Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 051206 whiplash; afwijzing diverse schadeposten wegens onvoldoende onderbouwing

Hof Arnhem 05-12-06 whiplash; afwijzing diverse schadeposten wegens onvoldoende onderbouwing
3  Kosten medicijnen en therapie
[appellant] vordert een bedrag van f 200,00 omdat hij in de periode van 25 maart 1998 tot en met 1 januari 2002 ten gevolge van het ongeval pijnklachten heeft ondervonden die hem noopten veel meer dan de gebruikelijke hoeveelheden pijnstillers te slikken, hetgeen niet door zijn ziektekostenverzekering werd vergoed. Verder vordert hij voor de toekomst een bedrag van f 2.500,00 omdat hij deze extra medicijnkosten zal blijven houden en omdat hij nog steeds fysiotherapie krijgt, die maar gedeeltelijk wordt vergoed. In totaal vordert hij dus f 2.700,00. De rechtbank heeft voor de medicijnen over de periode tot 1 januari 2002 f 100,00 toegewezen voor de gemaakte kosten (rov. 6.2 van het tussenvonnis van 3 november 2004) en voor de toekomstige kosten een bedrag van f 500,00 (rov. 13.2 van dat tussenvonnis). De rechtbank heeft kort gezegd overwogen dat het op zichzelf wel aannemelijk is geworden dat [appellant] dit soort kosten heeft gemaakt en ook nog zal moeten maken, maar dat iedere onderbouwing van de kosten onderbreekt. Dat is in hoger beroep nog steeds zo. Het had op de weg van [appellant] gelegen om duidelijk aan te geven hoeveel en welke pijnstillers hij voor eigen rekening heeft geslikt, c.q. nog slikt en hoeveel hij voor eigen rekening vanaf 2002 heeft bijgedragen c.q. nog zal moeten bijdragen aan zijn fysiotherapeutische behandeling en eventuele andere behandelingen. De omstandigheid dat niet van hem kan worden verlangd hiervan bewijsstukken over te leggen, zoals hij stelt, bevrijdt hem niet van zijn verplichting zijn vordering feitelijk te onderbouwen met aantallen en prijzen, onder aftrek van toegekende vergoedingen. Aangezien die onderbouwing ook in hoger beroep ontbreekt, is er geen grond het vonnis van de rechtbank op dit punt te vernietigen. Waar iedere feitelijke onderbouwing van zijn stelling ontbreekt en daaraan reeds om die reden voorbij wordt gegaan, is er ook geen grond [appellant] toe te laten tot bewijslevering, zoals hij uitdrukkelijk heeft aangeboden. Grief 3 faalt dus.

4  Parkeergeld
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 7.2 van het tussenvonnis van 3 november 2004 een bedrag van f 750,00 toegewezen wegens eigen reiskosten en parkeergelden. [appellant] vorderde f 750,00 wegens reiskosten en f 50,00 wegens parkeergeld. In hoger beroep stelt hij dat de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de door hem gevorderde vergoeding voor parkeergeld. Dat is niet juist. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van het aantal kilometers dat [appellant] heeft opgegeven en de door hem gevorderde vergoeding van f 0,40 per kilometer, een reiskostenvergoeding van circa f 600,00 gerechtvaardigd zou zijn. Aldus zou inclusief de door [appellant] gevorderde parkeergelden ad f 50,00 een bedrag van f 650,00 toewijsbaar zijn. Echter, omdat Univé zich bereid heeft verklaard voor reiskosten en parkeergelden f 750,00 te betalen, heeft de rechtbank vervolgens dit bedrag toegewezen. [appellant] moest dus in hoger beroep aannemelijk maken dat hij aan reiskosten en parkeergelden tezamen meer dan f 750,00 heeft uitgegeven. Dat heeft hij in hoger beroep niet gemotiveerd. Ook grief 4 faalt dus.

5  Reiskosten bezoekers
[appellant] vordert een bedrag van f 150,00 wegens reiskosten die vrienden en kennissen hebben moeten maken toen zij hem na het ongeval kwamen opzoeken. Dit soort kosten komen op grond van het bepaalde in artikel 6:107 lid 1 BW slechts voor vergoeding in aanmerking wanneer de persoonlijke relatie van de derde tot het slachtoffer zodanig nauw is, dat het maken van de bezoekkosten dáárdoor wordt gerechtvaardigd (MvT Inv. Parl. Gesch., blz. 1282 e.v. onder 7). Daarvan is naar het oordeel van het hof bij bezoeken door vrienden en kennissen in het algemeen niet zonder meer sprake. Door [appellant] is verder ook niets gesteld waaruit zou kunnen volgens dat hij met de desbetreffende personen een nauwe relatie in de hier bedoelde zin onderhield. De enkele omstandigheid dat deze bezoeken aan zijn herstel hebben bijgedragen, zoals hij stelt, is in dit verband onvoldoende. Aldus heeft hij te weinig gesteld om op dit punt tot bewijslevering te worden toegelaten, zoals hij heeft aangeboden. Daarmee faalt grief 5.

6  Inkomstenderving echtgenote
[appellant] heeft in eerste aanleg een bedrag van f 250,00 gevorderd omdat zijn echtgenote inkomsten heeft gederfd als gevolg van vrije dagen, gemiste overuren en dergelijke. Ook hier gaat het om verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 lid 1 BW. De rechtbank heeft deze post afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] deze vordering verhoogd tot € 500,00. [appellant] stelt zich op het standpunt dat zijn echtgenote inkomsten uit haar werk als hulp in de thuiszorg in loondienst heeft gemist omdat zij hem heeft begeleid naar diverse medische instellingen, advocaat en SFB en ARBO-dienst.
Het hof overweegt als volgt. Als kosten van verzorging van het slachtoffer kunnen ook gederfde inkomsten in de vorm van gemiste vakantiedagen door een derde in aanmerking komen wanneer aannemelijk is dat het normaal en gebruikelijk is dat professionele (betaalde) hulpverleners worden ingeschakeld in het geval die derde niet in de gelegenheid zou zijn het slachtoffer bij te staan (HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564 en HR 6 juni 2003, NJ 2003, 504). Op grond van de stellingen van [appellant] - die alleen maar heeft gesteld dat zijn echtgenote hem, mede vanwege zijn “duizeligheidsklachten etc.”, regelmatig heeft vergezeld - is onvoldoende aannemelijk dat zich hier een situatie voordeed waarvoor professionele hulp zou zijn ingeschakeld wanneer zijn echtgenote verhinderd zou zijn geweest hem te vergezellen. Hieruit volgt tevens dat er geen grond is [appellant] op dit punt tot nadere bewijslevering toe te laten, zoals hij heeft aangeboden. Ook grief 6 faalt derhalve. (...)

9  Kosten stilzitten thuis
[appellant] vordert f 1.500,00 omdat hij sinds het ongeval gedwongen thuis zit en dit, zo stelt hij, onder andere vanwege de hogere energiekosten, duurder is dan wanneer hij de hele dag voor zijn werk buitenshuis zou zijn. Hij heeft in dit verband gesteld dat f 25,00 per maand wegens extra verwarmingskosten “een gebruikelijke vergoeding” is. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Aangezien [appellant]’s vrouw maar 15 uur per week buitenshuis werkt(e), gaat het feitelijk om 15 uur per week dat [appellant] sinds het ongeval alleen thuis zit. Ofschoon uit de stukken wel blijkt dat [appellant] sinds het ongeval zijn huis nauwelijks meer uit komt en Univé dit op zichzelf ook niet heeft weersproken, had het toch wel op de weg van [appellant] gelegen om aan de hand van gas- en elektriciteitsrekeningen te laten zien dat het energieverbruik ook daadwerkelijk is gestegen sinds het ongeval. Omdat [appellant] zijn vordering onvoldoende feitelijk heeft geadstrueerd is er ook geen grond [appellant] op dit punt tot bewijs toe te laten. Ook grief 9 faalt.
LJN AZ6510