rust en stabiliteit afhankelijk van de financiele situatie, echter wanneer daadwerkelijk wordt bevoorschot, onderneemt [verzoeker] nog steeds geen stappen om ook de therapie te starten. Wanneer er niet gestart wordt met de therapie zal de situatie niet veranderen en blijft Achmea genoodzaakt om te bevoorschotten terwijl op enig moment dat niet meer van haar gevergd kan worden, ook gelet op de schadebeperkingsplicht. Niet uitgesloten kan worden dat de aanhoudende fysieke klachten mede het gevolg zijn van de psychische klachten. Op grond hiervan is ook in het kader van het kort geding door Achmea aangevoerd dat van [verzoeker] mag worden verwacht en verlangd dat hij de ook door zijn adviseurs aanbevolen therapie zal gaan volgen. Het eenzijdig blijven aandringen op aanvullende bevoorschotting terwijl er medisch geen enkele vooruitgang wordt geboekt, omdat niet wordt aangevangen met het volgen van therapie, heeft Achmea doen besluiten niet meer te bevoorschotten zolang er geen progressie in de aanpak van de psychische problematiek te ontwaren valt.

4.4.
Achmea wijst er op dat de voorzieningenrechter vervolgens een aanvullende schadevergoeding heeft toegewezen omdat de verlangende rust in financieel opzicht gedurende een langere periode het herstel zou bespoedigen, maar tevens heeft overwogen dat hij anderzijds wel verstaat “dat [verzoeker] van deze periode waarin hem meer rust wordt gegeven ook gebruik zal maken om zijn verdere herstel voortvarend op te pakken. Daaronder valt het aanvangen met de door zijn artsen geadviseerde therapie of, mocht zijn arts van oordeel zijn dat dat nog niet mogelijk is, het tijdig vragen van een second opinion op dit punt.” Achmea constateert echter dat ook in 2017 niets is vernomen omtrent enige herstel bevorderende behandeling die [verzoeker] zou hebben ondergaan. Zijn verzoek beperkt zich opnieuw, zonder overlegging van enige nadere medische gegevens, tot het verlangen van aanvullende schadevergoeding. Daarmee voldoet [verzoeker] niet aan zijn plicht herstel te bevorderen. Achmea bestrijdt in dat verband dan ook dat de schade die uit de jaarstukken zou blijken, in causaal verband met de klachten als gevolg van het ongeval staat.

4.5.
Bij de behandeling ter zitting is van de zijde van Achmea voorts verklaard dat zij inmiddels informatie van haar medisch adviseur heeft ontvangen waaruit blijkt van pre-existente klachten bij [verzoeker] , die in het vervolgtraject een rol gaan spelen. Het geschil leent zich daarom volgens Achmea niet voor behandeling in een deelgeschil.

4.6.
Volgens [verzoeker] wijzen zijn behandelaars juist de opstelling van Achmea aan als oorzaak van het uitblijven van begin van herstel. Bij [verzoeker] is PTSS vastgesteld, maar hij krijgt niet de rust die hij nodig heeft om te kunnen beginnen met zijn herstel, omdat de gevolgen door Achmea totaal niet onderkend worden. De medische problemen worden gebagatelliseerd en financieel wordt hij ernstig in problemen gebracht. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [verzoeker] in het verzoekschrift naar door hem (ook in het kader van het kort geding) overgelegde brieven van zijn medisch adviseur en van PsyQ, dat de psychiatrische begeleiding van [verzoeker] heeft verzorgd.

Bij brief van 9 januari 2017 (productie 9 bij de – als productie 1 overgelegde – stukken van het kort geding), gericht aan de huisarts van [verzoeker] , hebben de behandelaars van PsyQ verslag gedaan van de behandeling van [verzoeker] . Daaruit blijkt dat [verzoeker] in maart 2016 is aangemeld bij PsyQ wegens zijn PTSS klachten en een aantal maal is gezien door een psychiater, dat men behandeling middels EMDR aanbevolen acht, doch dat [verzoeker] erg veel stress ervaart en hen daarom pas als er voldoende rust en stabiliteit is bereikt verdere behandeling middels EMDR mogelijk lijkt.

Voorafgaande aan de behandeling ter zitting zijn daarnaast een brief d.d. 15 december 2017 van de behandelend GZ psycholoog Verkoulen-Maessen van Centiv, alsmede een brief d.d. 26 januari 2018 van de medisch adviseur van [verzoeker] overgelegd. In deze brieven is vermeld dat [verzoeker] op 15 oktober 2017 is aangemeld bij Centiv. Daar is bij de intake op 2 november 2017 een behandelplan afgesproken van enkele EMDR-sessies. De eerste behandelsessie met EMDR heeft plaatsgevonden. Omdat de eerste sessie leidde tot een forse toename van klachten en beperkingen in functioneren is een rustpauze ingelast om te stabiliseren. Volgens de verklaring van [verzoeker] ter zitting zijn in februari meerdere afspraken geagendeerd voor het vervolg van de EMDR-behandeling. Voorts is van de zijde van [verzoeker] verklaard dat hij in overleg met de huisarts is overgestapt van PsyQ naar Centiv vanwege het feit dat bij PsyQ te weinig vaart werd gemaakt met de EMDR-behandeling.

4.7.
Volgens [verzoeker] is Achmea, naar aanleiding van het verzoek daartoe van Achmea, via de medisch adviseur van [verzoeker] voorzien van een update van de medische informatie van [verzoeker] . Tevens is overeenkomstig de wens van Achmea het huisartsenjournaal vanaf 2 jaar voorafgaand aan het ongeval verstrekt betreffende alle consulten in verband met nek/rugklachten en/of andere pijnklachten van het bewegingsapparaat en aangaande alle psychische klachten. In dat kader stelt [verzoeker] voorts dat hij tot datum ongeval volledig zijn werk kon uitoefenen, daarin niet beperkt werd. En als het in de normale lijn der verwachting liggende herstel uitblijft als gevolg van de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer of als gevolg van moeilijkheden in diens privéleven, heeft te gelden dat het uitblijven van herstel niettemin als gevolg van de daad aan de dader moet worden toegerekend. Er is geen enkele aanwijzing dat [verzoeker] door andere gebeurtenissen niet langer in staat zou zijn geweest tot het verrichten van zijn werk. Hij heeft in de 8 jaar tot datum ongeval goed kunnen functioneren en werken.

4.8.
Daarnaast stelt [verzoeker] dat Achmea lijkt te vergeten dat zelfs al zou [verzoeker] per direct volledig hersteld zijn, de schade onverkort aanwezig is door het wegvallen van dat deel van het klantenbestand dat voor de substantiële omzet heeft gezorgd.

4.9.
Uitgangspunt voor de beoordeling van het deelgeschil is de beantwoording van de vraag of een beslissing kan bijdragen aan een minnelijke oplossing van het geschil. Achmea heeft daaromtrent aangevoerd dat zulks niet het geval is en dat ook overigens het vragen van een voorschot niet in een deelgeschil zou kunnen worden verzocht.

De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt. De deelgeschilprocedure is bedoeld ter vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. De beslissing door de rechter in de deelgeschilprocedure dient derhalve bij te dragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, in die zin dat zijn oordeel een eventuele impasse in de onderhandelingen die tot die overeenkomst zouden moeten leiden, kan doorbreken. Voor het verkrijgen van dit rechterlijk oordeel is echter niet per definitie noodzakelijk dat partijen ook daadwerkelijk in onderhandeling zijn. In een geval als het onderhavige, waarin tussen partijen feitelijk niet in geschil is dat verder onderhandelen pas zinvol is als zij dezelfde uitgangspunten hanteren, kan een rechterlijk oordeel daarover juist uitkomst bieden. Dat [verzoeker] thans primair een bevoorschotting verzoekt vast te stellen kan, gelet op de onderbouwing daarvan, wel degelijk bijdragen tot het (wederom) voeren van onderhandelingen. De rechtbank zal per verzoek beoordelen of het voor toewijzing in dit deelgeschil in aanmerking komt.

De rechtbank stelt vast dat Achmea, als verzekeraar namens de verzekerde, de aansprakelijkheid voor de door [verzoeker] geleden schade, heeft erkend, waarmee als vast staand kan worden aangenomen dat deze schade dient te worden vergoed. Tussen partijen lijkt thans niet zozeer in geschil te zijn de hoogte van de schade zoals door [verzoeker] geleden, maar de vraag of [verzoeker] wel voldoet aan zijn schadebeperkingsplicht. Volgens [verzoeker] kan hij eerst voldoen aan die verplichting als er rust en stabiliteit is bereikt.

De rechtbank stelt vast dat in het licht van dat laatste de voorzieningenrechter destijds in kort geding heeft vastgesteld dat van [verzoeker] mocht worden verwacht dat hij daadwerkelijk een behandeltraject zou volgen voor zijn geconstateerde PTSS indien een verdere bevoorschotting zou worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat aan [verzoeker] kort na de uitspraak in kort geding een uitbetaling is gedaan. [verzoeker] heeft zich blijkens de brief d.d.15 december 2017 van de behandelend GZ psycholoog Verkoulen-Maessen van Centiv op 15 oktober 2017 bij Centiv aangemeld. Daar heeft hij een intakegesprek gehad op 2 november 2017 en daarna is hij begonnen met de eerste EMDR-sessie. Vervolgens is er een rustpauze ingelast om te stabiliseren, omdat de eerste sessie “leidde tot forse toename van klachten en beperkingen in functioneren”, aldus de psycholoog Verkoulen-Maessen.

De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verzoek voorop dat [verzoeker] kennelijk van mening is dat de noodzakelijke rust en stabiliteit daadwerkelijk gevonden kan worden in de financiële sfeer en daarmee in de bevoorschotting door Achmea. Hoewel deze rust en stabiliteit derhalve al in mei/juni 2017 werd gecreëerd door het hervatten van de bevoorschotting door Achmea na het kort geding, is eerst in november 2017 begonnen met het volgen van de therapie, daarmee ruim 5 maanden later. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] wel met voldoende voortvarendheid is begonnen aan deze therapie. Kennelijk heeft [verzoeker] zich aangemeld bij Centiv, omdat bij PsyQ de EMDR-behandeling niet werd opgepakt. De rechtbank is zich ervan bewust dat tussen aanmelding en daadwerkelijke behandeling vaak enige maanden kunnen verstrijken zonder dat een patiënt kan worden geholpen en niet gebleken is dat dit voor [verzoeker] anders zou zijn geweest. Nu de bevoorschotting slechts gold tot en met september 2017, is de (financiële) onrust en instabiliteit daarna weer opgeld gaan doen, wat door Achmea ook niet is betwist. Evenmin is betwist dat deze onrust de therapie nadelig heeft beïnvloed (vide de brief van 9 januari 2017 van PsyQ). In het licht van deze feiten en omstandigheden kan [verzoeker] niet worden tegen geworpen dat hij onvoldoende heeft gedaan om zijn schade te beperken. Deze stelling van Achmea kan derhalve geen grond vormen voor afwijzing van het verzoek.

De rechtbank stelt voorts vast dat [verzoeker] nog immer van mening is dat de financiële rust en stabiliteit voor hem tot een mogelijk succesvol verloop van de therapie leiden, welk vermoeden door Achmea niet is weersproken. Voorts stelt de rechtbank vast dat nog immer het rapport van Athenos als uitgangspunt kan worden genomen, waardoor aannemelijk is dat [verzoeker] in ieder geval in enige mate arbeidsongeschikt is geraakt en als gevolg daarvan meer schade heeft geleden dan tot op heden door Achmea bevoorschot is. Gesteld noch gebleken is voorts dat verdere bevoorschotting zou leiden tot overschrijding van het bedrag dat [verzoeker] mogelijk aan schade heeft geleden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 1 geformuleerde verzoek kan worden toegewezen. Daarbij overweegt de rechtbank wellicht ten overvloede dat van [verzoeker] dan wel ten minste mag worden verwacht dat hij per omgaande zijn EMDR therapie voortzet.

De rechtbank zal overgaan tot toewijzing van het verzochte voorschot, over de periode waarover deze verschuldigd is van 1 oktober 2017 tot en met 1 juni 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag van betekening van deze beschikking over de reeds vervallen termijnen respectievelijk vanaf de dag van verschuldigdheid van de nog niet vervallen termijnen. Daarbij adviseert de rechtbank [verzoeker] dringend om de behandeling ook werkelijk in te zetten. Voorts gaat de rechtbank er daarbij van uit dat [verzoeker] aan Achmea de medische gegevens verstrekt die Achmea nodig heeft voor haar beoordeling.

Buitengerechtelijke kosten

4.10.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank om te bepalen dat Achmea en [verweerder sub 1] de buitengerechtelijke kosten van zijn raadsman en diens kantoorgenoten over de periode van mei 2017 tot 12 oktober 2017 voor zover die niet eerder in rekening zijn gebracht en die bij [verzoeker] zijn gedeclareerd bij factuur d.d. 18 oktober 2017, dient te vergoeden.

4.11.
Achmea heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de vordering de dubbele redelijkheidstoets niet doorstaat. In het bijzonder stelt Achmea zich op het standpunt dat deze kosten onnodig zijn gemaakt, omdat ze betrekking hebben op een herhaalde aanspraak op schadevergoeding met verwijzing naar argumenten die al gehanteerd zijn en voorts omdat de vorderingen dienen te worden afgewezen.

4.12.
In een deelgeschil kan ook een inhoudelijk oordeel worden gevraagd over de buitengerechtelijke kosten buiten het deelgeschil. Immers, een oordeel over de redelijkheid van die kosten kan, in een geval als het onderhavige, bevorderen en er toe leiden dat een slachtoffer kan (blijven) beschikken over de financiële middelen om daarmee een advocaat te kunnen (blijven) betalen die het slachtoffer bijstaat bij de verdere onderhandelingen.

4.13.
Het uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval jegens de partij die aansprakelijk is voor de gevolgen van dat ongeval, recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte redelijke kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, verleend door een raadsman van zijn keuze (6:96 BW). In de praktijk worden deze kosten veelal op basis van ingediende declaraties door de verzekeraar van de aansprakelijke partij aan de rechtsbijstandverlener van het slachtoffer vergoed.

4.14.
Beslissend is of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het gezien de ook na het kort geding tussen partijen voortdurende discussie over het verstrekken van voorschotten en het vergoeden van de buitengerechtelijke kosten, mede gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor daarover heeft overwogen, evident is dat het maken van kosten voor rechtsbijstand van mr. Hellendoorn noodzakelijk was.

4.15.
Achmea heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de buitengerechtelijke kosten over de bewuste periode. Dat deze kosten reeds zouden zijn vergoed, is de rechtbank niet gebleken. Zoals vermeld bedraagt de vordering ter zake deze buitengerechtelijke kosten € 4.528,48 exclusief BTW. De BTW kan door [verzoeker] worden verrekend. Gelet op de aard van het geschil acht de rechtbank dit weliswaar veel, maar niet onredelijk.

Aanvullend onderzoek Athenos

4.16.
[verzoeker] verzoekt de medewerking van [verweerder sub 1] en Achmea te gelasten voor aanvullend (buitengerechtelijk) onderzoek c.q. rapportage door Athenos, om met inachtneming van de bedrijfsgegevens van [verzoeker] betreffende het derde en vierde kwartaal 2016 en het eerste en tweede kwartaal van 2017 te komen tot een nadere vaststelling van het netto verlies aan verdienvermogen. Hij stelt er belang bij te hebben dat de tussentijdse schade zoals gevorderd wordt vastgesteld. Daarmee wil [verzoeker] voorkomen dat in de toekomst discussie ontstaat over hoogte van het netto verlies aan verdienvermogen.

4.17.
Achmea stelt zich op het standpunt dat het ook ter haar discretie staat of die vaststelling zal volgen. Bovendien acht zij het prematuur om dat verlies op haar kosten uit te rekenen, als niet vaststaat dat die schade louter een ongevalsgevolg is.

4.18.
De rechtbank begrijpt de stelling van [verzoeker] aldus, dat [verzoeker] van oordeel is dat het vooralsnog op € 5.510,00 bepaalde netto verlies aan verdienvermogen niet toereikend is en dat hij ten behoeve van het bepalen van de voorschotten in de toekomst, of mogelijk ten behoeve van het bereiken van een vaststellingsovereenkomst, van belang acht dat deze opnieuw wordt vastgesteld op basis van de actuele cijfers en de huidige situatie. De rechtbank acht dit standpunt begrijpelijk, maar bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing van deze stelling, onder meer een nadere cijfermatige onderbouwing, is de rechtbank vooralsnog onvoldoende gebleken van het belang van [verzoeker] om in het kader van een deelgeschil deze vordering toe te wijzen.

Begeleiding ter versterking ondernemerschap

4.19.
[verzoeker] verzoekt tevens de medewerking van [verweerder sub 1] en Achmea te gelasten om Athenos in te schakelen voor begeleiding voor [verzoeker] tot versterking van het ondernemerschap van [verzoeker] . Daartoe stelt hij dat hij daarmee zijn ondernemerschap kan versterken en daarmee de schade kan beperken.

4.20.
Achmea is van mening dat deze begeleiding thans niet aan de orde is. Voor het verleden niet omdat het verlies aan verdienvermogen vergoed is, voor de toekomst niet omdat vooral moet worden aangestuurd op medische behandeling opdat de klachten die in de weg staan aan het uitvoeren van werk worden opgeheven of aanzienlijk verminderen, alsmede omdat met betaling van het verlies aan verdienvermogen de schade al is vergoed.

4.21.
Het advies tot de bedoelde begeleiding is door Athenos op pagina 33 van het rapport van Athenos aangegeven. Daarbij is tevens vermeld dat [verzoeker] geen behoefte heeft aan advies en ondersteuning en vooral rust wenst te hebben. Athenos is er daarom niet van overtuigd dat ondersteuning het gewenste effect zal hebben. [verzoeker] heeft niet verklaard waarom hij thans wel deze begeleiding wenst te ontvangen, ondanks dat zijn medische situatie niet is verbeterd. De rechtbank volgt in zoverre het standpunt van Achmea, dat de rechtbank het begrijpelijk acht dat Achmea de hiermee samenhangende investering (nog) niet wenst te doen zolang de medische situatie een belemmering dan wel een risico vormt voor het succes van dit traject. Gelet hierop zal het verzoek worden afgewezen. Overigens is de rechtbank van oordeel dat Achmea zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de vergoeding van dit traject in het voorschot inbegrepen is.

Kosten deelgeschil

4.22.
Achmea heeft eveneens verweer gevoerd ten aanzien van het aantal uren dat de raadsman van [verzoeker] heeft besteed aan het deelgeschil. Voor de eenvoudige sommatie en voorbereiding van deze procedure is het bedrag onredelijk hoog, aldus Achmea. Voorts zijn de kosten nutteloos gemaakt, omdat de vorderingen dienen te worden afgewezen.

4.23.
Met betrekking tot dit laatste argument verwijst de rechtbank naar hetgeen daaromtrent hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten over de voorafgaande periode.

4.24.
Uit de overgelegde specificatie en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de raadsman van [verzoeker] 7 uren en 48 minuten heeft besteed in de periode van 18 oktober 2017 tot 1 januari 2018 tegen een uurtarief van € 230,- en 10 uren en 6 minuten in de periode vanaf 1 januari 2018 tegen een uurtarief van € 240,- aan onder meer het opstellen van het verzoekschrift, overleg met zijn cliënt, met de medisch adviseur, voorbereiding van de zitting en opstellen van de schriftelijke toelichting. In aanmerking nemende de expertise die bij de raadsman aanwezig mag worden verondersteld en zijn bekendheid met het dossier en de aard van het geschil, komt dat aantal uren de rechtbank buitenproportioneel voor. De rechtbank ziet, gelet op de beperkte complexiteit van het deelgeschil, dan ook aanleiding om het aantal uren te matigen en vast te stellen op 8 uren. De aan de mondelinge behandeling bestede tijd, inclusief reistijd en zittingstijd, begroot de rechtbank op 4 uren.

4.25.
De door de raadsman van [verzoeker] aan het deelgeschil bestede tijd wordt daarmee in totaal begroot op 12 uren. Om die reden worden de in dit deelgeschil gemaakte kosten begroot op 8 uren x € 230,- = € 1.840,- en 4 uren x € 240,- = € 960,-, vermeerderd met 7% kantoorkosten = € 2.996,- en € 287,00 griffierecht, aldus in totaal op € 3.283,-.

5 De beslissing
De rechtbank

5.1.
veroordeelt [verweerder sub 1] en Achmea, des dat een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan [verzoeker] van een voorschot van € 5.510,00 per maand ter zake het door Athenos benoemde netto verlies aan verdienvermogen ingaande 1 oktober 2017 en zo telkens voor de maanden die daarop volgen tot en met 1 juni 2018, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag van betekening van deze beschikking over de reeds vervallen termijnen respectievelijk vanaf de dag van verschuldigdheid van de nog niet vervallen termijnen,

5.2.
veroordeelt [verweerder sub 1] en Achmea, des dat een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke kosten ad € 4.528,48 exclusief BTW, zoals gefactureerd op 18 oktober 2017,

5.3.
begroot de kosten van [verzoeker] bij de behandeling van dit verzoek op € 3.283,- en veroordeelt Achmea over te gaan tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker] ECLI:NL:RBLIM:2018:2152