Rb Haarlem 250707 tandarts; beoordeling div. kostenposten
- Meer over dit onderwerp:
Rb Haarlem 250707 tandarts; beoordeling div. kostenposten
Voorop staat, het is ook niet betwist, dat [gedaagde] bij de uitvoering van de met [eiseres] gesloten geneeskundige behandelingsovereenkomst toerekenbaar tekort is geschoten. Vast staat immers dat [gedaagde] na 11 november 2003 met het tandheelkundig behandelen van [eiseres] is voortgegaan zonder [eiseres] ervan op de hoogte te stellen dat hij sedertdien niet meer beschikte over de daartoe vereiste registratie als gevolg van onder meer het behandeltechnisch ver onder de maat presteren. Op grond van de in het geding gebrachte brieven van Berkhout en Kroeze is voorts voldoende aangetoond dat [gedaagde] in het kader van de door hem (deels) onbevoegdelijk uitgevoerde behandelingen fouten heeft gemaakt. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst zal derhalve worden toegewezen.
Voor zoveel de vordering betreft de terugbetaling van de door [eiseres] aan [gedaagde] gedane betalingen tot het bedrag van € 31.022,-- komt deze voor volledige toewijzing in aanmerking. Uit zojuist genoemde brieven, die hiervoor ook grotendeels staan weergegeven, kan genoegzaam worden afgeleid dat [eiseres] door een verkeerde aanpak van [gedaagde] geen enkel baat heeft gehad of kunnen hebben bij zijn behandelingen; ten onrechte is [gedaagde] geheel voorbij gegaan aan de staat waarin het tandvlees verkeerde en aan de ontstekingen aan de wortelpunten, die zich in veel elementen van het gebit van [eiseres] voordeden. Daardoor zijn de door hem gedane verrichtingen op het gebied van kroon- en brugwerk zinloos geweest. [gedaagde] betoogt nu wel dat hij [eiseres] regelmatig vruchteloos aanspoorde haar mondhygiëne te verbeteren, daaraan doet niet af dat hij zich had dienen te onthouden van verrichtingen, die op voorhand zinloos moesten worden geacht, wellicht mede doordat zijn aansporingen niet werden opgevolgd. Kroeze schrijft met zoveel woorden dat hij in de mond van [eiseres] geen enkel resultaat van iets wat ook maar lijkt op vakbekwaam onderhoud heeft aangetroffen. Deze niet mis te verstane verklaring is door [gedaagde] op geen enkele wijze ontzenuwd evenmin als de verklaring van Berkhout dat de kronen rechtsonder ongeveer één jaar oud waren.
Aangenomen kan worden dat de behandelingen van [gedaagde] behalve zinloos ook schadeveroorzakend zijn geweest. Ten aanzien van de materiële schade is aannemelijk dat de behandelingen van [gedaagde] kosten met zich hebben gebracht, omdat hetgeen door [gedaagde] tastbaar is verricht geheel of gedeeltelijk ongedaan moest worden gemaakt. Dit geldt met name voor de brugconstructie in de bovenkaak waarover Kroeze verklaart dat Berkhout deze heeft verkort en dat hij voor het overige de conclusie van Berkhout omtrent de hoedanigheid van deze brug deelt. Tevens moesten vele elementen alsnog worden verwijderd waar aannemelijk is dat een aantal daarvan bij tijdige behandeling van het tandvlees en de wortelkanalen hadden kunnen worden behouden. De rechtbank begroot de hiermee gemoeide kosten op de voet van artikel 6:97 BW op een bedrag van € 5.000,--.
Naast de ongedaanmakingskosten is aannemelijk gemaakt dat de kosten, die Berkhout en Kroeze hebben moeten maken om het gebit en het parodontium van [eiseres] uiteindelijk in behoorlijke staat te krijgen, aanzienlijk lager zouden zijn uitgevallen indien [gedaagde] ofwel niet had nagelaten de noodzakelijke behandeling van het tandvlees en de wortelkanalen behoorlijk ter hand te nemen ofwel [eiseres] daarvoor naar een vakbekwame derde had doorverwezen. Het lag op zijn weg dat te doen en tevens van verdere (zinloze) behandelingen af te zien totdat het parodontium en de wortelkanalen op orde waren.
[gedaagde] is jegens [eiseres] vergoedingsplichtig terzake van zojuist bedoelde extra kosten, die [eiseres] bij vakbekwaam handelen immers niet had behoeven te maken.
Anderzijds is evenzeer aannemelijk dat de kwaliteit van het gebit van [eiseres] door veroudering ook achteruit zou zijn gegaan wanneer zij vanaf 1 januari 2000 tot april 2005 (de periode waarop [eiseres] haar vordering baseert) vakbekwame tandheelkundige hulp had gekregen. Zij heeft daarnaast ook niet bestreden dat zij haar gebit en mondhygiëne heeft verwaarloosd, hetgeen gevolgen zal hebben gehad voor de achteruitgang van haar gebit en het parodontium en dan ook extra behandelkosten met zich zal hebben gebracht.
De tandheelkundige behandelkosten, die het gevolg zijn van de achteruitgang van het gebit door veroudering dienen geheel aan [eiseres] zelf te worden toegerekend evenals de extra behandelkosten aan het gebit en het parodontium voor zoveel de noodzaak daartoe als gevolg van verwaarlozing door [eiseres] is ontstaan.
Voor zoveel de staat van het gebit en het parodontium extra behandelkosten hebben veroorzaakt, voeren de hiervoor weergegeven gedragingen van partijen ertoe dat met een redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat deze extra kosten voor de helft door [eiseres] zelf zijn veroorzaakt en dan ook door haar vanwege eigen schuld gedragen dienen te worden, terwijl deze extra kosten voor de andere helft voor rekening van [gedaagde] behoren te komen en dan ook voor dat deel door hem aan [eiseres] behoren te worden vergoed, nu eveneens met een redelijke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat deze voor 50% door [gedaagde] zijn veroorzaakt.
Waar voorts met een redelijke mate van waarschijnlijkheid de door Berkhout en Kroeze aan [eiseres] in rekening gebrachte kosten (na aftrek van voornoemde ongedaanmakingskosten) voor de helft zijn veroorzaakt door veroudering van haar gebit en voor de andere helft aan de staat van onderhoud van het gebit en het parodontium zijn toe te schrijven, kunnen de kosten van Berkhout en Kroeze al met al voor niet meer dan 25%
(€ 59.885,60 minus € 5.000,-- = € 54.885,60 : 4 = € 13.721,40) aan [gedaagde] worden toegerekend.
LJN BB2031