Hof 's-Hertogenbosch 191113 ongeval (1994); diverse schadeposten, waaronder BGK, onvoldoende onderbouwd; nadere informatie tbv verlies verdienvermogen nodig
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 191113 ongeval (1994); diverse schadeposten, waaronder BGK, onvoldoende onderbouwd; nadere informatie tbv verlies verdienvermogen nodig;
- whiplash; functionele invaliditeit van 5%, depressief geraakt en volledig arbeidsongeschikt geworden; beperkt bij hobby’s, gitaarspelen en solderen; € 7.000 excl wettelijke rente
vervolg op:
- hof-den-bosch-161110-whiplash-oordeel-over-onderzoek-neuroloog
- hof-s-hertogenbosch-200911-whiplash-ongeval-1994-benoeming-psychiater-na-eenzijdige-rapportages-vraagstelling-conform-iwmd
- hof-den-bosch-140513-whiplash-nav-deskundigenbericht-psychiater-psychische-klachten-en-arbeidsongeschiktheid-ongevalsgevolg
Partijen hebben arrest gevraagd.
15 De verdere beoordeling
15.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof beslist dat er causaal verband bestaat tussen de arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het hem overkomen ongeval en dat London daarom aansprakelijk is voor de door [appellant] als gevolg daarvan geleden schade. Omdat het debat zich in hoger beroep had beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag heeft het hof de zaak naar de rol verwezen om partijen de gelegenheid te bieden hun in eerste aanleg ingenomen standpunten over de omvang van de schade aan te passen en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden.
15.2.1.
[appellant] heeft in zijn memorie na tussenarrest verwezen naar de uitgangspunten die hij heeft geformuleerd in de inleidende dagvaarding voor wat betreft de schadebegroting. Hij stelt dat hij bij de begroting van het verlies arbeidsvermogen de uitgangspunten heeft genomen die London zelf had gehanteerd om de schade tot 2000 te berekenen, tot welk moment de schade werd erkend door London. Mocht het hof op basis van de door [appellant] ingenomen standpunten niet tot een berekening van de schade kunnen komen, dan verzoekt [appellant] het hof hem in de gelegenheid te stellen een actuariële berekening in het geding te brengen.
15.2.2.
[appellant] heeft voorts voor wat betreft de proceskosten zijn vordering uitgebreid met de kosten die hij heeft moeten maken voor het verkrijgen van de deskundigenberichten van psychiater drs. P.W. Pasmans en arbeidsdeskundige J.E.W.M. de Bonth. Daarmee waren bedragen van respectievelijk € 2.088,45 en € 1.358,41 gemoeid. [appellant] vermeerdert daarom zijn vordering met een bedrag van € 3.446,86.
15.3.1.
London heeft in haar antwoordmemorie na tussenarrest het hof verzocht tussentijds cassatieberoep open te stellen. London is het niet eens met de door het hof geformuleerde uitgangspunten en wenst deze aan de Hoge Raad voor te leggen voordat - mogelijk achteraf bezien onnodige - kosten worden gemaakt.
15.3.2.
London merkt verder op, dat [appellant] vasthoudt aan de berekening van zijn schade zoals die is opgesteld in de dagvaarding van 19 juni 2007, zonder dat [appellant] aanvullende stukken heeft overgelegd ter onderbouwing daarvan. Zo ontbreken volgens London een duidelijke toelichting op en een deugdelijke onderbouwing van het voorgegeven verlies arbeidsvermogen. [appellant] heeft niets gesteld over het hypothetisch inkomen zonder ongeval. Volgens London bestaat er geen aanleiding aan te nemen dat [appellant] zonder ongeval bij zijn oorspronkelijke werkgever in dienst zou zijn gebleven. [appellant] verrichtte zwaar lichamelijk werk, terwijl hij na 2000 – los van de psychische problemen - met allerlei lichamelijke ongemakken te kampen kreeg, welke niets van doen hadden met het ongeval. Die zouden hem ook zonder het ongeval parten hebben gespeeld, mede in het licht van de zwaar belaste gezinssituatie. Bovendien ontbreken gegevens over de omvang van het hypothetisch inkomen zonder ongeval, zoals de arbeidsovereenkomst, salaristabellen, de eventueel toepasselijke CAO en het pensioenreglement, aldus London. Ook heeft [appellant] geen inzicht verschaft in zijn feitelijk inkomen na het ongeval. [appellant] had jaaroverzichten moeten produceren, zo stelt London. Voor de posten “pensioenschade” en “fiscale schade” ontbreekt volgens London iedere basis. London stelt verder dat [appellant] de posten “therapiekosten” en “verlies zelfwerkzaamheid” niet heeft onderbouwd. De vordering ter zake van smartengeld acht London te hoog, zij gaat uit van € 7.500,00, waarin de wettelijke rente is verdisconteerd. Mocht uitgegaan worden van wettelijke rente, dan dient de Smartengeldgids van 1994 te worden gehanteerd, aldus London. De kosten voor de rapporten van Pasmans en De Bonth vallen volgens London onder de kosten waarvoor het liquidatietarief een vergoeding pleegt in te houden.
tussentijds cassatieberoep
15.4.
Met betrekking tot het verzoek van London om tussentijds cassatieberoep te mogen instellen, merkt het hof op dat toestemming daartoe uitsluitend zinvol is, indien London inmiddels daadwerkelijk beroep in cassatie heeft ingesteld. Het is het hof door navraag bij de procesadvocaat van London bekend geworden dat London dat niet heeft gedaan. De termijn voor het instellen van cassatie is inmiddels verstreken. Daarom behoeft op het verzoek van London niet meer te worden beslist.
de schade van [appellant]
15.5.
In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] een bedrag aan schadevergoeding gevorderd van € 241.735,55. Het bedrag is als volgt opgebouwd:
a. verlies arbeidsvermogen t/m 1999 € 20.275,90
b. verlies arbeidsvermogen
- 2000 t/m 2006 53.750,00
- toekomst 103.500,00
c. pensioenschade 23.500,00
d. therapiekosten
- 2000 t/m 2006 2.100,00
- toekomst 5.000,00
e. verlies zelfwerkzaamheid
- 2000 t/m 2006 3.500,00
- toekomst 8.000,00
f. smartengeld 15.000,00
g. wettelijke rente tot 1.07.2007
1. verlies arbeidsvermogen 2000 t/m 2006 6.958,91
2. therapie/verlies zelfwerkzaamheid
2000 t/m 2006 1.074,82
3. smartengeld 18.09.1994 t/m 01.07.2007 16.302,73
h. fiscale schade 10.000,00
-------------
€ 268.962,36
Voorschot --/ 27.226,81
--------------
€ 241.735,55
15.6.1.
Het hof merkt allereerst het volgende op. De rechtbank is aan beoordeling van de door [appellant] gesteld schade niet toegekomen, omdat de rechtbank van oordeel was dat [appellant] niet had voldaan aan zijn stelplicht. Het hof is daar tot dit tussenarrest ook niet aan toegekomen, omdat het eerst heeft onderzocht of London aansprakelijk is voor de door [appellant] geleden schade. Bij de beslissing om [appellant] in de gelegenheid te stellen zijn in eerste aanleg ingenomen standpunten over de omvang van de schade aan te passen en te onderbouwen met schriftelijke bescheiden, had het hof voor ogen dat [appellant] nu alle gegevens zou verschaffen die nodig zijn om tot een berekening van de schade te komen. [appellant] heeft volstaan met een verwijzing naar de inleidende dagvaarding. De schadeopstelling in die dagvaarding is echter volstrekt onvoldoende om tot een berekening van de schade te komen. Bovendien heeft [appellant] zijn schade in eerste aanleg en nu in zijn laatste memorie in het geheel niet onderbouwd met schriftelijke bescheiden, zoals London terecht heeft opgemerkt. Tot slot is de schadeberekening ook niet aangepast aan de actuele stand van zaken.
15.6.2.
[appellant] heeft aangeboden alsnog een actuariële berekening over te leggen. Dat heeft echter pas zin als de uitgangspunten voor een dergelijke berekening vaststaan.
15.7.
Met het oog daarop zal het hof de hiervoor weergegeven schadeposten bespreken.
Ad a) verlies arbeidsvermogen t/m 1999
15.8.1.
Deze post is gebaseerd op een berekening afkomstig van Schaderegelingsburo [schaderegelingsburo] Deze schaderegelaar trad op namens London. [appellant] heeft verwezen naar een brief van [medewerker van schaderegelingsburo] van dit bureau van 19 juni 2000 (inleidende dagvaarding productie 4). [appellant] stelt dat voor hem moeilijk is te achterhalen hoe dit bedrag precies is berekend, omdat in de brief van 19 juni 2000 wordt verwezen naar een brief van 24 december 1999 die niet in zijn bezit is. In de brief van 19 juni 2000 is vermeld dat wordt uitgegaan van:
1. een bedrag van f. 30.431,19 (€ 13.809,07) op basis van de brief van 24 december 1999 en 2. een bedrag van f 14.471,38 (€ 6.566,82) voor verlies arbeidsvermogen 1999.
Deze bedragen vormen samen het bedrag van f 44.902,57 (€ 20.375,89 en niet € 20.275,89, zoals [appellant] vermeldt).
In de brief staat verder:
“Ik heb Elvia gevraagd om betaling van een aanvullend voorschot van f 15.000,00, zodat het totaal van de bevoorschotting komt op f 60.000,00. Daarbij is dan duidelijk ook rekening gehouden met het vast te stellen smartengeld. Alsmede het verlies van arbeidsvermogen dat te verwachten valt tot in ieder geval 1 september van dit jaar.”
Als productie 2 van de inleidende dagvaarding is een brief van genoemde [medewerker van schaderegelingsburo] van 8 mei 1998 overgelegd. Daarin wordt een bedrag voor smartengeld genoemd van f 10.000,00.
15.8.2.
London heeft in de conclusie van antwoord sub 45 gesteld dat de verschenen schade van [appellant] tot en met 1999 € 20.375,89 bedroeg, terwijl London op dat moment een bedrag van € 20.420,10 aan voorschotten had betaald. London heeft in 2000 een aanvullend voorschot betaald van € 6.806,70, in totaal derhalve € 27.226,81 (f 60.000,00). Daarmee is volgens London de toerekenbare schade, inclusief smartengeld en het verlies arbeidsvermogen tot 1 september 2000 alsmede de (zeer beperkte) vordering van [echtgenote van appellant] wegens smartengeld ruimschoots vergoed.
15.8.3.
Onduidelijk is gebleven welke posten zijn begrepen in het door London betaalde voorschot. Niet is gebleken dat [appellant] het in 15.8.1 aan het slot weergegeven voorstel heeft geaccepteerd. Voor het geval het standpunt van London aldus moet worden begrepen dat volgens London het smartengeld al aan [appellant] is vergoed, overweegt het hof het volgende. Uit het feit dat partijen na de hiervoor genoemde stukkenwisseling nog een debat hebben gevoerd over de hoogte van het smartengeld en London ook nu nog ingaat op de hoogte van het smartengeld (zie antwoordmemorie na tussenarrest sub 15) leidt het hof af, dat London zich niet langer op het standpunt stelt dat het volledige smartengeld al is betaald. Over de hoogte van het smartengeld moet dus nog een beslissing worden genomen. Wel gaat het hof ervan uit dat alle overige schade die [appellant] tot en met 1999 heeft geleden in het bedrag van € 20.375,90 is begrepen en dat partijen daarover overeenstemming hebben bereikt.
Ad b) verlies arbeidsvermogen na 1 januari 2000
15.9.1.
[appellant] somt in de inleidende dagvaarding sub 15 bedragen op terzake van zijn verlies arbeidsvermogen over de jaren 2000 tot en met 2006. Die bedragen heeft hij “berekend” door uit te gaan van het door Schaderegelingsburo [schaderegelingsburo] erkende bedrag voor 1999, groot f 14.471,38 (€ 6.566,65) en op dat bedrag een indexering toe te passen. Aldus heeft hij bedragen opgevoerd van € 7.000,00 in 2000 tot € 8.375,00 in 2006. Vervolgens heeft hij sub 16 van de dagvaarding de toekomstige schade op eenzelfde wijze berekend, uitgaand van een netto schade van € 8.625,00 in 2007, een looptijd van 15 jaar en een kapitalisatiefactor van 12, hetgeen leidt tot een bedrag van € 103.500,00.
15.9.2.
London heeft deze berekening betwist. Zij acht het niet redelijk terug te grijpen op de destijds door de schaderegelaar ingenomen standpunten, omdat die correspondentie destijds was bedoeld om de schaderegeling na [appellant] bijscholing tot CAD-tekenaar tot een vlot einde te brengen (antwoordmemorie na tussenarrest sub 4).
15.9.3.
Het hof overweegt het volgende. Het verlies arbeidsvermogen van [appellant] dient te worden berekend op basis van een vergelijking van de financiële situatie van [appellant] na het ongeval met de hypothetische financiële situatie zoals die zich zou hebben voorgedaan indien het ongeval hem niet was overkomen.
15.9.4.
Om die vergelijking te kunnen maken dient [appellant] een overzicht te verschaffen van de inkomsten die hij heeft ontvangen vanaf het jaar 2000 tot heden. Hij dient dat overzicht te onderbouwen met schriftelijke bescheiden. Daarnaast moet hij aannemelijk maken wat zijn inkomen zou zijn geweest als het ongeval hem niet was overkomen. Ten tijde van het ongeval werkte [appellant] bij enveloppenfabriek [enveloppenfabriek] te [vestigingsplaats] . [appellant] dient de jaaroverzichten over de periode van 3 jaar voorafgaand aan het ongeval over te leggen, alsmede de arbeidsovereenkomst en de toepasselijke CAO en het pensioenreglement. [appellant] dient verder gegevens te verschaffen waaruit de loonontwikkeling vanaf 2000 bij [enveloppenfabriek] blijkt.
15.9.5.
London heeft in eerste aanleg gesteld dat het werk bij [enveloppenfabriek] lichamelijk zwaar was en dat zij betwijfelt of [appellant] dat werk zou hebben volgehouden. London heeft gesteld dat [appellant] last had van aangeboren vergroeiingen aan zijn knieën, van gehoorverlies, van polsletsel in het najaar van 1992 en van klachten van nek en rug waarvoor in 1999 en 2000 röntgenfoto’s zijn gemaakt. [appellant] heeft bij conclusie van repliek de gestelde problemen aan knieën, pols en gehoor weersproken, waarna London haar stellingen in de conclusie van dupliek heeft gehandhaafd.
15.9.6.
Het hof oordeelt als volgt. Op [appellant] rust de bewijslast ter zake van de schade, hetgeen inhoudt dat hij ook dient te bewijzen dat hij, het ongeval weggedacht, bij [enveloppenfabriek] had kunnen blijven werken. Daarvoor is zijn gezondheidstoestand, los van de door het ongeval ondervonden klachten en beperkingen, mede van belang.
Hetgeen London over het polsletsel van [appellant] heeft gesteld acht het hof te vaag, nu London in dat verband slechts heeft aangevoerd dat [appellant] in het najaar van 1992 enkele weken ziek is geweest en dat dit naar verluidt met polsletsel te maken had. Niet is gesteld of gebleken dat [appellant] in de periode na 1992 tot het ongeval in 1994 is uitgevallen wegens polsletsel, zodat het hof hieraan voorbij gaat.
De stellingen met betrekking tot de knieproblemen en het gehoorverlies heeft London gebaseerd op een rapport voor het GAK van de verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 19 februari 2001. Deze arts schrijft daarin
“Belanghebbende geeft aan dat hij van jongsafaan vergroeiingen aan zijn knieën heeft. Bij vorige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen is dat eigenlijk nooit ter sprake gekomen. Hij kan hierdoor niet op zijn knieën zitten.
Wat bij voorgaande beoordelingen ook niet ter sprake is gekomen is zijn verminderd gehoor aan beide zijden. Dat speelt echter zeker ook al drie jaar. Omdat er in de thuissituatie veel middels gebarentaal wordt gecommuniceerd bestond dit voor hem voorheen ook niet zo op de voorgrond. Onlangs heeft hij echter de huisarts hiermee geconsulteerd en is belanghebbende verwezen naar de KNO arts. Er is waarschijnlijk blijvend gehoorsverlies aan beide zijden van 40 DB geconstateerd.
(...)
Belemmeringen voor het werk
In zijn werk wordt hij door het gehoorsverlies b.v. gehinderd bij telefonische contacten en somt ontgaan opmerkingen van collega’s hem.”
London heeft daarmee haar stellingen voldoende onderbouwd en in het licht daarvan acht het hof betwisting van [appellant] te weinig concreet. [appellant] dient nadere informatie van een arts met betrekking tot voornoemde punten te overleggen. Vervolgens dient te worden beoordeeld in hoeverre [appellant] van de eventuele aandoeningen hinder zou hebben ondervonden bij de uitoefening van zijn werkzaamheden.
Op de nek en rugklachten is [appellant] niet ingegaan. Ook op dit punt dient hij nadere medische informatie te verschaffen.
Het hof sluit niet uit dat een nader deskundigenbericht ten aanzien van de aanwezigheid van de gestelde klachten en de invloed daarvan op [appellant] arbeidsvermogen nodig zal zijn.
15.9.7.
London heeft ook nog gesteld dat onduidelijk is in hoeverre [appellant] naast zijn uitkeringen aanvullende inkomsten heeft gehad, bijvoorbeeld uit hoofde van het PGB. [appellant] heeft daarop nog niet kunnen reageren. [appellant] mag dat alsnog doen en dient ook daarover inlichtingen te verschaffen, onderbouwd door schriftelijke bescheiden.
Ad c) pensioenschade
15.10.
[appellant] heeft zijn pensioenschade berekend door een percentage van 15% te nemen van het door hem gestelde verlies arbeidsvermogen over de periode vanaf 2000 tot en met de toekomst. Dit uitgangspunt wordt door London terecht bestreden. Te zijner tijd dient (mede aan de hand van het pensioenreglement) een berekening van de pensioenschade door een deskundige (actuaris) te worden gemaakt, wanneer vaststaat wat [appellant] inkomen zou zijn geweest indien het ongeval hem niet was overkomen.
Ad d) therapiekosten
15.11.1.
[appellant] heeft gesteld dat hij genoodzaakt is regelmatig gebruik te maken van een chiropraktor. Daarvoor is hij een eigen bijdrage verschuldigd en daardoor raakt hij zijn no-claimkorting kwijt c.q. moet hij zijn eigen risico voldoen. De schade bedraagt volgens [appellant] € 300,00 per jaar over de jaren 2000 tot en met 2006, samen € 2.100,--, en voor de toekomst, gekapitaliseerd, € 5.000,-- waarbij is uitgegaan van een looptijd van 25 jaar. London heeft bij conclusie van antwoord betwist dat voor deze therapie een medische indicatie bestaat. [appellant] heeft op die betwisting gereageerd met de stelling dat de behandelingen [appellant] niet klachtenvrij maken, maar dat de klachten er wel draaglijker door worden.
15.11.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de hier gestelde schade in het geheel niet heeft onderbouwd. Niet alleen heeft hij geen medische indicatie in het geding gebracht, ook heeft hij geen facturen van de behandelingen overgelegd. Deze post zal daarom worden afgewezen.
Ad e) verlies zelfwerkzaamheid
15.12.1.
[appellant] stelt dat hij aansluiting heeft gezocht bij de richtlijnen van het Nederlands Platform Personenschade en het geldende normbedrag heeft gehanteerd voor een huurwoning met tuin, waarvoor normaal gesproken alle onderhoud door hem werd verricht.
15.12.2.
London heeft daartegen ingebracht dat [appellant] niet heeft bewezen dat hij deze werkzaamheden in de situatie zonder ongeval zelf zou hebben verricht en dat hij ook niet heeft aangetoond dat hij de bedoelde onderhoudswerkzaamheden nu door derden laat verrichten.
15.12.3.
Het verweer van London treft ook hier doel. Het hof is van oordeel dat [appellant] ook de hier gestelde schade in het geheel niet heeft onderbouwd. Ook deze post zal daarom worden afgewezen.
Ad f) smartengeld
15.13.1.
[appellant] vordert een bedrag van € 15.000,00 met wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval. Hij heeft verwezen naar de door Van den Doel vastgesteld blijvende invaliditeit van 5%. Hij heeft voorts gesteld dat hij als gevolg van het ongeval volledig uit het arbeidsproces is geraakt en daardoor aanzienlijk minder sociale contacten heeft.
15.13.2.
London heeft gesteld dat een smartengeld van € 7.500,00 op zijn plaats is, waarin de wettelijke rente is verdisconteerd. Mocht uitgegaan worden van de aanspraak op wettelijke rente, dan dient te worden uitgegaan van de Smartengeldgids 1994. In dat geval gaat het om bedragen in de orde van € 2.500,00.
15.13.3.
Omtrent het letsel dat [appellant] heeft ondervonden overweegt het hof het volgende. [appellant] was ten tijde van het ongeval, op 18 september 1994, 37 jaar oud. Hij is eind september 1994 volledig uitgevallen voor zijn werk. [appellant] is vervolgens omgeschoold tot CAD-tekenaar en heeft vanaf september 1999 tot 13 januari 2003 als zodanig gewerkt, eerst 15 uur per week, later 12 uur per week. [appellant] heeft klachten ondervonden die worden omschreven bij het postwhiplashsyndroom: hoofdpijn, nekpijn, schouderpijn uitstralend naar de rechterarm, concentratieproblemen. Door de neuroloog is een functionele invaliditeit van 5% vastgesteld. [appellant] is vervolgens depressief geraakt en volledig arbeidsongeschikt geworden. Als gevolg van zijn klachten is hij beperkt in de uitoefening van zijn hobby’s, gitaarspelen en solderen.
15.13.4.
Bij de bepaling van smartengeld moet rekening worden gehouden met vergelijkbare gevallen en met de sinds het ontstaan van het letsel opgetreden geldontwaarding (HR 17 november 2000, NJ 2001/115). Gelet op vergelijkbare gevallen acht het hof, uitgaand van het huidige prijspeil, een smartengeld van € 10.000,00 euro redelijk. Het verweer van London dat niet de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het ongeval verschuldigd is, maar de wettelijke rente over het bedrag zoals dat op de datum van het ongeval, in 1994, verschuldigd zou zijn geweest, slaagt. Rekening houdend met de geldontwaarding dient dit bedrag aan de hand van de CBS-prijsindexcijfers te worden terugberekend naar het prijspeil op de datum van het ongeval. Het hof komt dan –afgerond - op een bedrag van € 7.000,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het ongeval, 18 september 1994.
Ad g) wettelijke rente
15.14.
Over dit onderdeel van de vordering kan pas worden beslist nadat de toe te wijzen bedragen zijn komen vast te staan. De ingangsdatum van de wettelijke rente zal per post afzonderlijk worden beoordeeld.
Ad h) fiscale schade
15.15.1
[appellant] heeft deze post geschat op een bedrag van € 1.000,00 per jaar. Uitgegaan is van een periode van 15 jaar van een gemiddeld kapitaal van € 70.000,00, waarover 1,2% rente verschuldigd is.
15.15.2.
London heeft gesteld dat [appellant] dit onderdeel van de vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens haar zijn er verschillende methoden om de uitkering onbelast te laten.
15.15.3.
Het hof overweegt het volgende. London heeft haar stelling dat de door [appellant] gestelde schade kan worden voorkomen voorshands onvoldoende onderbouwd. Het hof gaat ervan uit dat het bedrag dat zal worden uitgekeerd voor toekomstige schade in box 3 voor [appellant] zal worden belast. De te betalen belasting zal door een actuaris op de gebruikelijke wijze kunnen worden berekend, waarbij rekening zal worden gehouden met de van toepassing zijnde vrijstellingen. Het aldus te berekenen bedrag is toewijsbaar, voor zover dat het gevorderde bedrag van € 10.000,00 niet te boven gaat.
Buitengerechtelijke kosten
15.16.1.
[appellant] heeft een bedrag voor buitengerechtelijke kosten gevorderd van € 23.991,43. Het betreft kosten van mr. L.W.M. Caudri ad € 16.194,00, betrekking hebbend op de periode van 1994 tot en met 2003, welke kosten zijn opgesomd en gespecificeerd in een brief van 13 februari 2006 aan de advocaat van [appellant] en van mr. E.H. Roeders ad € 7.797,43, vermeld in een brief van 19 september 2006 aan de advocaat van [appellant] . [appellant] heeft gesteld dat de werkzaamheden van mr. Caudri ook betrekking hadden op rechtsbijstand voor zijn echtgenote. Uitsplitsing van de werkzaamheden is niet mogelijk. Niet is gesteld of gebleken op welke periode de kosten van mr. Roeders betrekking hebben.
15.16.2.
London heeft dit onderdeel van de vordering bestreden. Zij heeft gesteld, kort weergegeven dat [appellant] een toevoeging heeft ontvangen, zodat hij duidelijk moet maken waarom hij desondanks kosten inzake buitengerechtelijke bijstand van een advocaat heeft gemaakt. London heeft verder gesteld dat zij nooit een rekening van mr. Caudri heeft ontvangen, dat over de periode van 1994 tot en met 1995 slechts één brief van mr. Caudri in het dossier aanwezig is en er vanaf 2001 tot mei 2003 niet tot nauwelijks van mr. Caudri is vernomen en dat declaraties van mr. Caudri ontbreken. Ook de vordering voor wat betreft mr. Roeders is volgens London niet onderbouwd met declaraties op naam van [appellant] . Bovendien hebben de gevorderde kosten mede betrekking op de echtgenote van [appellant] , dergelijke kosten kan [appellant] in deze procedure niet vorderen, aldus London.
15.16.3.
[appellant] heeft in reactie daarop gesteld dat zijn huidige advocaat op 10 april 2007 een toevoeging heeft verkregen en dat die toevoeging oorspronkelijk was verstrekt op naam van mr. Caudri op basis van een aanvraag van 10 december 2001. Mr. Caudri heeft volgens [appellant] alleen werkzaamheden in rekening gebracht over de periode van 1994 tot de aanvraag van de toevoeging in 2001. Mr. Caudri heeft in 1994 en 1995 de nodige gegevens verzameld. Vanaf december 2001 heeft hij geen tijd meer in rekening gebracht. Mr. Roeders heeft geen toevoeging verkregen voor zijn werk voor [appellant] , wel voor werkzaamheden ten behoeve van zijn echtgenote.
15.16.4.
Het hof overweegt als volgt. [appellant] heeft geen declaraties van mr. Caudri en mr. Roeders in het geding gebracht. Niet is gesteld of gebleken dat mr. Caudri daadwerkelijk werkzaamheden bij [appellant] in rekening heeft gebracht en evenmin dat [appellant] bedragen aan mr. Caudri heeft betaald. Onduidelijk is ook of de echtgenote van [appellant] voor de werkzaamheden van mr. Caudri heeft betaald. Het hof acht de vordering op dit punt daarom onvoldoende onderbouwd. De kosten van mr. Roeders zijn niet gespecificeerd en uit diens overgelegde brief blijkt niet welke werkzaamheden in welke periode zijn verricht. Dit onderdeel van de vordering is dus eveneens onvoldoende onderbouwd. Dat betekent dat dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar is.
15.16.5.
[appellant] heeft zijn vordering voor wat betreft de proceskosten vermeerderd met de kosten van Pasmans en De Bonth. Het gaat hier om kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade (art. 6:96 lid 2 sub b BW. Het was redelijk deze kosten te maken. [appellant] heeft immers ter onderbouwing van zijn standpunt in hoger beroep inzake de aansprakelijkheid van London deze contra-expertises laten uitvoeren. Ook de kosten zelf zijn redelijk. Deze kosten komen dus voor vergoeding in aanmerking aangezien deze kosten niet vallen onder de regeling van art. 241 Rv.
Slotsom
15.17.
Uit het voorgaande volgt dat door [appellant] nog stukken moeten worden overgelegd en inlichtingen moeten verschaft. London mag daarop nog reageren. Mogelijk zullen nog deskundigen moeten worden benoemd, het hof verwijst naar r.o. 15.9.6. Bovendien zal een deskundige moeten worden benoemd om de schade te berekenen, waarbij het hof denkt aan het NRL. Nu het hier om een zeer langlopende zaak gaat ziet het hof aanleiding om opnieuw een meervoudige comparitie te gelasten, om met partijen het verdere verloop van de procedure te bespreken en een minnelijke regeling te beproeven. [appellant] dient de stukken genoemd in de overwegingen 15.9.4, 15.9.6 en 15.9.7 uiterlijk vier weken voor de comparitie aan de wederpartij en aan het hof (in viervoud) toe te zenden. Het hof merkt daarbij uitdrukkelijk op dat dit de laatste keer is dat [appellant] daartoe in de gelegenheid wordt gesteld.
15.18.
In afwachting daarvan wordt iedere verdere beslissing aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2013:5452