Rb Arnhem 051207 Kosten bewindvoering
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 051207 Kosten bewindvoering
2.26. Namens [XXX] heeft [eiser] ook vergoeding gevorderd van de kosten in verband met de bewindvoering over het vermogen van [XXX]. Daartoe is, onder verwijzing naar verklaringen van de moeder en zus van [XXX], aangevoerd dat die door het ongeval niet meer in staat is zelf zijn financiële zaken te regelen, op grond waarvan zijn vermogen per 27 november 2001 onder bewind is gesteld. Achmea heeft bestreden dat de noodzaak tot onder bewindstelling als ongevalsgevolg kan worden aangemerkt. Achmea heeft verder bestreden dat [XXX] deze kosten daadwerkelijk verschuldigd is aan zijn bewindvoerder. Ook heeft zij aangevoerd dat deze beloning in strijd is met artikel 1:447 BW.
2.27. De noodzaak, als zodanig, tot onderbewindstelling van het vermogen van [XXX] is door Achmea niet betwist. Dat die noodzaak er was zal dan ook tot uitgangspunt worden genomen. Op grond van het deskundigenbericht is voldoende aannemelijk dat de bij [XXX] door het ongeval ontstane postcommotionele klachten, waaronder hoofdpijnen, cognitieve klachten en uiteindelijk zelfs een psychiatrische stoornis, hebben geleid tot onvermogen van [XXX] zijn financiële belangen zelf behoorlijk te behartigen. In zoverre faalt het verweer van Achmea dat causaal verband met het ongeluk ontbreekt. Echter, op grond van datzelfde deskundigenbericht en de uitkomst van het neuropsychologische onderzoek van mei 2006 is redelijkerwijs niet aannemelijk dat dat onvermogen thans nog voortduurt. Ook [XXX] zelf betwijfelt dat, getuige zijn opmerking tegenover de deskundige dat hij op dit moment ‘waarschijnlijk’ niet in staat is om zelf zijn geld te beheren. Op grond van de genoemde stukken moet het ervoor worden gehouden dat de noodzaak van het beschermingsbewind inmiddels niet meer bestaat. De omstandigheid dat de onderbewindstelling ook nu nog voortduurt en (nog) niet om opheffing daarvan is verzocht, doet hieraan op zichzelf niet af. Aangezien niet exact vastgesteld zal kunnen worden op welk moment het keerpunt is bereikt, zal de rechtbank dit schattenderwijs bepalen op 1 november 2006. Daarbij is in aanmerking genomen de datum van het laatste neuropsychologisch onderzoek en die waarop [XXX] weer aan het werk is gegaan.
2.28. Op grond van het voorgaande is nog slechts aan de orde of en zo ja, tot welk bedrag, [XXX] aanspraak heeft op vergoeding van bewindvoerdersloon over de hierboven genoemde periode van, afgerond, vijf jaar. Achmea wordt niet gevolgd in haar opvatting, geuit ter comparitie, dat er geen schade wordt geleden omdat [XXX] de bewindvoerder niet betaalt. Namens [XXX] is ter comparitie immers verklaard dat deze ‘momenteel’ niets aan de bewindvoerder betaalt en dat [XXX] een schuld heeft aan zijn bewindvoerder. Dit laatste is door Achmea niet betwist en wordt daarom tot uitgangspunt genomen. De schuld van [XXX] aan zijn bewindvoerder heeft te gelden als vermogensnadeel dat in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt.
2.29. Er is geen grond de vergoeding voor de bewindvoerder op EUR 3.600,00 per jaar te stellen. [eiser] heeft in het geheel niet duidelijk gemaakt hoe hij op dit bedrag komt. Voor het geval hij zijn vordering heeft gegrond op de 5%-regel van art. 1:447 BW wordt het volgende overwogen. Die regel houdt in dat de beloning voor de bewindvoerder 5% van de netto-opbrengst van de vruchten van het vermogen bedraagt. De vruchten van het vermogen zijn bijvoorbeeld de verkregen rente of het dividend. In het onderhavige geval is onvoldoende gesteld en ook niet aannemelijk dat er ‘vruchten’ van het onder bewind gestelde vermogen zijn waarover de 5%-regel kan worden toegepast en nog minder dat toepassing van die regel tot een bedrag van EUR 3.600,- per jaar zou leiden. In zo’n geval kan de kantonrechter op verzoek van de bewindvoerder een beloning toekennen. Het moet ervoor worden gehouden dat de bewindvoerder van [XXX] (nog) geen verzoek om vaststelling van een beloning heeft gedaan. Dit staat er op zichzelf niet aan in de weg, gelet op de ter zake door [XXX] jegens hem erkende schuld, de schade vast te stellen op het bedrag waarop de kantonrechter, naar redelijke verwachting, die beloning zou bepalen. Daarvoor wordt aansluiting gezocht bij de door de kantonrechter gehanteerde richtlijn, die is gebaseerd op een aanbeveling uit landelijk kantonrechtersoverleg. Voor de niet-professionele bewindvoerder, zoals hier, bedraagt dat tarief per 1 januari 2005 (in beginsel) niet meer dan EUR 500,00 per jaar. Het voor vergoeding door Achmea in aanmerking komende deel van deze schadepost komt daarmee op (vijf jaren x EUR 500,00 =) EUR 2.500,00. LJN BC1174