Overslaan en naar de inhoud gaan

GEA Sint Maarten 180717 verplichting tot aanvraag uitkering Zwitserse ongevallenverz.; subrogatie ongevallenass. doet niet af aan schadebeperkingsplicht

GEA Sint Maarten 180717 vervolg van Jetblast zaak; nadere bewijslevering mbt diverse schadeposten;
- verplichting tot aanvraag uitkering Zwitserse ongevallenverz.; subrogatie ongevallenass. doet niet af aan schadebeperkingsplicht;

vervolg op: ECLI:NL:PHR:AO4224

4.26.

Door PJIA wordt aangevoerd dat naar Zwitsers recht [het slachtoffer] aanspraak zou hebben kunnen maken op een uitkering wegens haar verminderde arbeidsgeschiktheid. Uit een memorandum van een Zwitsers advocatenkantoor dat in opdracht van PJIA is opgesteld (hierna: het memorandum) volgt dat zij in elk geval in aanmerking zou hebben kunnen komen voor een uitkering op grond van de verplichte ongevallenverzekering (waarvoor een minimum percentage arbeidsongeschiktheid van 10% geldt).

4.27.
Het Gerecht overweegt het volgende. Uit het memorandum volgt dat pas bij een arbeidsongeschiktheid van 20% er een invaliditeitspensioen op grond van de sociale verzekeringswetten kan worden toegekend. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat [het slachtoffer] 18% minder arbeidsvermogen heeft houdt het Gerecht het ervoor dat zij ook niet 20% arbeidsongeschikt is volgens de sociale verzekeringswetten.

4.28.
Wèl zou [het slachtoffer] volgens het memorandum in aanmerking komen voor een uitkering van de ongevallenverzekering op grond van de sociale verzekeringswetten in Zwitserland. [het slachtoffer] stelt daarover dat zij opzag tegen alle rompslomp en dat zij om die reden zich niet heeft gemeld bij het betreffende loket. Met PJIA is het Gerecht het eens dat dit wel van [het slachtoffer] had mogen worden verwacht in het kader van haar plicht tot schadebeperking. Het argument van [het slachtoffer] dat dit communicerende vaten zijn omdat de gesubrogeerde verzekeraar zich ingeval van uitkering zou melden om de aan [het slachtoffer] uitgekeerde verzekeringsgelden bij PJIA te verhalen gaat niet op. Dit doet immers niet af aan de uit artikel 6:101 BW voortvloeiende verplichting van [het slachtoffer] om haar schade te beperken.

4.29.
Het Gerecht stelt vast dat door [het slachtoffer] dus onvoldoende wordt betwist dat zij in aanmerking zou zijn gekomen voor een uitkering ingevolge de ongevallenverzekering, zodat het Gerecht daarvan uit moet gaan. Uit het memorandum van PJIA volgt dat de ongevallenverzekering ook andere schadeposten dekt. Het Gerecht geeft PJIA de gelegenheid om bij conclusie na tussenvonnis uit te leggen welke uitkeringen op grond van de ongevallenverzekering aan [het slachtoffer] zouden zijn toegekend. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van de wettelijke bepalingen en dient zo veel mogelijk concrete bedragen te bevatten. Het Gerecht acht het voorstelbaar dat PJIA daarover wederom een legal opinion aan hetzelfde Zwitserse advocatenkantoor vraagt. Daarop mag [het slachtoffer] dan bij antwoordconclusie na tussenvonnis reageren. Efficiënt en kostenbesparend zou zijn als partijen gezamenlijk een Zwitsers advocatenkantoor zouden vragen om hierover een bindend memorandum te schrijven. Gelet op de uit de processtukken blijkende weinig coöperatieve verstandhouding van partijen bij de afwikkeling van deze schade heeft het Gerecht er weinig fiducie in dat dit lukt. Partijen kunnen overigens ook het Gerecht vragen om een Zwitsers advocatenkantoor aan te wijzen waarna dit kantoor in opdracht van beide procespartijen aan de slag kan gaan.

4.30.
Een en ander betekent dat het Gerecht nog geen definitieve beslissing kan nemen over het bedrag dat aan [het slachtoffer] kan worden toegewezen betreffende verlies aan arbeidsvermogen.

ECLI:NL:OGEAM:2017:34