Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Rotterdam 070616 laatste punt van onderhandeling; BGK; kantonrechter oordeelt ambtshalve dat het (min of meer gezamenlijk) verzoek zich niet leent voor deelgeschil

Rb Rotterdam 070616 laatste punt van onderhandeling; BGK; kantonrechter oordeelt ambtshalve dat het (min of meer gezamenlijk) verzoek zich niet leent voor deelgeschil;
kosten begroot op nihil

De vaststaande feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten, nu deze enerzijds zijn gesteld dan wel uit de overgelegde stukken blijken en anderzijds zijn erkend dan wel niet althans onvoldoende gemotiveerd zijn bestreden:

2.1
Op 4 mei 2013 heeft een aanrijding plaatsgevonden, waarbij enerzijds [verzoekster] was betrokken en anderzijds een (WAM-)verzekerde van ASR.

2.2
Per email van 20 juni 2013 heeft (de gemachtigde van) [verzoekster] ASR aansprakelijk gesteld voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft ondervonden.

2.3
Nadat ASR een toedrachtonderzoek had laten uitvoeren, heeft zij op 30 augustus 2013 per email aan de gemachtigde van [verzoekster] bevestigd aansprakelijkheid van haar verzekerde voor het ontstaan van het ongeval te (kunnen) erkennen.

2.4
Bij email van 30 oktober 2015 heeft de gemachtigde van [verzoekster], mr. A. Quispel, ASR onder meer het volgende bericht:

“(…)
Het aanbod dat u heeft gedaan, voor zover dat toeziet op de BGK, is niet aanvaardbaar. Cliënte kan wel akkoord gaan met het gedane aanbod ter zake de persoonlijke schade. Natuurlijk bestaat de totale schade uit de diverse posten. Cliënte ziet zich nu voor het probleem gesteld dat zij dringend behoefte heeft aan het geld en zij met een gedeelte van de schade akkoord kan gaan, maar voor het overige gedeelte niet. Ik vind het vervelend om te zeggen, maar heeft u dit probleem in de hand gewerkt.
Ik stel niettemin het volgende voor. De persoonlijke schade van cliënte wordt afgewikkeld met een vaststellingsovereenkomst en belastinggarantie. Aan cliënte wordt uitgekeerd een bedrag van € 35.000,-. Ik zal namens cliënte het juiste bankrekeningnummer nog wel aan u opgeven.
Alle rechten ten aanzien van de schade in verband met de BGK worden voorbehouden. Daar valt onder de kosten die zijn gemaakt door mevrouw Mr. M. Quispel-Kooy en de kosten die inmiddels door de ondergetekende zijn gemaakt.
Ter zake de bovenstaande kosten zal een deelgeschilprocedure door cliënte worden opgestart. Ik wil met u afspreken dat u geen verweer zult voeren tegen het betreffende verzoek, inhoudende dat de zaak niet geschikt is voor een deelgeschil en aan de bodemrechter moet worden voorgelegd. Meer in algemene zin wil ik met u afspreken dat u zult bewerkstellingen dat de zaak door de deelgeschilrechter zal worden beslecht.
(…)”.

2.5
In reactie daarop heeft de heer De Kraay van ASR bij brief van 3 november 2015 aan de gemachtigde van [verzoekster] onder meer het volgende geschreven:

“(…) Ik zal de door mij in te schakelen advocaat instrueren geen bezwaar te maken tegen de ontvankelijkheid van de rechter. In concreto, ik zal conform uw verzoek bij de deelgeschillenrechter niet het verweer voeren dat de zaak niet geschikt is voor een deelgeschil en aan de bodemrechter moet worden voorgelegd.
(…)”.

|2.6
Vervolgens hebben partijen eind 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is opgenomen:

- dat de aanspraken van [verzoekster] op vergoeding van de door haar als gevolg van het ongeval geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade worden vastgesteld op € 40.000,-,
- dat ASR, rekening houdend met het door haar reeds betaalde voorschot ad € 5.000,-, een slotuitkering ad € 35.000,- aan [verzoekster] zal doen, en
- dat [verzoekster] aan ASR hiertegenover finale kwijting zal verlenen ter zake van alle aanspraken op vergoeding van door haar als gevolg van het ongeval geleden en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade, zij het met uitdrukkelijke uitzondering van de gemaakte en/of te maken buitengerechtelijke kosten ter zake van de persoonlijke schade van [verzoekster] waaronder ook begrepen de kosten ter voldoening van haar vordering van buitengerechtelijke kosten.

Het geschil

3.1
[verzoekster] heeft op de voet van artikel 1019w Rv (de deelgeschilprocedure betreffende letsel- en overlijdensschade) verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

ASR te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een bedrag van € 10.164,07 ter zake van de buitengerechtelijke kosten als in het verzoekschrift vermeld, welk bedrag dient te worden vermeerderd met de contractuele rente ad 9% per jaar te rekenen vanaf 2 juni 2015 tot de dag der algehele voldoening,
ASR te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een nader voorschot van de door haar geleden schade ad € 8.588,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de beschikking tot de dag der algehele voldoening, en
ASR te veroordelen tot betaling van de door [verzoekster] gemaakte buitengerechtelijke kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv en zoals in het verzoekschrift begroot op een bedrag van € 3.500,-, subsidiair een in goede justitie te begroten bedrag, één en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de beschikking tot de dag der algehele voldoening.

3.2
Ter toelichting op het verzoek heeft [verzoekster] -sterk samengevat en voor zover thans van belang weergegeven- aangevoerd dat ASR niet bereid is gebleken tot volledige betaling van de aan de zijde van [verzoekster] in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten. Partijen zijn uiteindelijk overeengekomen tot afwikkeling van de hoofdsom over te gaan en hun geschil omtrent de omvang van de aan [verzoekster] toekomende buitengerechtelijke kosten, voor zover niet reeds door ASR erkend en voldaan, aan de deelgeschilrechter voor te leggen.

Van de zijde van [verzoekster] is uitvoerig uiteengezet dat en waarom zij meent nog recht te hebben op een bedrag ad € 10.164,07 aan buitengerechtelijke kosten, één en ander te vermeerderen met de zijdens [verzoekster] gemaakte kosten in verband met de onderhavige procedure, als door haar in het petitum tot uitdrukking gebracht ten bedrage van € 8.588,29, vermeerderd met € 3.817,02 als genoemd in de specificatie bij de brief van de gemachtigde van [verzoekster] d.d. 3 mei 2016 en met rente.

3.3
Op hetgeen ASR, die gemotiveerd geconcludeerd heeft tot afwijzing van het verzochte, en [verzoekster] overigens nog hebben aangevoerd, voor zover althans voor de uitkomst van de procedure van belang, wordt hierna teruggekomen.

De beoordeling

4.1
[verzoekster] heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter partijen voorgehouden dat deze zaak naar zijn voorlopig oordeel niet kwalificeert als deelgeschil en hen daarbij gewezen op de mogelijkheid van omzetting naar een artikel 96 Rv procedure, zij het dat dan ook een modus zou moeten worden gevonden voor de door [verzoekster] sub b en c van het verzoek verzochte kostenveroordeling. Van die mogelijkheid hebben partijen echter geen gebruik gemaakt. Zij hebben, nadat de zitting kort was geschorst, verzocht de zaak te behandelen als ware het een deelgeschil, dit conform de tussen hen gemaakte afspraak. Daarop heeft de kantonrechter partijen kenbaar gemaakt zich te zullen beraden op de vraag of dat verzoek kan worden gehonoreerd en de zaak inhoudelijk met partijen besproken.

4.3
Thans moet eerst beoordeeld worden of deze zaak zich leent voor behandeling als deelgeschil. Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen. Gezien het in artikel 1019z Rv bepaalde wordt het verzoek afgewezen voor zover de verzochte beslissing naar het - ambtshalve te geven - oordeel van de deelgeschilrechter onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.4
Vaststaat dat het enige geschilpunt dat partijen nog verdeeld houdt, de door [verzoekster] gestelde (omvang van haar) aanspraak op buitengerechtelijke kosten betreft. Voor al het overige hebben partijen immers een vaststellingsovereenkomst (zie 2.6) gesloten. Anders dan door de gemachtigde van [verzoekster] tijdens de mondelinge behandeling gesteld, is de enkele omstandigheid dat het gaat om een deel van het geschil, niet toereikend om [verzoekster] te kunnen ontvangen in een deelgeschilprocedure. Bepalend is of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.5
Naar het oordeel van de kantonrechter is hier geen sprake van een deelgeschil omdat de door [verzoekster] verzochte beslissing simpelweg niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Met een inhoudelijke beslissing in de onderhavige procedure wordt het tussen partijen gerezen geschil immers finaal beslist. Teneinde een oordeel te krijgen over het geschilpunt dat partijen verdeeld houdt, was het voeren van een bodemprocedure dan ook geïndiceerd.

4.6
Overigens blijkt uit de hiervoor onder 2.4 en 2.5 aangehaalde brieven dat partijen in oktober/november 2015 zelf ook al het risico onderkenden dat hun resterende geschilpunt zich niet leende voor behandeling in een deelgeschilprocedure terwijl de gemachtigde van [verzoekster] ter zitting desgevraagd ook heeft verklaard dat (in ieder geval) het kostenaspect heeft meegewogen bij de keuze voor de onderhavige procedure in plaats van een reguliere bodemprocedure.

4.7
Nu de wet niet voorziet in de door partijen voorgestane mogelijkheid het verzoek, in weerwil van artikel 1019z Rv, te behandelen als ware het een deelgeschil, stuit het verzoek reeds af op de in dat artikel neergelegde, ambtshalve uit te voeren, toets. Het verzoek wordt dan ook afgewezen zodat aan een inhoudelijke behandeling niet wordt toegekomen.

4.8
Op de voet van artikel 1019aa Rv dienen de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoekster] te worden begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking moeten worden genomen. Echter, nu uit het hiervoor overwogene geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat (de gemachtigde van) [verzoekster], overigens met consent van ASR, ervoor heeft gekozen het (enige) nog resterende geschilpunt tussen partijen als deelgeschil aan de kantonrechter voor te leggen, terwijl [verzoekster] c.q. haar gemachtigde wist althans had behoren te weten dat van een deelgeschil geen sprake was, hetgeen nu ook wordt geoordeeld, zijn de door [verzoekster] gestelde kosten van de behandeling van het verzoek niet in redelijkheid gemaakt. Die kosten worden aan haar zijde dan ook begroot op nihil. ECLI:NL:RBROT:2016:4243