RBAMS 161224 hersteloperatie kinderopvangtoeslag, rb volgt bedoeling wetgever en verkiest ruimhartigheid boven precisie
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 161224 hersteloperatie kinderopvangtoeslag, rb volgt bedoeling wetgever en verkiest ruimhartigheid boven precisie
in vervolg op en in samenhang te lezen met: Rechtbank Amsterdam 26 januari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:504
Inleiding
1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de aanvullende compensatie voor werkelijk geleden schade in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Hierover heeft de rechtbank op 26 januari 20241 al een tussenuitspraak gedaan. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in de besluitvorming, zoals genoemd in de tussenuitspraak, te herstellen.
1.2.
Verweerder heeft op 8 februari 2024 schriftelijk verklaard gebruik te willen maken van de mogelijkheid om de geconstateerde gebreken te herstellen. Op 25 juni 2024 heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar genomen. Eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd. Verweerder heeft op 15 november 2024 de herziene beslissing op bezwaar aangevuld.
1.3.
De rechtbank heeft op 19 november 2024 het beroep behandeld op een nadere zitting. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig [naam 1], de moeder van twee van eisers kinderen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door twee gemachtigden.
Het verloop van de procedure na de tussenuitspraak
2.1.
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.2
2.2.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de beslissing op bezwaar van 21 september 2023 niet in stand kan blijven omdat het, voor zover het gaat om de schadeposten ‘de extra gemaakte reiskosten’, ‘de kosten van vrije dagen’, ‘de inkomensschade’, ‘de vermogensschade’, ‘de vergoeding van juridische bijstand’ en ‘de immateriële schade’, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en omdat het niet berust op een deugdelijke motivering. Voor de schadeposten ‘de extra gemaakte opvangkosten’, ‘de kosten van dwangbevelen’ en ‘de andere extra kosten die het gevolg zijn geweest van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag’ heeft de rechtbank geoordeeld dat niet aannemelijk is dat eiser meer schade heeft geleden dan het al toegekende bedrag.
2.3.
De Commissie Werkelijke Schade (CWS) heeft verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak geadviseerd om € 15.000,- extra aanvullende schadevergoeding toe te kennen. In afwijking van dit advies heeft verweerder met de herziene beslissing op bezwaar € 100.752,- extra aanvullende schadevergoeding toegekend. Op 1 juli 2024 heeft de CWS haar beleidskader gewijzigd.3 Naar aanleiding van het gewijzigde beleidskader heeft verweerder eiser nog eens € 11.304,- extra toegekend. Op 6 november 2024 heeft tussen verweerder en eiser een schikkingsgesprek plaatsgevonden. Dit gesprek heeft niet geleid tot een minnelijke oplossing.
Beoordeling van de rechtbank
3.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of verweerder de gebreken in het bestreden besluit van 21 september 2023 met de aanvullende besluiten van 25 juni 2024 en
15 november 2024 heeft hersteld.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle gebreken heeft hersteld die in de tussenuitspraak zijn genoemd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder nog steeds onvoldoende gemotiveerd dat voor een aantal schadeposten de werkelijke schade niet te laag is vastgesteld. De rechtbank zal daarom de besluiten van verweerder, voor zover het gaat om die schadeposten, vernietigen.
3.3.
De rechtbank ziet daarbij aanleiding om voor de vernietigde delen van de besluiten zelf in de zaak te voorzien. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat partijen in een juridisch doolhof zijn beland waarvan zij beide de uitgang niet meer weten te vinden. Er zijn meerdere pogingen gedaan om gezamenlijk tot een oplossing te komen, maar dit is elke keer mislukt. Ook na de tussenuitspraak blijven partijen over meerdere schadeposten van mening verschillen. Intussen lijkt de schade bij eiser enkel toe te nemen. Dit terwijl eiser een groot belang heeft bij een definitieve uitkomst van dit geschil zodat hij kan starten met het verwerken van alle gevolgen van de kinderopvangtoeslagaffaire. Verweerder heeft in vier jaar tijd meerdere gesprekken met eiser gevoerd, meerdere adviezen aan de CWS gevraagd en verschillende (medische) onderzoeken uitgevoerd. Een laatste schikkingsgesprek met een door verweerder ingeschakelde advocaat heeft partijen enkel verder uit elkaar gebracht. De rechtbank zal dan ook voor beide partijen de knopen in deze zaak doorhakken door de schade zelf vast te stellen. Dit kan alleen door middel van een schatting. De rechtbank houdt daarbij rekening met de bedoeling van de wetgever om ruimhartigheid te verkiezen boven precisie wanneer deze onverenigbaar blijken. Het belang om (ernstig) gedupeerde toeslagaanvragers tijdig en adequaat te helpen weegt volgens de wetgever namelijk veelal zwaarder dan het voorkomen van gevallen van (enige) overcompensatie.4
3.4.
Hierna legt de rechtbank per schadepost uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De kosten die eiser heeft moeten maken vanwege de (medische) problemen van zijn jongste zoon
4.1.
Eiser heeft aangevoerd reiskosten te hebben gemaakt vanwege het bezoeken van instanties voor de behandeling van de psychische problemen van zijn jongste zoon en voor juridische procedures tegen Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Verder heeft eiser gesteld dat hij veertig (halve) dagen vrij heeft moeten nemen vanwege onder meer de problematiek van zijn jongste zoon. Ook heeft eiser advocaatkosten moeten maken voor rechtszaken over zijn jongste zoon.
4.2.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft beoordeeld of de (psychische) problematiek van de jongste zoon, en dus de in dat kader gemaakte kosten, verband houden met de gevolgen van de terugvordering van de toeslagen. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat het feit dat eiser zijn woning heeft verloren waardoor zijn zoon niet meer bij hem kon wonen en eiser minder beschikbaar voor hem was als vader, heeft bijgedragen aan de problematiek van zijn zoon. De behandelingen die de zoon van eiser heeft moeten ondergaan, zijn dus mogelijk ook het gevolg daarvan en niet alleen van de traumatische ervaringen van de zoon in de thuissituatie bij zijn moeder. Het had op de weg van verweerder, althans de CWS, gelegen om dit nader te beoordelen en zo nodig meer informatie op te vragen bij eiser met betrekking tot de oorza(a)k(en) van de problematiek van zijn zoon waarvoor de betreffende kosten zijn gemaakt.
4.3.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder Sanacare als externe medisch deskundige ingeschakeld. Sanacare heeft een advies uitgebracht op 28 mei 2024. Omdat geen toestemming is verleend om de situatie van de jongste zoon te beoordelen, heeft Sanacare geen advies hierover kunnen uitbrengen. Vanwege het ontbreken van een medisch oordeel waaruit blijkt dat er een oorzakelijk verband is tussen de problematiek bij de jongste zoon en de terugvordering van de kinderopvangtoeslag, blijft verweerder bij zijn eerdere standpunt.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de motivering van verweerder de volledige weigering van de geclaimde schade echter niet dragen. Zoals de rechtbank eerder in de tussenuitspraak heeft overwogen, heeft de CWS de opdracht gekregen om ruimhartig te werk te gaan. Zowel bij de vaststelling van het causaal verband tussen de gestelde schade en het handelen van verweerder, als bij de begroting van de schade. Dit betekent dat er geen hard bewijs van de ouder wordt gevraagd, maar dat de ouder het gestelde aannemelijk moet maken. Eiser heeft meermaals consequent de problemen van zijn jongste zoon benoemd. Volgens eiser zijn deze problemen ontstaan nadat hij zijn woning is kwijtgeraakt door de kinderopvangtoeslagaffaire, waardoor hij niet meer voor zijn zoon kon zorgen. Eiser is vanaf dat moment dakloos geraakt, terwijl zijn (toen nog erg jonge) zoon bij zijn moeder moest wonen. De rechtbank vind het aannemelijk dat deze ingrijpende gebeurtenis in het leven van de zoon, op zichzelf al gevolgen heeft gehad voor zijn psychische gezondheid. Tijdens het verblijf bij zijn moeder heeft de zoon verdere traumatische gebeurtenissen meegemaakt. Verweerder heeft bij de toekenning van de immateriële schade ook erkend dat de problemen met de kinderopvangtoeslag de kinderen van eiser, en met name zijn twee zonen, leed heeft toegebracht. De rechtbank vindt het ook voor deze schadepost aannemelijk dat de psychische problemen van de zoon van eiser (deels) voortkomen uit de gevolgen van de kinderopvangtoeslagaffaire. Dit brengt ook mee dat de kosten die eiser hiervoor heeft moeten maken in aanmerking komen voor vergoeding. Het enkele feit dat Sanacare geen advies heeft kunnen geven en daardoor niet alle oorzaken vastgesteld kunnen worden, maakt niet dat het verband met de toeslagenaffaire onaannemelijk is. Dat de minderjarige zoon van eiser zelf niet wilde meewerken aan een onderzoek door Sanacare, werpt de rechtbank eiser evenmin tegen. De zoon heeft immers al een behoorlijk roerige jeugd achter de rug. Zijn weigering dient dan ook te worden gerespecteerd en zonder verder gevolg te blijven.
4.5.
De rechtbank beoordeelt vervolgens welk percentage van de schade van eiser aan verweerder moet worden toegerekend. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de gevolgen van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag een aanzienlijke invloed hebben gehad op de zoon van eiser. Vanwege de kinderopvangtoeslagaffaire heeft de zoon van eiser zijn vertrouwde en veilige thuissituatie verloren. Dat heeft een flinke impact op een jong kind. Tegelijkertijd volgt de rechtbank verweerder dat niet kan worden uitgesloten dat ook andere factoren, die geen verband houden met de toeslagenaffaire, hebben bijgedragen aan de latere problematiek van de zoon. Zo kan de gezinssituatie bij de moeder van de zoon niet worden toegerekend aan verweerder. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder 75% van deze schadepost moet vergoeden.
4.6.
Ten aanzien van de reiskosten die eiser heeft moeten maken voor zijn jongste zoon zoekt de rechtbank aansluiting bij de recente versie van de werkwijze en het schadekader van de CWS. De CWS kent een vergoeding van € 300,- per toeslagjaar toe voor regelzaken. De rechtbank beschouwt de reiskosten die eiser heeft moeten maken voor zijn zoon als een aparte schadepost waarvoor verweerder nog geen vergoeding heeft toegekend. Eiser heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij in de periode van 2013 tot en met 2020 diverse zaken voor zijn jongste zoon heeft moeten regelen en daarvoor ook heeft moeten reizen. De rechtbank stelt de door verweerder te vergoeden schade vast op € 1.575,- (€ 300,- x 7 (jaar) x 75%).
4.7.
Eiser heeft aangevoerd dat hij veertig (halve) dagen kwijt is geweest aan het bezoeken van behandelaren. Verweerder heeft op basis van het gewijzigde kader in totaal € 3.000,- toegekend aan verletkosten. Daarbij is verweerder uitgegaan van veertig dagdelen en een vergoeding van € 75,- per dag. Eiser heeft niet gesteld dat zijn schade hoger ligt en bovendien ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij in afwijking van het schadekader in aanmerking moet komen voor een hogere schadevergoeding per dag. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding hiervoor een nadere schadevergoeding toe te kennen.
4.8.
Eiser verzoekt verder om vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand in relatie tot rechtszaken betreffende zijn jongste zoon en tegen zijn voormalig werkgevers. Hij schat de totale kosten op € 20.000,-. Verweerder heeft al € 15.000,- toegekend voor de procedures van eiser tegen zijn voormalig werkgevers. De rechtbank gaat ervan uit dat de overige € 5.000,- gezien moet worden als kosten voor rechtsbijstand verbonden aan rechtszaken betreffende eisers jongste zoon. De rechtbank stelt de voor vergoeding in aanmerking komende schade daarom vast op € 3.750,- (€ 5.000,- x 75%).
De inkomensschade die eiser heeft geleden vanwege zijn arbeidsongeschiktheid
5.1.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de beoordeling van de door eiser gestelde inkomensschade niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. Dit geldt ook voor de afwijzing van de door eiser gevraagde compensatie voor reiskosten in verband met zijn gezondheidsproblemen. Hoewel verweerder heeft onderkend dat sprake is van complexe medische klachten, heeft hij in dit geval zonder aanwijsbare reden afgezien van het inschakelen van een medisch deskundige. Verweerder heeft niet gemotiveerd op grond waarvan hij tot een toerekening van 50% is gekomen. Ook de hersteltermijn van vijf jaar is door verweerder niet onderbouwd en ook niet aannemelijk.
5.2.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de CWS een medisch deskundige (Sanacare) ingeschakeld en deze schadepost nader onderbouwd. Uit het advies van Sanacare is gebleken dat er bij eiser zowel psychische- als lichamelijke klachten zijn vastgesteld. De medisch deskundige stelt dat de lichamelijke klachten niet in relatie staan tot de terugvorderingen van de kinderopvangtoeslag. Ten aanzien van de psychische klachten meent de medische deskundige dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat deze veroorzaakt zijn door de kinderopvangtoeslagaffaire. Deze bestonden namelijk mogelijk eerder al. Wel zijn deze klachten volgens de medische deskundige verergerd door de (gevolgen van de) terugvordering van kinderopvangtoeslag. Ten aanzien van de hersteltermijn heeft de medische deskundige geoordeeld dat de prognose omtrent het herstellen van eisers psychische klachten goed is, mits eiser zich kan overgeven aan de behandeling.
5.3.
Verweerder heeft op grond van dit medisch advies, in navolging van de CWS, geconcludeerd dat het redelijk is om 50% van de inkomensschade van eiser toe te rekenen aan de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. In afwijking van het advies van de CWS heeft verweerder verder besloten dat het niet redelijk om de door de CWS geadviseerde hersteltermijn van vijf jaar direct in te laten gaan op de dag dat eiser is ziekgemeld. Eiser heeft, zowel bij de medisch adviseur als tijdens het ambtelijk horen, aangegeven dat hij pas aan de traumatherapie kan beginnen op het moment dat alles rondom de kinderopvangtoeslagproblematiek is afgerond. Door de hersteltermijn in te laten gaan op 1 juli 2024 krijgt eiser de gelegenheid zich volledig op het hersteltraject te richten, aldus verweerder. Verweerder heeft voor deze schadepost een extra aanvullende schadevergoeding toegekend van € 85.502,-.
5.4.
Het is vaste rechtspraak dat een bestuursorgaan alleen op een medisch advies mag afgaan als dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (hierna: de vergewisplicht).5 Als hieraan wordt voldaan, mag het bestuursorgaan in beginsel bij zijn besluitvorming uitgaan van het advies. Dit is anders wanneer de aanvrager concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies aandraagt.
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn delen van het onderzoek van Sanacare onzorgvuldig tot stand gekomen en is een deel van de conclusies niet inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd. De CWS heeft Sanacare gevraagd of de medische klachten van eiser veroorzaakt zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag. Sanacare heeft voor de beantwoording van die vraag informatie opgevraagd bij onder meer de huisarts van eiser. De huisarts heeft gegevens over de periode vanaf 2016 aan Sanacare verstrekt. Niet is gebleken dat Sanacare de huisarts hierna specifiek heeft gevraagd om alsnog ook informatie van vóór 2016 te verstrekken. Sanacare had dus geen informatie over de medische situatie van eiser voor 2016. Desalniettemin concludeert Sanacare dat het mogelijk is dat eiser al voor 2016 last had van psychische klachten. Dit is gebaseerd op een brief van 12 juli 2022 waarin een psycholoog heeft vermeld dat een man en vrouw (waarvan de namen niet bekend zijn) tien gesprekken met de POH-GGZ hebben gevoerd vóór de toeslagenaffaire. Omdat er geen verdere informatie beschikbaar is over de (psychische) toestand van eiser van voor 2016 is het voor Sanacare niet mogelijk om een schatting te maken van het percentage van de invloed van de kinderopvangtoeslagaffaire. Op grond van dit medisch advies vindt de CWS het redelijk om 50% van de inkomensschade van eiser toe te rekenen aan de terugvordering van de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft – hoewel Sanacare dus te weinig informatie had om een inschatting te kunnen maken van een dergelijk percentage – deze conclusie overgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee niet voldaan aan haar vergewisplicht. De conclusie dat de psychische klachten van eiser (ook) een andere oorzaak hebben kan niet worden gebaseerd op een gebrek aan informatie en dit kan daarom ook geen grond vormen om van de volledige toerekening van de schade aan de terugvordering van de kinderopvangtoeslag af te wijken. De motivering die verweerder hieraan ten grondslag heeft gelegd kan die conclusie niet dragen. De rechtbank heeft in het dossier geen enkel medisch stuk gezien waaruit blijkt dat eiser voor de kinderopvangtoeslag al (serieuze) psychische klachten had. Het enkele feit dat eiser op enig moment gesprekken – waarvan de inhoud en de aanleiding onbekend is – heeft gehad met de praktijkondersteuner bij de huisarts is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Nu er ook anderszins geen aanknopingspunten zijn dat eiser al voor de terugvordering van de kinderopvangtoeslag psychische problemen had, gaat de rechtbank er vanuit dat de psychische klachten van eiser volledig voortkomen uit de problematiek rond die terugvorderingen. Ook volgt de rechtbank niet de conclusie van Sanacare dat de lichamelijke klachten geen relatie hebben met de toeslagenaffaire. De rechtbank vindt het zonder meer aannemelijk dat eisers jarenlange psychische klachten en stress hun weerslag hebben gehad op zijn lichaam, zoals eiser stelt en ter zitting heeft toegelicht. In de medische informatie van de GZ-psycholoog van 12 juli 2022 staat ook dat eiser onder meer lichamelijke klachten, angst- en spanningsklachten, slaapproblemen en stemmingsklachten ervaart sinds hij slachtoffer werd van de toeslagenaffaire. Nu verweerder ruimschoots in de gelegenheid is geweest om nader onderzoek te doen, er geen aanknopingspunten zijn voor een andere oorzaak van eisers lichamelijke en/of psychische klachten en nu op basis van het verhaal van eiser aannemelijk is dat beide het gevolg zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire, zal de rechtbank deze schade volledig aan verweerder toerekenen.
5.6.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij op 1 juli 2029 hersteld zou zijn. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het is de rechtbank gebleken dat eiser nog steeds lijdt onder de gevolgen van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiser heeft hulp gezocht voor zijn psychische klachten. Uit de brieven van de behandelend psychiater blijkt dat eiser pas kan beginnen met traumaverwerking als de juridische procedures zijn afgerond. De conclusie van Sanacare dat de prognose voor herstel goed is, als eiser zich volledig aan de behandeling kan overgeven, sluit aan bij de informatie van de behandelend psychiater. Dit herstel vergt tijd, motivatie, commitment en moed van eiser. Op de zitting heeft de rechtbank gezien dat eiser de motivatie en wil heeft om aan zijn herstel te werken. De rechtbank begrijpt ook dat eiser twijfelt of hij ooit alles volledig kan verwerken. De rechtbank heeft er op basis van de informatie van zijn behandelaar evenwel vertrouwen in dat eiser met zijn motivatie, inzet en de juiste behandelingen in ieder geval weer arbeidsgeschikt kan worden. In dit verband acht de rechtbank een hersteltermijn tot 1 juli 2029 redelijk. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat moet worden uitgegaan van een langere termijn.
5.7.
Verweerder heeft de inkomensschade van eiser voor de periode van 1 februari 2019 tot en met 1 juli 2029 vastgesteld op € 301.121,-. Verweerder heeft aan eiser € 150.560,50 toegekend op basis van een toerekening van 50%. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal de rechtbank de inkomensschade van eiser echter volledig aan verweerder toerekenen. Dit betekent dat verweerder ook een tegemoetkoming moet toekennen voor de overige € 150.560,50.
5.8.
De CWS heeft de gemaakte en te maken reiskosten vanwege medische klachten geschat op een bedrag van € 100,- per jaar. Eiser heeft dit niet betwist. Verweerder heeft gelet op de hersteltermijn van tien jaar deze schade vastgesteld op in totaal € 1.000,-. Verweerder heeft gelet op de toerekening van 50% een vergoeding van € 500,- toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze motivering gelet op het voorgaande geen stand meer houden. De rechtbank bepaalt dat verweerder ook de overige € 500,- aan eiser moet toekennen.
De inkomensschade die eiser heeft geleden vanwege het niet voltooien van zijn studie
6.1.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij met zijn universitaire studie rechten moest stoppen, omdat hij als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag zijn collegegeld niet meer kon betalen. Eiser had een toekomst voor ogen met een eigen strafrechtadvocatenkantoor, maar dat is door toedoen van verweerder niet gelukt. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de stelling van verweerder, dat het worden van een succesvolle advocaat afhankelijk is van meerdere factoren, zonder meer juist is. Dit betekent echter niet dat eiser enkel daarom in het geheel geen recht heeft op een schadevergoeding. Dat eiser (een succesvolle) advocaat was geworden als hij zijn studie had voltooid, is immers ook niet uitgesloten. De rechtbank heeft daarnaast overwogen dat het Beoordelingskader Materiële Schade de mogelijkheid geeft om studiekosten als collegegeld en boekengeld te vergoeden wanneer de opleiding nooit is afgerond als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Verweerder heeft deze schadepost onvoldoende gemotiveerd.
6.2
In het aanvullend advies heeft de CWS overwogen dat het niet aannemelijk is dat eiser als gevolg van de terugvordering van de kinderopvangtoeslag het collegegeld niet meer kon betalen. Eiser heeft eerder aangegeven dat hij vanwege de loonbeslagen is gestopt met zijn studie. Eiser is echter in 2012 gestopt met zijn studie, terwijl verweerder voor het eerst in 2013 beslag op eisers loon heeft gelegd. Dat klopt volgens verweerder dus niet. Daarnaast is verweerder van mening dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit zou blijken dat eiser ook zonder de terugvordering van kinderopvangtoeslag zijn studie met succes had kunnen afronden en een succesvolle strafrechtadvocaat had kunnen worden. Uit algemene informatie blijkt dat een aanzienlijke groep rechtenstudenten hun studie niet afrondt en dat maar een handjevol strafrechtadvocaten ook echt succesvol wordt. Omdat er geen causaal verband aannemelijk is tussen het stoppen van zijn studie en de terugvordering van de kinderopvangtoeslag komt eiser volgens verweerder ook niet in aanmerking voor vergoeding van studiekosten zoals collegegeld en boekenkosten.
6.3.
Eiser voert aan dat hij wel degelijk zijn studie heeft moeten staken vanwege de problematiek met de kinderopvangtoeslag. Ter onderbouwing heeft eiser verwezen naar stukken waaruit volgt dat de kinderopvangtoeslagproblematiek bij hem al speelde sinds 2010. Het noodgedwongen moeten staken van de studie houdt volgens eiser dan ook rechtstreeks verband met het handelen van verweerder. Het is aannemelijk dat hij zijn studie rechten zou afronden, advocaat zou worden en een hoger inkomen zou hebben gehad als hij zijn studie had kunnen voortzetten. Het grieft eiser zeer dat het verweerder is geweest die hem zijn kansen heeft ontnomen en zich nu op het standpunt stelt dat onzeker is of eiser daadwerkelijk zijn ambities had kunnen waarmaken. Eiser heeft zijn inkomensschade laten berekenen, met als uitgangspunt dat hij een succesvol strafrechtadvocaat zou zijn geworden. Dit komt uit op een bedrag van € 3.257.817,74, gerekend tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
6.4.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiser zijn studie heeft moeten stoppen als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Al vanaf 2010 is eiser geconfronteerd met terugvorderingen en kortingen op zijn kinderopvangtoeslag. Dat eiser hierdoor in een moeilijke financiële situatie is gekomen, zijn collegegeld niet meer kon betalen en daardoor zijn studie in 2012 heeft moeten stoppen acht de rechtbank aannemelijk. Dat pas in 2013 voor het eerst loonbeslag is gelegd, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank acht namelijk voldoende aannemelijk dat de financiële situatie voor het loonbeslag al dusdanig was dat eiser zijn collegegeld niet meer kon betalen. Bovendien zijn er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er andere redenen waren voor eiser om te stoppen met zijn studie.
6.5.
De rechtbank komt vervolgens bij de vraag welke schade aan verweerder moet worden toegerekend. Anders dan eiser heeft bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder het volledig inkomen van een succesvol strafadvocaat toe te rekenen. De rechtbank overweegt daartoe dat slechts een deel van de rechtenstudenten die zijn studie afrond, advocaat wordt. Gedurende de driejarige beroepsopleiding verdient een startende advocaat bovendien veel minder dan eiser in dezelfde periode heeft verdiend. Een groot deel van de strafrechtadvocaten zal uiteindelijk rechtsbijstand verlenen op kosten van de Staat en daardoor niet het jaarinkomen verdienen waar eiser in zijn berekening vanuit gaat. Slechts een heel klein aantal rechtenstudenten komt wel in die positie. Daarbij moet er bovendien nog rekening mee worden gehouden dat deze advocaten van dit bedrag nog onder meer kantoorkosten, reiskosten, cursussen, lidmaatschappen en belastingen moeten betalen. Eiser heeft met al deze kosten in zijn berekening geen rekening gehouden. Het inkomen dat eiser heeft verdiend bij zijn laatste werkzaamheden en waarop de toegekende inkomensschade is gebaseerd, is bovendien niet minder dan dat van een gemiddelde strafrechtadvocaat. Rekening houdend met al deze omstandigheden, vindt de rechtbank de goede kans dat eiser een succesvol strafrechtadvocaat was geworden – die meer verdient dan eiser verdiende met zijn laatste werkzaamheden – zo klein, dat deze gestelde schade niet voor toewijzing in aanmerking komt.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser wel andere studiegerelateerde schade geleden die het gevolg is van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zoals de rechtbank in de tussenuitspraak heeft overwogen, biedt het Beoordelingskader Materiële Schade de mogelijkheid om de kosten van een gestopte studie te vergoeden wanneer de opleiding nooit is afgerond als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiser heeft verklaard dat in de periode van 2007 tot en met 2012 heeft gestudeerd. De rechtbank stelt deze kosten – en daarmee de door verweerder te vergoeden schade – schattingsgewijs vast op € 2.000,- euro per studiejaar (€ 1.600 aan collegegeld en € 400,- aan studieboeken). Nu de volledige schade aan verweerder is toe te rekenen, dient verweerder voor deze schadepost in totaal € 10.000,- te vergoeden.
De pensioenschade
7.1.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat zonder nadere motivering niet valt in te zien dat eiser in het geheel geen pensioenschade heeft geleden. Immers, hij had ook als ZZP’er pensioen kunnen opbouwen. De rechtbank heeft verweerder gewezen op zijn beleid waaruit volgt dat een externe deskundige wordt ingeschakeld om de totale inkomensschade te berekenen en dat deze deskundige daarbij ook de pensioenschade berekent.
7.2.
Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak alsnog een deskundige ingeschakeld. Deze deskundige heeft een schadeopstelling van de inkomensschade gemaakt. Er is specifiek gekeken naar de inkomensschade over de periode 1 februari 2019 tot
1 juli 2029. Volgens de deskundige genoot eiser tussen 2019 en 2021 inkomen vanuit een payroll constructie. Vanaf 2022 ontving eiser een WIA-uitkering6. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden waaruit is gebleken dat eiser toen pensioen heeft opgebouwd, aldus de deskundige.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt dat eiser geen pensioenschade heeft geleden. Volgens de deskundige is namelijk niet gebleken dat eiser daadwerkelijk pensioen heeft opgebouwd bij zijn laatste werk respectievelijk dat hij heeft deelgenomen aan een pensioenregeling. Het door eiser overgelegde pensioenoverzicht maakt dit niet anders. Uit dit pensioenoverzicht blijkt namelijk wel dat eiser op enig moment pensioen heeft opgebouwd, maar niet dat eiser bij zijn laatste werk pensioen heeft opgebouwd. Eiser heeft verder geen concrete aanknopingspunten gegeven waaruit dit wel blijkt.
De vermogensschade
8.1.
Eiser heeft betoogd dat hij in totaal € 125.000,- heeft misgelopen aan vermogen doordat hij zijn huurwoning in 2010 of 2011 niet heeft kunnen kopen en dus niet heeft kunnen profiteren van de waardestijging van die woning. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de koop van een woning past bij de levensfase van eiser; twee van zijn kinderen woonden bij hem en hij had een goede baan. Het is niet geheel onvoorzienbaar dat eiser een woning had gekocht als de problemen met de kinderopvangtoeslag daaraan niet in de weg hadden gestaan. De CWS is hier in het advies niet op ingegaan, zodat onvoldoende is gemotiveerd waarom deze gestelde schade niet in meer of mindere mate voor vergoeding in aanmerking zou komen.
8.2.
In de herziene beslissing op bezwaar heeft verweerder verwezen naar de informatie die eiser tijdens het ambtelijk horen op 28 maart 2024 heeft gedeeld. Het huis is eiser toentertijd – in de periode tussen 2010 en 2012 – aangeboden voor een bedrag van ongeveer € 145.000,-. Bij eerder onderzoek van de CWS is vastgesteld dat het hoogste inkomen van eiser in de door hem aangegeven periode € 23.797,- bedroeg. Met dit inkomen had eiser volgens verweerder op dat moment een maximale hypotheek kunnen krijgen van € 107.000,-. Uitgaande van de door eiser zelf verstrekte informatie zou hij met dit hypotheekbedrag niet in staat zijn geweest de huurwoning te kopen. Verweerder heeft geen nadere informatie ontvangen waaruit blijkt dat eiser toch het huis had kunnen kopen.
8.3.
Eiser voert aan dat hij wel degelijk in staat was geweest om de woning te kopen als hij niet te maken had gekregen met de problematiek rondom de kinderopvangtoeslag. Verweerder blijft in de optiek van eiser ten onrechte volharden dat hij niet in staat was de woning te kopen.
8.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hem door de kinderopvangtoeslagaffaire de kans om zijn huurwoning te kopen is ontnomen. Op de zitting heeft eiser nogmaals toegelicht dat hij verschillende vragenformulieren heeft ingevuld van de woningcorporatie met het doel om voor de koop van zijn huurwoning in aanmerking te komen en dat hij op dat moment geen schulden of huurachterstand had die hieraan in de weg zouden staan. Dit is op zichzelf evenwel onvoldoende om aan te nemen dat eiser daadwerkelijk zijn woning had kunnen kopen. Daarvoor moest hij ook over voldoende financiële middelen kunnen beschikken. Eiser heeft vanwege de problematiek met de kinderopvangtoeslag geen afspraak met de bank of een financieel adviseur gemaakt om vast te stellen of hij de woning ook kon betalen. Het is daarom onduidelijk of de koop van de woning binnen de financiële mogelijkheden van eiser lagen. Uit de gegevens van verweerder blijkt dat eiser met alleen een hypotheek op basis van zijn inkomen in de periode tussen 2010 en 2012 waarschijnlijk niet in staat was de woning voor het gestelde bedrag te kopen. Eiser heeft niet aangevoerd dat deze hypotheekberekening onjuist is. Verder heeft eiser niets aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden geacht dat de koop van zijn huurwoning toch mogelijk was. Zo heeft hij bijvoorbeeld niet gesteld dat hij beschikte over eigen vermogen, dat hij de mogelijkheid had om geld te lenen van een vriend of familielid, of dat hij gebruik kon maken van bijvoorbeeld een startersregeling. Dit betekent dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiser zonder de problematiek met de kinderopvangtoeslag in staat was geweest om de woning te kopen. De rechtbank zal voor deze schadepost dan ook geen schadevergoeding toekennen.
Immateriële schade
9.1.
Verweerder heeft een vergoeding voor immateriële schade van € 36.000,- toegekend. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak aan verweerder gevraagd om aan de hand van de zogenaamde Bouwstenen uit het beoordelingskader van de immateriële schade van de CWS (21 oktober 2022) inzichtelijk te maken hoe verweerder tot het bedrag van € 36.000,- is gekomen.
9.2.
De CWS en verweerder hebben de immateriële schadevergoeding alsnog gemotiveerd aan de hand van het beoordelingskader van 21 oktober 2022. Op basis van dit beoordelingskader komen de CWS (€ 30.100,-) en verweerder (€ 35.600,-) op een lager bedrag uit dan het eerder geadviseerde en toegekende bedrag van € 36.000,-. Verweerder blijft daarom in de herziene beslissing op bezwaar bij dit bedrag. Naar aanleiding van het gewijzigde beleidskader heeft verweerder met de aanvulling op de herziene beslissing op bezwaar nog € 4.100,- extra toegekend.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder naar aanleiding van de tussenuitspraak inzichtelijk heeft gemotiveerd hoe hij tot het bedrag aan immateriële schadevergoeding is gekomen. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder het maximale bedrag had moeten toekennen, maar heeft dit niet aan de hand van de bouwstenen en met concrete aanknopingspunten gemotiveerd. Het ligt op de weg van eiser om zijn stelling dat de schadevergoeding niet voldoet handen en voeten te geven. Bij gebreke daarvan ziet de rechtbank niet bij welke bouwsteen verweerder een te laag bedrag heeft vastgesteld en dus geen aanleiding om een hoger (of het maximale) bedrag aan immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Proceskosten in bezwaar
10. Eiser stelt dat hij recht heeft op een vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van zijn bezwaar. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift niet verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat hij geen verzoek heeft ingediend. Reeds om die reden komt hij op grond van voornoemd artikel niet in aanmerking voor vergoeding van deze kosten. De rechtbank is niet bevoegd om hiervan af te wijken.
De totale schade
11.1.
Gelet op de voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de volgende slotsom.
11.2.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag is bij de integrale beoordeling geconcludeerd dat de terugvordering van de kinderopvangtoeslag het gevolg is geweest van institutioneel vooringenomen handelen. Op grond hiervan heeft verweerder aan eiser een forfaitaire compensatie toegekend van € 86.672,-.
11.3.
Conform het advies van de CWS en rekening houdend met de rekensystematiek heeft verweerder aan eiser in eerste instantie een bedrag van € 151.608,- aan aanvullende compensatie toegekend. In de herziene beslissing naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder nog een bedrag van € 100.752,- aanvullende compensatie voor werkelijke schade toegekend. Uit een aanvullende beslissing volgt dat eiser vanwege het gewijzigde beleidskader van CWS aanvullend nog een bedrag ontvangt van € 11.304,-. Aan eiser is voorafgaand aan deze uitspraak in totaal een bedrag van € 350.366,- aan forfaitaire en aanvullende compensatie uitgekeerd.
11.4.
Gelet op wat hiervoor is overwogen dient verweerder daar bovenop nog € 168.050,- toe kennen. Dit komt neer op € 5.325,- voor de kosten van de problemen van de zoon, plus € 151.060,50 voor de inkomensschade vanwege eisers arbeidsongeschiktheid, plus € 10.000,- aan schade vanwege het beëindigen van de studie. De rechtbank heeft daarbij ook de standaard 1% verhoging toegepast. Verweerder hanteert deze verhoging op alle schadeposten. De rechtbank heeft daarna het bedrag op hele euro’s naar boven afgerond. Verweerder is aan eiser na deze uitspraak daarom in totaal een bedrag van € 518.416,- aan forfaitaire en aanvullende compensatie verschuldigd.
Conclusie en gevolgen
12.1.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 21 september 2023, zoals aangevuld door de besluiten van 25 juni 2024 en 15 november 2024, gegrond. De rechtbank zal de besluiten gedeeltelijk vernietigen, namelijk voor zover die betrekking hebben op de hierna te noemen schadeposten. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien ten aanzien van de schadeposten ‘de kosten die eiser heeft moeten maken vanwege de (medische) problemen van zijn jongste zoon’, ‘de inkomensschade die eiser heeft geleden vanwege zijn arbeidsongeschiktheid’ en ‘de inkomensschade die eiser heeft geleden vanwege het niet voltooien van zijn studie’. De rechtbank vermeerdert deze schadeposten met de standaard 1%-verhoging en rond het bedrag daarna naar boven af.
12.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 2 punten voor de zittingen van 19 december 2023 en 19 november 2024 en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus) met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1. Daarmee bedraagt de hoogte van de proceskostenvergoeding € 3.062,50.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit, het herziene bestreden besluit en de aanvulling op het herziene bestreden besluit voor zover deze betrekking hebben op de schadeposten genoemd in overweging 12.1 en bepaalt dat verweerder een aanvullende schadevergoeding van € 168.050,- aan eiser dient toe te kennen;
- -
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van deze besluiten;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 3.062,50. ECLI:NL:RBAMS:2024:7990
1De uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:504.
2De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
3De werkwijze en het schadekader van de Commissie Werkelijke Schade van 1 juli 2024. Gepubliceerd op de website van de CWS: https://www.werkelijkeschade.nl/documenten.
4Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3.
5Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1124.
6Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.