Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 051208 waardering onstoffelijk nadeel door gemis genot van een zaak

HR 051208 waardering onstoffelijk nadeel door gemis genot van een zaak
3.5 In het bedoelde arrest is geoordeeld dat wanneer iemand uitgaven heeft gedaan ter verkrijging van een op zichzelf niet op geld waardeerbaar onstoffelijk voordeel en hij dit voordeel heeft moeten missen, bij het begroten van de door hem geleden schade - die als vermogensschade moet worden aangemerkt - als uitgangspunt zal hebben te gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op de voor het verkrijgen daarvan gedane uitgaven die hun doel hebben moeten missen, en dat indien deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan een ander kan worden toegerekend als gevolg van een gebeurtenis waarvoor deze aansprakelijk is, die ander deze schade in haar geheel zal moeten vergoeden, tenzij dit, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, onredelijk zou zijn.

3.6 Het onderhavige geval wordt hierdoor gekenmerkt dat een koper van een uitsluitend voor privégebruik aangeschaft plezierjacht het op zichzelf niet op geld waardeerbare onstoffelijke voordeel, ter verkrijging waarvan hij dat jacht heeft gekocht en ook verdere uitgaven heeft gedaan, in een periode van ongeveer zestien maanden gedeeltelijk heeft gemist doordat reparaties moesten worden verricht aan het jacht en hij ten gevolge van gebreken van het jacht met minder hoge snelheid heeft kunnen varen en minder grote tochten heeft kunnen maken. In zo'n geval kan bij de begroting van de door de koper door gemis van onstoffelijk voordeel geleden vermogensschade niet zonder meer, zoals [eiser] in deze zaak heeft verlangd, als uitgangspunt gelden dat de waarde van het gemiste voordeel moet worden gesteld op het totaal van de uitgaven die de koper heeft gedaan (met inbegrip van waardevermindering die het jacht ten gevolge van veroudering in die periode heeft ondergaan en rentederving) teneinde het voor de betreffende periode beoogde onstoffelijke voordeel te verkrijgen, reeds omdat niet kan worden gezegd dat dat voordeel hem geheel is ontgaan, en die uitgaven hun doel geheel hebben gemist.

3.7 Bij dit een en ander is verder nog het volgende van belang. De kans bestaat dat een gekochte zaak niet dadelijk in alle opzichten onberispelijk zal functioneren, zodat die eerst na herstel daarvan door de verkoper conform diens in art. 7:21 lid 1, aanhef en onder b, en leden 2 en 3 BW omschreven verplichtingen, ten volle aan de overeenkomst zal beantwoorden. Indien deze kans zich realiseert is daarmee nog niet gegeven dat de uitgaven die de koper heeft gedaan ter verkrijging van het met behulp van die zaak te behalen onstoffelijke voordeel hun doel in rechtens relevante mate hebben gemist. Dat hangt af van de bijzondere omstandigheden van het geval. Zo kan de tijd gedurende welke de koper de gekochte zaak niet heeft kunnen gebruiken doordat die moest worden gerepareerd, van zodanig geringe duur zijn dat het verminderd genot van de zaak, als eigen aan het bezit van een zaak als door hem gekocht, niet als schade voor vergoeding in aanmerking komt. Hetzelfde geldt voor schade wegens verminderd genot als gevolg van de omstandigheid dat de zaak voorafgaand aan de reparatie niet volledig functioneerde. Ook dat functieverlies en de daardoor veroorzaakte genotsderving kunnen zo gering zijn dat voor vergoeding van schade die uitsluitend bestaat uit gemis van onstoffelijk voordeel geen plaats is. Hierbij verdient opmerking dat ook een gering gemis van door de koper verwacht genot van een voor privégebruik aangeschafte zaak bij de koper veel ergernis kan teweegbrengen. Die ergernis is echter geen vermogensschade.

3.8 Het oordeel van het hof komt op het volgende neer. Het genot van het jacht dat [eiser] volgens zijn eigen stellingen gemist heeft doordat hij dat jacht gedurende de periode vanaf de levering daarvan in juli 2001 tot 2 november 2002 niet voluit heeft kunnen gebruiken is, mede gezien de omstandigheid dat de bezitter van een jacht het daaraan klevende risico voor lief moet nemen dat hij dat jacht wel eens gedurende een relatief korte periode wegens daaraan te verrichten reparaties niet kan gebruiken, van zo geringe omvang dat de daardoor geleden onstoffelijke schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, terwijl daadwerkelijk gemaakte kosten teneinde de genotsderving te ondervangen of te beperken niet aan de orde zijn. Dit oordeel geeft, gezien het hiervoor in 3.5 - 3.7 overwogene, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, mede in het licht van de in 3.1 (xiv) vermelde bevindingen van de deskundige Selles met betrekking tot de Variotop en de spiegelklep, voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Hierop stuiten de rechts- en motiveringsklachten van de onderdelen 1, 1.1, 1.3 en 3 af. LJN BF1042 Conclusie AG Wuisman met daarin: Prealabele juridische opmerkingen over vergoeding van gederfd genot