Rb Arnhem 060612 gebroken knieschijf na ernstige mishandeling; schade wegens mantelzorg en huishoudelijke hulp wordt begroot op (2 x € 480 + € 500) € 1.460
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 060612 gebroken knieschijf na ernstige mishandeling; geen eigen schuld door treiteren; smartengeld EUR 8.000,00
schade wegens mantelzorg en huishoudelijke hulp wordt begroot op (2 x € 480 + € 500 =) € 1.460.
4.15. [eiser] vordert voor de kosten van verpleging en mantelzorg een bedrag van € 2.000,00. Hij heeft die vordering als volgt toegelicht. Hij heeft na de breuk van zijn knie tot half juni 2009 zijn been in het gips gehad. Hij kon niets en moest door zijn vriendin, die in het verleden in de thuiszorg heeft gewerkt, zelfs worden geholpen met wassen en aankleden. Zijn vriendin heeft tijdens de revalidatie van [eiser] ook de volledige (tweepersoons)huishouding, die normaliter door haar en [eiser] samen werd gedaan, voor haar rekening genomen. De vordering van € 2.000,00 is begroot aan de hand van de richtlijn huishoudelijke hulp/mantelzorg van de letselschaderaad. [gedaagde] heeft aangevoerd dat deze schadepost overtrokken is en dat het normaal is dat de vriendin van [eiser] haar partner heeft geholpen tijdens de revalidatie.
4.16. Hierover wordt als volgt overwogen. In geval van letselschade moeten de kosten van huishoudelijke hulp door de aansprakelijke persoon aan de benadeelde worden vergoed indien deze ten gevolge van het letsel niet langer in staat is de desbetreffende werkzaamheden zelf te verrichten, voor zover het gaat om werkzaamheden waarvan het in de situatie waarin het slachtoffer verkeert normaal en gebruikelijk is dat zij worden verricht door professionele, voor hun diensten gehonoreerde hulpverleners. Dit is niet anders indien die werkzaamheden in feite worden verricht door personen die daarvoor geen kosten in rekening (kunnen) brengen (HR 5 december 2008, NJ 2009, 387).
4.17. Aannemelijk is dat [eiser] als gevolg van de operatie(s) aan zijn linkerknie gedurende telkens een periode (met name na de osteosynthese operatie in juni 2009 en de osteosynthese in december 2009) hulp nodig heeft gehad met persoonlijke verzorging en zijn aandeel in het huishouden niet heeft kunnen verrichten. De rechtbank is van oordeel dat het normaal en gebruikelijk is dat een letselschadeslachtoffer professionele hulp (thuiszorg) krijgt, bij de persoonlijke verzorging in de periode na de operatie aan een knieschijffractuur, omdat hij niet kan lopen. Ook acht de rechtbank het normaal en gebruikelijk om huishoudelijke hulp in te schakelen indien een letselschadeslachtoffer het huishouden niet (meer) kan doen vanwege de uit een knieschijffractuur voortvloeiende beperkingen. Er is geen grond om de lasten die deze beperkingen met zich hebben gebracht, in wezen ten laste van de vriendin van [eiser] te brengen, en niet ten laste van de aansprakelijke partij, [gedaagde].
4.18. Dat betekent dat [eiser] aanspraak heeft op een vergoeding wegens huishoudelijke hulp en mantelzorg. Omdat er geen precieze gegevens bekend zijn over de behoefte van [eiser] aan huishoudelijke hulp en de periode waarover deze behoefte bestond, terwijl het financiële belang van de zaak nader onderzoek daarnaar door bijvoorbeeld (onder meer) een arbeidsdeskundige niet rechtvaardigt, dienen deze kosten te worden geschat (zie artikel 6:97 BW). Bij deze schatting zal de rechtbank, net als eiser zelf, aansluiting zoeken bij de letselschaderichtlijn huishoudelijke hulp van de Letselschade Raad. [gedaagde] heeft zich tegen toepassing van deze richtlijn niet verzet. Uitgegaan wordt van een tweepersoonshuishouden, en van het feit dat [eiser], gezien de aard van het letsel, door het letsel zwaar beperkt was. Verder is uitgangspunt dat [eiser] zonder letsel ongeveer 50% van de huishoudelijke werkzaamheden voor zijn rekening nam. Hij heeft immers ter comparitie verklaard dat hij en zijn vriendin gewoon waren het huishouden samen te doen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding dit anders te begroten omdat [eiser] voorafgaand aan de behandeling reeds bekend was met knieletsel (de peesruptuur). Uit de informatie van de behandelend fysiotherapeut blijkt immers dat [eiser] de behandeling wegens die peesruptuur bijna had afgerond en dat hij zijn ADL-activiteiten weer had opgepakt. Daarom wordt er van uitgegaan dat [eiser] zonder mishandeling weer in staat zou zijn geweest zijn deel van het huishouden te verrichten en zichzelf te verzorgen. Zijn behoefte aan huishoudelijke hulp zal in de eerste zes weken na de mishandeling (de periode dat [eiser] beperkt was doordat zijn been in het gips zat) worden vastgesteld op € 160,00 x 50% per week, dus € 80,00 per week. Dat is € 480,00. In december 2009 is [eiser] op vergelijkbare wijze aan zijn knie geopereerd. Daar zou een dergelijk bedrag toewijsbaar voor zijn. Ook is aannemelijk dat tussen die twee operaties door [eiser] nog behoefte heeft gehad aan huishoudelijke hulp. Ook is aannemelijk dat de partner van [eiser] aan hem mantelzorg heeft gegeven (hulp bij de persoonlijke verzorging) die de huishoudelijke hulp overstijgt. Schattenderwijs zal voor deze werkzaamheden een bedrag van in totaal € 500,00 worden toegewezen. Uitgaande van het door de Letselschade Raad gehanteerde uurtarief van € 8,50 komt dat bedrag op bijna 60 uren. Hieruit volgt dat de schade wegens mantelzorg en huishoudelijke hulp wordt begroot op (2 x € 480,00 + € 500,00 =) € 1.460,00.
4.19. Ook op de materiële schade dient in mindering te worden gebracht de vergoeding die [eiser] van het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft ontvangen.
4.20. Ten slotte vordert [eiser] een bedrag van € 904,00 wegens buitengerechtelijke kosten. Tegenover de betwisting daarvan door [gedaagde] heeft hij echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt die niet ‘van kleur zijn verschoten’, dat wil zeggen, geacht moeten worden te dienen ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Die vordering zal dus worden afgewezen.
4.21. [gedaagde] heeft nog gesteld dat [eiser] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden omdat hij een maal bij een controleafspraak bij zijn behandelend arts niet is verschenen. Dat verweer wordt verworpen. Gesteld noch gebleken is dat die omstandigheid van enige invloed is geweest op het genezingsproces (en dus op de schade) van [eiser].
4.22. [gedaagde] heeft zich nog op matiging beroepen. Voor matiging zou ingevolge artikel 6:109 BW slechts reden kunnen zijn indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen de partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. [gedaagde] heeft aan zijn beroep op matiging slechts ten grondslag gelegd dat hij als beginnend zzp-er geen draagkracht heeft, zonder daar overigens onderbouwing van in het geding te brengen. Die enkele omstandigheid is in dit geval echter onvoldoende om matiging te rechtvaardigen. Aannemelijk is dat ook [eiser] niet over grote draagkracht beschikt, terwijl de schade van [eiser] het gevolg is van een ernstige mishandeling door [gedaagde]. Het beroep op matiging wordt dus verworpen.
4.23. Concluderend zal worden toegewezen: € 8.000,00 (smartengeld) - € 2.100,00 (vergoeding smartengeld door Schadefonds) + € 225,00 + € 36,00 + € 150,00 + € 1.460,00 - € 57,00 (vergoeding materiële schade door schadefonds) = € 7.714,00. De wettelijke rente hierover zal, zoals onbetwist gevorderd, worden toegewezen vanaf 30 mei 2011. LJN BW9358