Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 010921, GHARL 030123 hinder tussen buren; toewijzing schade; o.m. gederfd woongenot (€ 3000,00) en gederfde verkoopopbrengst € 35000,00

RBMNE 010921GHARL 030123 hinder tussen buren; toewijzing schade; o.m. gederfd woongenot (€ 3000,00) en gederfde verkoopopbrengst € 35000,00

2
Inleiding

2.1.
[eiseres sub 1] c.s. en [gedaagde] waren buren. [eiseres sub 1] c.s. stelt hinder te hebben ondervonden van [gedaagde] . Gedurende de procedure, naar aanleiding van een incident waarbij een explosief is ontploft aan de achterzijde van de schuur van [eiseres sub 1] c.s., is [eiseres sub 1] c.s. verhuisd. Deze wijziging in omstandigheden is aanleiding geweest voor een eiswijziging. [eiseres sub 1] c.s. vordert, zakelijk weergegeven, een contact- locatie- en perceelverbod en een verbod om eigendommen te beschadigen of vernielen, dit alles op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert zij vergoeding van schade inzake:
- vernielde eigendommen,
- vernielde schuur,
- materiële en immateriële schade door gedwongen verhuizing (gederfd woongenot en gederfde inkomsten verkoop),

één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

2.2.
[gedaagde] voert verweer. Wat hem betreft zijn de beschuldigingen van geluidsoverlast overdreven. Hij betwist dat hij verantwoordelijk is voor de vernieling van eigendommen en de explosie. Dat de verkoop van het huis niet tot een optimale prijs heeft geleid is niet aan hem te wijten, maar aan het feit dat de woning onderhands is verkocht, aldus [gedaagde] .

2.3.
[gedaagde] heeft een tegenvordering (eis in reconventie) ingesteld. Na vermindering van eis vordert hij dat [eiseres sub 1] c.s. wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade aan zijn voordeur en aan zijn auto, met veroordeling van [eiseres sub 1] c.s. in de proceskosten.

2.4.
[eiseres sub 1] c.s. erkent dat zij de voordeur van [gedaagde] heeft beschadigd met een brandblusser, en dat zij die schade moet vergoeden, maar zij is het niet eens met de hoogte van het gevorderde bedrag. [eiseres sub 1] c.s. betwist dat zij de auto van [gedaagde] heeft beschadigd.

2.5.
De rechtbank zal de gevorderde (contact- locatie- en perceel)verboden afwijzen. De vorderingen tot schadevergoeding zullen grotendeels worden toegewezen.

De tegenvordering van [gedaagde] inzake de schade aan zijn voordeur zal worden toegewezen; het meer of anders gevorderde niet. Dit samengevatte oordeel wordt hierna per onderdeel toegelicht.

3
De beoordeling

in conventie

Onrechtmatige hinder

3.1.
Strikt genomen heeft [gedaagde] niet (gemotiveerd) betwist dat hij overlast heeft veroorzaakt voor [eiseres sub 1] c.s.. Hij heeft uitgelegd dat hij een jongvolwassen man is die veel waarde hecht aan sociale contacten met zijn vrienden en houdt van gezelligheid, reden waarom hij vaak mensen uitnodigt om bij hem thuis een drankje te doen en bijvoorbeeld muziek te luisteren. [gedaagde] vindt dat de drempel voor [eiseres sub 1] c.s. om te klagen te laag ligt. Dit standpunt van [gedaagde] wordt niet ondersteund door de gebleken feiten en omstandigheden die hierna aan de orde komen.

Geluidsoverlast

3.2.
Ten aanzien van geluidoverlast staan de volgende incidenten en feiten vast:
- In verband met geluidsoverlast de politie is langsgekomen op 31 december 2019, januari 2020 en 11 januari 2020. De laatste twee keer heeft hij een boete gekregen.
- Op 13 januari 2020 heeft de politie geluidsapparatuur bij [gedaagde] meegenomen in verband met geluidoverlast.
- Op 21 januari 2020 gebeurde dat opnieuw.
- Op 21 februari 2020 heeft de politie opnieuw geluidsoverlast (muziek) geconstateerd.
- In maart 2020 heeft [gedaagde] een gedragsaanwijzing gekregen van de gemeente [naam gemeente] die inhield: geen overlast veroorzaken, geen mensen uitnodigen na 22.00 uur ’s avonds en een erfverbod en contactverbod met [eiseres sub 1] , op straffe van een dwangsom. Op 8 mei, 9 mei, 30 mei en 23 augustus 2020 is de dwangsom verbeurd in verband met schending van de aanwijzing.
- Op 15 maart 2020 is de politie meerdere keren langs gekomen in verband met geluidoverlast. Bij één van die keren kwam [gedaagde] naar buiten met een mes in zijn hand (camerabeelden).
- Op 12 juni 2020 heeft politie opnieuw een geluidsinstallatie in beslag genomen in verband met overlast.
- Op 3 september 2020 is de dwangsom voor de gedragsaanwijzingen van [gedaagde] verhoogd naar € 2.500,- per constatering.
- Op 29 maart 2021 heeft het ombudsteam [.] [naam gemeente] verslag gedaan van de situatie aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 3] . Daarin staat onder meer “( ... ) de probleemstelling was in beeld bij: [A] , wijkagent, [B] , wijkcoördinator gemeente [naam gemeente] , [C] , medewerker openbare orde & veiligheid publiek domein [naam gemeente] . Bij deze instanties kregen wij een bevestiging van de geschetste problematiek. Er is sprake van ernstige geluidsoverlast

Vloeistof in de vijver

3.3.
Op camerabeelden is te zien hoe in de nacht van 28 maart 2020 (om 02.08.32 uur) iemand in een zwarte sweater met witte opdruk/letters vanuit de tuin van [gedaagde] een vloeistof in de vijver van [eiseres sub 1] c.s. gooit. De vijverrand is daardoor beschadigd, de vissen zijn vergiftigd. Op camerabeelden van enkele uren ervoor, 27 maart 2020 om 23.08 is te zien hoe iemand met een zwarte trui met witte letters de woning van [gedaagde] binnenkomt.

Verplaatsing bestelbus

3.4.
Op 29 juli 2020, tijdens vakantie in het buitenland van [eiseres sub 1] c.s., wilde [gedaagde] werkzaamheden in de tuin verrichten. Aan de achterzijde van de tuin, op de openbare parkeerplaats, stond de bestelbus van [eiseres sub 1] c.s. Op camerabeelden is te zien hoe de door [gedaagde] ingeschakelde werklieden de bestelbus van zijn plaats duwen. Aan de heftige schokkende bewegingen van de bestelbus te zien, en de kracht die nodig is van vier mannen om de bus van zijn plaats te duwen, gaat dat niet gemakkelijk. De rechtbank gaat ervan uit dat de bestelbus niet in zijn vrij stond. Er is schade aan de bestelbus geconstateerd.

Lekke autobanden

3.5.
Op 7 oktober 2020 werd [eiseres sub 1] c.s. door de buurman erop gewezen dat er een geluid klonk alsof banden leegliepen. [eiseres sub 1] c.s. constateerde vervolgens dat alle vier de banden van haar auto waren lek gestoken. Camerabeelden van die avond zijn overgelegd. Te zien is dat [gedaagde] om 20.04.01 uur met een mes in zijn rechterhand naar de deur in zijn achtertuin loopt. [gedaagde] en een tweede man komen de achtertuin weer binnen. Om 20.05.00/01 is te zien dat een tweede persoon een mes in zijn rechterhand heeft.

Explosie schuur

3.6.
Op maandag 23 november 2020 is een explosief geplaatst en afgegaan, waardoor een deel van de schuur in de achtertuin van [eiseres sub 1] c.s. is vernield. Dit is vastgelegd op een beveiligingscamera en de beelden daarvan zijn overgelegd. Te zien is hoe een persoon met een zwarte jas met capuchon en witte of lichtgekleurde gezichtsbedekking iets vastmaakt aan de hoek van de schuur, waarna een explosie volgt.

Gestelde dreigementen

3.7.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat er ook meerdere keren sprake is geweest van bedreiging, onder andere gericht tegen hun vierjarige dochter (“ik laat jullie dochter doodrijden”). Hiervan is geen bewijs overgelegd. [gedaagde] zegt daarover dat hij zich niet kan voorstellen dat hij zoiets zou zeggen.

Toetsingskader en beoordeling

3.8.
Artikel 5:37 BW bepaalt: de eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van boek 6 onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen ( ... ). Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, hangt of van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.

3.9.
Naar het oordeel van de rechtbank veroorzaakt [gedaagde] onrechtmatige hinder voor [eiseres sub 1] c.s., zoals naar voren komt uit de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden. De geluidoverlast is ruim gedocumenteerd. Niet alleen is [gedaagde] een gedragsaanwijzing gegeven, op straffe van een dwangsom, ook is die dwangsom viermaal verbeurd en vervolgens nog verhoogd, omdat [gedaagde] desondanks overlast bleef veroorzaken. Niet alleen gaat het om ernstige geluidoverlast (zoals ook vastgesteld door het ombudsteam [.] [naam gemeente] ), maar ook heeft die overlast ondanks overheidsingrijpen lang voortgeduurd. De aard van de overlast, geluidoverlast in de late avond en de nacht had tot gevolg dat [eiseres sub 1] c.s. met haar gezin in de eigen woning niet verzekerd was van nachtrust. Een structurele aantasting van de nachtrust is een ernstige inbreuk op het woongenot en daarmee een vorm van schade. Naast de geluidoverlast zijn als verdere omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen de beschadigde eigendommen (in het kader van de schadevergoeding wordt daar hierna op ingegaan) en het feit dat [eiseres sub 1] c.s. voor haar eigen veiligheid en die van het gezin vreesde. De gestelde dreigingen neemt de rechtbank daarbij in aanmerking, ook al is daarvan geen concreet bewijs overgelegd. Dat komt omdat [gedaagde] zich heeft beperkt tot het verweer ‘dat hij zich niet kan vorstellen dat hij zoiets zou zeggen’. De rechtbank vindt dat geen adequate betwisting van de gestelde bedreiging; [gedaagde] kan het zich niet voorstellen, maar sluit het kennelijk ook niet uit dat hij dreigementen heeft geuit gericht op de vierjarige dochter van het gezin.

3.10.
Hierna zal worden beoordeeld of de vorderingen die [eiseres sub 1] c.s. heeft ingesteld op grond van de onrechtmatige hinder door [gedaagde] kunnen worden toegewezen.

Gevorderd locatie- contact- en perceelverbod

3.11.
Bij aanvang van deze procedure waren partijen nog buren. Dat is inmiddels niet meer het geval. Toch vordert [eiseres sub 1] c.s. na de verhuizing en de eiswijziging nog dat een contact- en locatieverbod wordt opgelegd, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiseres sub 1] c.s. dat het [gedaagde] wordt verboden, op straffe van een dwangsom, om eigendommen van haarzelf en van haar ouders te beschadigen en zich op het perceel van [eiseres sub 1] c.s. en van haar ouders te begeven. [eiseres sub 1] c.s. stelt dat daarvoor nog steeds aanleiding bestaat. Zo is [gedaagde] volgens haar na de verhuizing bij de ouders van [eiseres sub 1] verschenen. Ook sluit [eiseres sub 1] c.s. niet uit dat een veroordeling voor [gedaagde] aanleiding zal zijn om in persoon, per telefoon, mail of whatsapp te dreigen of eigendommen te vernielen. Eerder bij de door de gemeente opgelegde gedragsaanwijzing hield [gedaagde] zich er ook niet aan, aldus [eiseres sub 1] c.s.

3.12.
[gedaagde] heeft de gevorderde maatregelen veel te verregaand genoemd en stelt dat de dwangsommen financiële prikkels tot klagen zullen opleveren. Bovendien is de situatie volgens hem inmiddels verbeterd.

3.13.
De rechtbank zal de gevraagde locatie- contact- en perceelverboden afwijzen. Dat is om de volgende reden. Het is ten tijde van de zitting (29 april 2021) gebleken dat sinds de verhuizing ruim vier maanden eerder zich geen incidenten in de overlastsfeer meer hebben voorgedaan. Dat er concrete aanleiding is om [gedaagde] bepaalde gedragingen te verbieden op straffe van een dwangsom nu partijen geen buren meer zijn, is dus niet komen vast te staan. De vrees daarvoor, die [eiseres sub 1] c.s. stelt te hebben is voor het opleggen van de verboden niet voldoende. De situatie dat [gedaagde] is gezien in de buurt van het huis van de ouders van [eiseres sub 1] c.s. wordt door beide partijen verschillend uitgelegd. Feit is dat er op dat moment geen overlast, bedreiging of ander onrechtmatig gedrag is geconstateerd. Bovendien zijn de ouders van [eiseres sub 1] c.s. geen partij in deze procedure en is onvoldoende concreet gemaakt waarom de gevraagde voorzieningen zich moeten uitstrekken tot hun goederen, perceel en omgeving.

3.14.
Voor wat betreft het gevorderde verbod inbreuk te maken op eigendomsrechten van [eiseres sub 1] c.s. geldt dat daarvoor onvoldoende aanleiding bestaat. Vooropgesteld wordt dat het eigendomsrecht door de wet wordt beschermd, en inbreuk daarop gesanctioneerd. Onder omstandigheden kan gerechtvaardigd zijn dat dit recht wordt verstevigd met een last onder dwangsom, maar die omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De geconstateerde beschadigingen van eigendom van [eiseres sub 1] c.s. worden in dit vonnis gecompenseerd. De gevallen zijn niet zodanig talrijk en ook niet van dien aard, dat gevreesd moet worden voor herhaling, nu partijen niet meer naast elkaar wonen. Nu worden er ook twee vorderingen tot schadevergoeding afgewezen omdat aansprakelijkheid daarvoor van [gedaagde] niet is komen vast te staan. Maar ook als dit ten onrechte zou zijn, wordt dat niet opgelost met een last onder dwangsom. Voor verbeurte van een dwangsom moet immers eerst vast staan dat de voorwaarden zijn geschonden.

3.15.
Tot slot weegt mee dat de gevraagde voorzieningen ook een grote mate van lotsverbondenheid van partijen zouden meebrengen, voor onbepaalde duur. Terwijl naar het oordeel van de rechtbank de belangen van beide partijen daarmee niet zijn gediend.

Met andere woorden: het is niet voldoende concreet gemaakt of gebleken dat de gevraagde maatregelen nodig of nuttig zijn.

Schadevergoeding

Vijver, bestelbus, autobanden

3.16.
De rechtbank zal de schadevergoeding voor de vijver toewijzen. Op beeld is te zien dat een persoon die komt uit het huis van [gedaagde] vanuit een fles vloeistof over de schutting in de vijver van [eiseres sub 1] c.s. gooit (zie ook hiervoor, 3.3). De vloeistof heeft de natuurstenen rand van de vijver aangetast, dit is te zien op foto’s die zijn overgelegd. De schade is vervolgens begroot en hersteld door [onderneming 1] . In verband met de beeldkwaliteit is niet te zien of die persoon [gedaagde] is of iemand anders. Wel is te zien dat de persoon een zwarte trui met witte letters draagt. Eerder op de avond is beeld vastgelegd van iemand met zo’n zelfde zwarte trui met witte letters die de voordeur bij [gedaagde] binnen gaat. Deze persoon is beter te zien en [eiseres sub 1] c.s. stelt dat dit [gedaagde] is.

[gedaagde] betwist dat hij dat heeft gedaan en stelt dat bewijs daarvoor ontbreekt. Hij zegt niet te weten wie er te zien is op de video en wijst erop dat hij niet strafrechtelijk is vervolgd.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] tegenover de met video opnamen onderbouwde stellingen van [eiseres sub 1] c.s. onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Gelet op wat er te zien is op beeld en wat er aan schade is vastgesteld had het op de weg van [gedaagde] gelegen om meer uit te leggen dan hij heeft gedaan. Een kale, niet toegelichte ontkenning is in deze situatie onvoldoende. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 2.982,65 toewijzen. De omvang van dit schadebedrag heeft [gedaagde] niet (gemotiveerd) betwist.

3.17.
De schadevergoeding in verband met de bestelbus zal worden toegewezen. Op beeld is goed te zien hoe de werklieden die [gedaagde] heeft ingeschakeld met veel kracht de bestelbus van [eiseres sub 1] c.s. verplaatsen (zie hiervoor, 3.4). Dat daarbij schade is ontstaan is niet alleen aannemelijk, het is ook onderbouwd met een factuur. Het verweer, dat de bestelbus in zijn vrij stond en makkelijk opzij kon worden geduwd is aantoonbaar niet juist zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat. De aard en omvang van de beschadiging is niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 2.278,35 toewijzen.

3.18.
De rechtbank zal de schadevergoeding voor de lek gestoken autobanden afwijzen. [eiseres sub 1] c.s. stelt niet dat [gedaagde] zelf de banden heeft lek gestoken, maar vermoedt, op basis van de camerabeelden van die avond (zie hiervoor, 3.5), dat de bezoeker van [gedaagde] dat heeft gedaan omdat die persoon met een mes in zijn hand kan worden waargenomen. [gedaagde] betwist dat hij iets te maken heeft met de lekke banden.
De beelden leveren geen bewijs op van een verband tussen het mes in de hand van de bezoeker en de lekke banden van [eiseres sub 1] c.s.. Ook is niet vast te stellen dat [gedaagde] kan worden aangesproken voor eventueel door zijn bezoeker toegebrachte schade aan de auto. Dat [gedaagde] het mes aan zijn bezoeker overhandigt, en even later van hem weigert terug te nemen, zoals [eiseres sub 1] c.s. stelt, kan niet als zodanig uit de beelden worden opgemaakt, zodat de rechtbank daarvan niet uitgaat. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.

Schuur

3.19.
Ten aanzien van de door de explosie beschadigde schuur (zie hiervoor in 3.6) overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het erover eens dat degene op beeld die het explosief plaatst niet [gedaagde] is. Op welke manier [gedaagde] te relateren is aan de explosie heeft [eiseres sub 1] c.s. niet concreet gemaakt of uitgelegd. [eiseres sub 1] c.s. gaat op grond van wat er allemaal is voorgevallen ervan uit dat deze persoon in opdracht van [gedaagde] heeft gehandeld. Zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, is dit niet anders te duiden dan als een vermoeden. De vordering tot vergoeding van de schade door de explosie kan niet worden toegewezen op basis van een vermoeden en wordt daarom afgewezen.

Gederfd woongenot en misgelopen verkoopopbrengst

3.20.
[eiseres sub 1] c.s. heeft toegelicht dat direct na de explosie op 23 november 2020 de beslissing is genomen dat zij met hun vierjarige dochter de woning verlieten en daar niet meer wilden wonen. Na ruim twee jaar overlast was dit de spreekwoordelijke druppel die de emmer deed overlopen.

Hiervoor heeft de rechtbank toegelicht dat de schade van die explosie niet op [gedaagde] kan worden verhaald. De link tussen [gedaagde] en deze ‘laatste druppel’ kan niet onomstotelijk worden aangenomen. Toch is het naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat [eiseres sub 1] c.s. in haast is verhuisd. Gelet op wat er tussen 2018 en 2020 aantoonbaar door [gedaagde] aan overlast en bedreiging is veroorzaakt kan de rechtbank billijken dat [eiseres sub 1] c.s. deze beslissing heeft genomen. En ook als het zo is dat de explosie losstaat van [gedaagde] dan nog doorbreekt dat niet de causaliteit tussen de vastgestelde onrechtmatige hinder en de schade die is opgetreden door de verkoop van de woning met aantekening van de verstoorde relatie met de buurman. Om aan te haken bij het eerder genoemde spreekwoord: ook zonder de laatste druppel door de explosie was de emmer daarvoor vol genoeg. De opgestapelde gevolgen van de overlast waren de directe en enige aanleiding voor de verkoop van de woning. De overlast was bovendien iets dat verplicht moest worden gemeld bij de verkoop. Daarover bestaat geen discussie, althans het volgt ook uit het standpunt van de deskundige die [gedaagde] heeft geraadpleegd. De schade (het verschil in opbrengst met en zonder deze vermelding) is dus direct het gevolg van de aan [gedaagde] toe te rekenen onrechtmatige hinder.

3.21.
Over de hoogte van de vergoeding die [eiseres sub 1] c.s. in dat verband vordert zegt [gedaagde] , samengevat weergegeven, het volgende:
- Doordat [eiseres sub 1] c.s. de woning onderhands heeft verkocht en niet op de markt heeft gezet, is niet geprobeerd de beste prijs te realiseren. Op de markt had de woning waarschijnlijk meer opgebracht en dat verschil is dus geen aan [gedaagde] toe te rekenen schade.
- [eiseres sub 1] c.s. heeft een NWWI-taxatie overgelegd, en dat is niet zo geschikt omdat het minder actueel is dan een waardebepaling door een NVM-makelaar.
- De taxatie is niet betrouwbaar omdat zij niet is uitgevoerd door een bij NVM aangesloten makelaar.
- De waardevermindering die de taxateur hanteert is niet onderbouwd en zeer subjectief.

Deze argumenten geven niet de doorslag, om de volgende redenen.

3.22.
De rechtbank constateert dat [eiseres sub 1] c.s. de woning heeft laten taxeren door de heer [D] , aangesloten bij [onderneming 2] en – anders dan [gedaagde] stelt – ook aangesloten bij de brancheorganisatie NVM. Hij heeft de woning getaxeerd op € 295.000,-. Daarbij is in aanmerking genomen een waarde afwijking van meer dan 15% van soortgelijke objecten in de directe omgeving. In de toelichting op dit punt staat (zie pagina 7 van het taxatierapport, productie 11 bij akte wijziging eis): “Er is een groot conflict over onder andere geluidsoverlast en vandalisme met de buurman [straatnaam] nummer [nummeraanduiding 2] (overigens heeft de ander buurman op nummer [nummeraanduiding 1] problemen met die buurman wel minder omdat daar een gang/achterom tussen zit) Dit conflict loopt zo oog op dat de politie meerdere keren langs is geweest en zelfs de burgemeester er bij betrokken is. Dit geeft een grote onzekerheid over de uiteindelijke opbrengst. Een schatting is dat dit circa € 30.000,- tot € 45.000,- kan schelen op de uiteindelijke referentie panden. In die wijk kan een dergelijk huis in deze staat circa € 325.000,- 340.000,- opbrengen.”

Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat de beslissing van [eiseres sub 1] c.s. om de woning met spoed onderhands te verkopen te billijken is, gelet op de situatie waarin zij na aanhoudende onrechtmatige hinder uiteindelijk hun huis zijn ontvlucht. Dat de ernstig verstoorde verhouding met [gedaagde] verplicht moest worden gemeld bij verkoop staat vast ( [gedaagde] en de deskundige die hij heeft geraadpleegd erkennen dat). Bij verkoop via de markt had dat dus telkens aan geïnteresseerde kopers moeten worden gemeld, met voorzienbare gevolgen voor de verkoopprijs.

Nu klopt het dat bij onderhandse verkoop niet wordt verkend wat het huis zou hebben opgeleverd als het op de markt was gezet. De exacte schade kan niet worden vastgesteld en zal daarom worden geschat. Een goed uitgangspunt daarbij in de gegeven omstandigheden is de uitgebreide en onderbouwde taxatie die heeft plaatsgevonden (in plaats van de bij marktverkoop gebruikelijke globale waardebepaling). Dat en waarom de verhouding met [gedaagde] op de verkoopwaarde een drukkend effect heeft, is in de taxatie uitgelegd. Daarmee is de schade die voortvloeit uit de aan [gedaagde] toe te rekenen onrechtmatige hinder adequaat onderbouwd. Overigens wordt dit bevestigd door de inschatting die de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige geeft van de waarde van de woning. De heer [E] zegt daarover: “Maar op basis van ervaring en kennis en vergelijkingsobjecten per waarde peildatum betwist ik de waardering. Ik heb zorgvuldig gekeken maar als gevolg van het beperkt aantal slaapkamers en beperkte half vrijstaande karakter waardoor dit te beoordelen is als een eindwoning kom ik tot de conclusie dat een taxatiewaarde van € 315.000,- reëel was geweest zonder rekening te houden met een afwaardering vanwege het burenconflict wat zoals reeds toegelicht niet reëel is.” De motivering is dus afwijkend, maar de waardering van beide deskundigen ligt niet zo ver uit elkaar.

Met inachtneming van al het voorgaande zal de rechtbank de schade op dit punt schatten op € 35.000,-. Daarbij heeft de rechtbank de helft van het verschil in taxatiewaarde tussen partijen in mindering gebracht op het gevorderde bedrag.

3.23.
Daarnaast heeft [eiseres sub 1] c.s. aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens gederfd woongenot, een bedrag dat mede is gebaseerd op de vluchtkosten die zijn gemaakt om aan de psychische druk van de situatie te ontsnappen. Zowel de verschuldigdheid als de hoogte van deze vordering zijn niet (gemotiveerd) weersproken. Slechts het causaal verband tussen deze schade en de gedragingen van [gedaagde] is weersproken, maar daarvan heeft de rechtbank al uitgelegd waarom het aanwezig is (zie hiervoor in 3.5). De rechtbank zal daarom € 3.000,- immateriële schadevergoeding wegens gederfd woongenot toewijzen.

Slotsom in conventie

3.24.
De slotsom in conventie is dat [gedaagde] onrechtmatig hinder heeft toegebracht aan [eiseres sub 1] c.s. Hij zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van:
- Herstel vijver € 2.982,65
- Herstel bestelbus € 2.278,35
- Misgelopen opbrengst € 35.000,00
- Immateriële schade € 3.000,00

Totaal: € 43.261,00

3.25.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres sub 1] c.s. heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.

3.26.
De wettelijke rente over de schadevergoedingsbedragen zal worden toegewezen als gevorderd. Dat wil zeggen voor wat betreft de schade aan de vijver en de bestelbus per de datum van dagvaarding, namelijk 12 oktober 2020 en voor de misgelopen opbrengst en immateriële schade per de roldatum van de akte wijziging eis, te weten 29 april 2021.

3.27.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 102,59
- griffierecht 937,00
- salaris advocaat 2.785,00 (2,5 punten × tarief € 1.114,00)

Totaal € 3.824,59

in reconventie

Beschadigde voordeur

3.28.
Op 15 maart 2020 heeft [eiseres sub 1] met een brandblusser op de deur van [gedaagde] geslagen. Daarbij zijn beschadigingen aan de deur, het kozijn en de deurbel van [gedaagde] ontstaan.

[eiseres sub 1] heeft erkend dat zij dat heeft gedaan en dat de deuken die zichtbaar zijn op de overgelegde foto’s daarvan het gevolg zijn. Zij is het niet eens met de begroting van die schade, onder meer omdat [gedaagde] tegen haar gezegd heeft dat hij de schadevordering zo zou opschroeven dat hij er zijn hele huis van kon laten schilderen.

De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde] heeft dat wellicht gezegd (hij heeft niet betwist dat dit zo is), maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. De vordering is onderbouwd met een offerte voor herstel en [eiseres sub 1] c.s. heeft niet onderbouwd waarom die offerte niet juist is (bijvoorbeeld door overlegging van een eigen offerte). De rechtbank gaat daarom uit van de offerte van [onderneming 3] en wijst de vordering van € 696,50 toe.

Beschadigde auto

3.29.
[gedaagde] stelt dat [eiseres sub 1] c.s. verantwoordelijk is voor drie gevallen van schade aan zijn auto in 2020. [gedaagde] heeft niet waargenomen dat de beschadiging is toegebracht door [eiseres sub 1] c.s. Ook heeft hij niet gesteld of toegelicht welke concrete aanwijzingen hiervoor bestaan. Dat betekent dat het gaat om een vermoeden. Op basis van een vermoeden kan deze vordering niet worden toegewezen.

Slotsom in reconventie

3.30.
Slotsom in reconventie is dat de vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 696,50. [eiseres sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op basis van het toegewezen bedrag op een bedrag van 478,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 478,00). ECLI:NL:RBMNE:2021:4187


GHARL 030123 Partijen zijn buren geweest; hof wijst vergoeding van grotendeels dezelfde schadeposten toe als rechtbank

2
Kern van de zaak en beslissing van het hof

2.1
[appellant] en [geïntimeerden] zijn vanaf oktober 2018 tot eind november 2020 buren van elkaar geweest. In die periode zijn tussen hen diverse incidenten voorgevallen. [geïntimeerden] stellen dat sprake was van (geluids)overlast, vernielingen aan hun eigendommen en dreigementen door [appellant] . De hinder die zij hebben ervaren was dusdanig dat zij eind november 2020 genoodzaakt waren om acuut te verhuizen. In verband hiermee vorderen [geïntimeerden] vergoeding van verschillende schadeposten. [appellant] stelt op zijn beurt dat ook sprake is geweest van vernieling en provocerend gedrag door [geïntimeerden] Hij maakt ook aanspraak op schadevergoeding.

2.2
De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft op 1 september 2021 eindvonnis gewezen1. De vorderingen van [geïntimeerden] (in conventie) zijn grotendeels toegewezen. [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 43.261,- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De vorderingen van [appellant] zijn deels toegewezen en deels afgewezen. [geïntimeerden] zijn veroordeeld tot betaling van € 696,50 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

2.3
[appellant] en [geïntimeerden] zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. [appellant] vordert dat de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot terugbetaling van wat [appellant] op grond van het vonnis heeft voldaan, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van beide procedures. [geïntimeerden] hebben hun eis in hoger beroep gewijzigd en vorderen naast diverse verklaringen voor recht dat de door hen gevorderde schadevergoeding alsnog volledig wordt toegewezen en dat de aan [appellant] toegewezen schadevergoeding wordt afgewezen.

2.4
Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de rechtbank, zij het dat de door [appellant] aan [geïntimeerden] te betalen schadevergoeding op een iets lager bedrag wordt vastgesteld. Hierna wordt uitgelegd waarom zo beslist wordt.

3
De beoordeling in hoger beroep

Inleiding

3.1
[appellant] heeft 12 grieven tegen het vonnis opgeworpen. [geïntimeerden] keren zich met 5 grieven tegen het vonnis. De grieven stellen de volgende onderwerpen aan de orde die hierna worden besproken:
a. geluidsoverlast
b. vernieling voordeur van [appellant] door [geïntimeerde1]
c. vernieling eigendommen van [geïntimeerden] door [appellant] (vijver, bestelbus, autobanden en schuur)
d. bedreiging en intimidatie door [appellant]
e. waardevermindering woning [geïntimeerden]
f. immateriële schadevergoeding [geïntimeerden]
g. matiging
h. proceskosten.

3.2
Bij de beoordeling van de zaak worden de over en weer gevorderde contact- en locatieverboden, de door [geïntimeerden] gevorderde buitengerechtelijke kosten en de door [appellant] gevorderde schade aan zijn auto niet betrokken. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en partijen hebben daartegen niet gegriefd.

Partijen hebben ook niet gegriefd tegen de beschrijving die de rechtbank onder rechtsoverweging 3.3 tot en met 3.6 in het vonnis heeft gegeven van de camerabeelden die [geïntimeerden] in het geding hebben gebracht, zodat het hof daar ook vanuit zal gaan. Voor zover partijen in de toelichting op hun grieven hebben aangevoerd dat op de beelden meer te zien is dan door de rechtbank is beschreven en/of die beelden anders moeten worden geïnterpreteerd zal het hof daar hierna op ingaan.

3.3
[geïntimeerden] hebben hun eis in hoger beroep gewijzigd. [appellant] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging en het hof ziet ambtshalve geen reden deze eiswijziging buiten beschouwing te laten. Het hof zal dan ook recht doen op de gewijzigde eis van [geïntimeerden]

Geluidsoverlast

3.4
De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] geluidsoverlast heeft veroorzaakt voor [geïntimeerden] die is aan te merken als onrechtmatige hinder. [appellant] komt daartegen op.

3.5
Het gaat in dit geval om overlast tussen eigenaren van naburige erven, zodat artikel 5:37 BW van toepassing is. Volgens dit artikel mag een eigenaar van een erf niet in een mate die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals onder andere door het verspreiden van rumoer. Het antwoord op de vraag of op grond van artikel 6:162 BW het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.

3.6
De rechtbank heeft omtrent de overlast in rechtsoverweging 3.2 van het vonnis een aantal feiten vastgesteld die [appellant] ook in hoger beroep niet heeft betwist. Op grond hiervan staat vast dat de politie herhaaldelijk langs is geweest bij [appellant] en meermaals geluidsoverlast (muziek) heeft geconstateerd, waarbij twee keer ook de geluidsinstallatie in beslag is genomen. Daarnaast heeft [appellant] een gedragsaanwijzing van de gemeente gekregen die inhield: geen overlast veroorzaken, geen mensen uitnodigen na 22.00 uur ’s avonds en een erf- en contactverbod met [geïntimeerden] , op straffe van een dwangsom van € 500,-. [appellant] heeft vier keer een dwangsom verbeurd wegens overtreding van deze aanwijzing, waarna de dwangsom in september 2020 is verhoogd tot € 2.500,-. Tot slot heeft de ombudsman PvdA [woonplaats1] in een verslag van 29 maart 2021 als bevinding genoteerd dat sprake is van ernstige geluidsoverlast.

3.7
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [geïntimeerden] hiermee voldoende hebben onderbouwd dat [appellant] vanaf eind december 2019 geluidsoverlast heeft veroorzaakt bij [geïntimeerden] , en wel in een zodanige mate en van een zodanige ernst en duur dat dat jegens [geïntimeerden] als onrechtmatig is aan te merken. Uit de onderliggende processtukken blijkt evident dat de geluidsoverlast meer om het lijf heeft gehad dan normale leefgeluiden die buren ten opzichte van elkaar hebben te accepteren. Dat deze overlast niet objectief - door middel van geluidsmetingen - is vastgesteld en geen rekening is gehouden met externe factoren (zoals gehorigheid van de woning of (over)gevoeligheid van [geïntimeerden] ) die kunnen hebben bijgedragen aan de door [geïntimeerden] ervaren geluidsbeleving, vormt geen steekhoudende betwisting van de gestelde en onderbouwde overlast. In een situatie waarin sprake is van overlast die de grens van normale, als buren van elkaar te dulden hinder overschrijdt, treft het verwijt dat [geïntimeerden] geen geluidsreducerende maatregelen hebben genomen ook geen doel.

3.8
De overlast wordt niet ongedaan gemaakt door het feit dat daar in het najaar 2020 al geen sprake meer van was zoals [appellant] stelt. [geïntimeerden] hebben dat bovendien betwist, onder verwijzing naar het logboek dat zij op advies van de gemeente en politie nauwkeurig hebben bijgehouden en het verslag van de Ombudsman waaruit valt op te maken dat na het vertrek van [geïntimeerden] de overlast stand houdt blijkens de melding van een andere buurtbewoner. In deze periode hebben [geïntimeerden] tot hun verhuizing in overeenstemming met gemaakte afspraken geen overlastmeldingen bij de politie gedaan, maar volstaan met meldingen via WhatsApp aan de vriendin van [appellant] . Afgezien van de stelling dat hij nu een goed contact heeft met zijn buren, heeft [appellant] een en ander niet bestreden. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de overlast van [appellant] tot aan de verhuizing van [geïntimeerden] eind november 2020 heeft voortgeduurd.

Vernieling voordeur [appellant] door [geïntimeerde1]

3.9
Vast staat dat [geïntimeerde1] op 15 maart 2020 met een brandblusser op de voordeur van [appellant] heeft geslagen, waarbij beschadigingen aan de deur, het kozijn en de deurbel zijn ontstaan. De rechtbank heeft [geïntimeerden] in verband met deze schade veroordeeld tot betaling van € 696,50 aan [appellant] . [geïntimeerden] zijn het niet eens met de toewijzing van deze vordering. Zij voeren daartoe primair aan dat van schade geen sprake is. Subsidiair stellen zij dat de schade op nihil moet worden gesteld.

3.10
De rechtbank is bij toewijzing van deze vordering uitgegaan van de offerte die [appellant] door Assistante Hilversum heeft laten opstellen om de schade aan de deur te herstellen. De foto van de deur van [appellant] die [geïntimeerden] in het geding hebben gebracht, is onvoldoende om het bestaan van schade en de begroting voor het herstel daarvan te weerspreken. Dat [appellant] tot op heden geen kosten voor het herstel heeft gemaakt, staat evenmin aan toewijzing van zijn vordering in de weg. In geval van zaakschade komen de waardevermindering van de zaak of de kosten van herstel of vervanging van de zaak voor uitkering in aanmerking, ongeacht of daadwerkelijk herstel heeft plaatsgevonden.

3.11
[geïntimeerden] wijzen daarnaast op de context van dit incident. Aangevoerd is dat [appellant] de hele nacht al keihard muziek aan had staan en dat de politie al tevergeefs was langsgekomen. Toen de volgende ochtend om 6.00 uur de overlast nog steeds aanhield, trok [geïntimeerde1] dit niet meer en heeft zij met de brandblusser op de deur gebonkt om de overlast te stoppen. Anders dan [geïntimeerden] bepleiten ziet het hof hierin geen grond om de schade wegens eigen schuld van [appellant] op nihil te stellen. De overlast van [appellant] , zoals door [geïntimeerden] weergegeven, mag uiterst hinderlijk zijn geweest, het rechtvaardigt op geen enkele wijze het gedrag van [geïntimeerde1] , ook niet een klein beetje.

3.12
Het hof concludeert dat de rechtbank de vordering wegens vernieling van de voordeur van [appellant] terecht heeft toegewezen.

Vernieling eigendommen [geïntimeerden] door [appellant]

3.13
[geïntimeerden] maken aanspraak op vergoeding van schade wegens vernieling van hun eigendommen door [appellant] . Het gaat om (i) schade aan hun vijver omdat [appellant] op 28 maart 2020 ’s nachts de inhoud van een fles met citrochloor in die vijver heeft gegooid, (ii) schade aan hun bestelbus omdat [appellant] en door hem ingeschakelde werklieden deze op 29 juli 2020 hebben verplaatst, (iii) schade wegens lekgestoken autobanden door (een bezoeker van) [appellant] op 7 oktober 2020 en (iv) schade aan de schuur wegens een op 23 november 2020 geplaatst en afgegaan explosief waar [appellant] betrokkenheid bij heeft gehad. De rechtbank heeft de schadevergoeding voor de vijver en de bestelbus toegewezen en de schadevergoeding voor de autobanden en de schuur afgewezen. [appellant] en [geïntimeerden] richten zich met hun grieven tegen die toe- respectievelijk afwijzing.

Gebruik camerabeelden

3.14
Ter onderbouwing van hun schadevorderingen hebben [geïntimeerden] camerabeelden en stills daarvan in het geding gebracht. [appellant] heeft aangevoerd dat die camerabeelden onrechtmatig zijn verkregen en daarom niet als bewijs kunnen dienen.

3.15
De vraag is of [geïntimeerden] met het gebruik van de camera’s onrechtmatig inbreuk maakt op het recht van [appellant] op bescherming van zijn privacy. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel een onrechtmatige daad oplevert. De aanwezigheid van een rechtvaardigheidsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatig karakter ontnemen. Of een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, dient te worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van geval door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en anderzijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelijkerwijs kunnen worden gediend. Tevens dient te worden bezien of het gebruik van de camera voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

3.16
Uit de camerabeelden die [geïntimeerden] hebben overgelegd blijkt dat de camera’s zijn gericht op de voor- en achtertuin van [geïntimeerden] , waarbij ook een (klein) gedeelte van de voor- en achtertuin van [appellant] is te zien. Door [geïntimeerden] is onweersproken gesteld dat zij de stand van de camera’s aan [appellant] hebben getoond en dat hij met de aanwezigheid van de camera’s in de stand waarin ze zich bevonden akkoord is gegaan. Daarnaast hebben [geïntimeerden] toegelicht dat zij met de camera’s hun perceel hebben willen beveiligen en dat de inzet daarvan dus niet specifiek gericht was op het perceel of de persoon van [appellant] . De camera’s zijn al geplaatst voordat [appellant] naast [geïntimeerden] is komen wonen, ter onderbouwing waarvan [geïntimeerden] een bestelorder van 28 december 2015 hebben overgelegd. Ook dit is door [appellant] niet weersproken.

3.17
Bij deze stand van zaken oordeelt het hof dat de inbreuk die de aanwezigheid en het gebruik van de camera’s op de persoonlijke levenssfeer van [appellant] heeft opgeleverd, wordt gelegitimeerd door een rechtvaardigingsgrond. Dit betekent dat het hof de beelden die daarvan het resultaat zijn en die in deze procedure zijn ingebracht als bewijs zal toelaten.

Vijver

3.18
De rechtbank heeft een bedrag van € 2.982,65 aan schadevergoeding voor de vijver toegewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] tegenover de met camerabeelden onderbouwde stellingen onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij aansprakelijk is voor de schade aan de vijver, bestaande uit aantasting van de natuurstenen rand. Tegen dat oordeel en de motivering die de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, komt [appellant] op.

3.19
De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 3.3 van het vonnis vastgesteld dat op camerabeelden is te zien hoe iemand met een zwarte sweater met witte opdruk/letters ’s nachts vanuit de tuin van [appellant] een vloeistof in de vijver van [geïntimeerden] gooit. Op camerabeelden van enkele uren daarvoor is te zien hoe iemand met een zwarte trui met witte letters de woning van [appellant] binnenkomt.

3.20
Het hof kan op basis van de camerabeelden net als de rechtbank niet vaststellen dat [appellant] de persoon op de beelden is. De enkele omstandigheid dat de desbetreffende persoon uit de woning van [appellant] afkomstig is, acht het hof onvoldoende om [appellant] voor de gedragingen van die persoon verantwoordelijk te houden. Ook het sterke vermoeden van [geïntimeerden] dat [appellant] op zijn minst betrokken was bij dit incident, mede gelet op het geheel van wat zich volgens [geïntimeerden] tussen partijen heeft afgespeeld, kan niet tot een dergelijke aansprakelijkheid leiden. Bij gebreke van andere feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat [geïntimeerden] hun verwijt aan [appellant] onvoldoende hebben onderbouwd. Anders dan de rechtbank wijst het hof deze schadevergoeding dan ook af.

Bestelbus

3.21
De rechtbank heeft een bedrag van € 2.278,35 aan schade voor de bestelbus toegewezen. Volgens de rechtbank is op de camerabeelden te zien hoe werklieden van [appellant] met veel kracht de bestelbus van [geïntimeerden] verplaatsen. Dat daarbij schade is ontstaan acht de rechtbank aannemelijk en is bovendien onderbouwd met een factuur. [appellant] is het daar niet mee eens. Hij erkent dat werklieden die bij hem de tuin onder handen zouden nemen de bestelbus van [geïntimeerden] hebben verplaatst omdat deze in de weg stond, maar hij betwist dat hij deel uitmaakte van de groep die de bus verplaatste en stelt dat hij daartoe ook geen opdracht heeft gegeven. Daarnaast kan volgens [appellant] uit de factuur niet worden afgeleid dat als gevolg van de verplaatsing van de bus herstelwerkzaamheden hebben plaatsgevonden.

3.22
De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 3.4 van het vonnis vastgesteld dat op de camerabeelden is te zien hoe door [appellant] ingeschakelde werklieden de bestelbus van zijn plaats duwen. Aan de heftige schokkende bewegingen van de bestelbus te zien en gelet op het feit dat de kracht van vier mannen nodig is om de bus van zijn plaats te duwen, gaat dat volgens de rechtbank niet makkelijk zodat er vanuit kan worden gegaan dat de bus niet in zijn vrij stond.

3.23
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] naar aanleiding van de getoonde camerabeelden erkend dat hij erbij stond en dat tegen de werklieden heeft gezegd: ‘kijk maar wat je doet’. Het hof acht dit voldoende om [appellant] aansprakelijk te houden voor de verplaatsing van de bestelbus, ook als hij niet zelf geduwd heeft. Dat door de verplaatsing schade is ontstaan hebben [geïntimeerden] ook voldoende onderbouwd. [geïntimeerden] hebben gewezen op camerabeelden waarop iemand met een balk is te zien. [geïntimeerden] stellen dat, na een vergeefse en ook op camerabeelden zichtbare poging om in te breken aan de bestuurderskant van de bus, deze balk onder de bus is gestoken waardoor de airconditioning is beschadigd. Uit de overgelegde factuur blijkt dat de herstelwerkzaamheden betrekking hadden op de reparatie van de airconditioning. [appellant] heeft een en ander niet bestreden. Net als de rechtbank acht het hof deze schadevergoeding daarom toewijsbaar.

Lekgestoken banden

3.24
De rechtbank heeft een bedrag van € 411,40 aan schadevergoeding wegens lekgestoken banden afgewezen. De rechtbank motiveert dit oordeel met een verwijzing naar de camerabeelden, die onvoldoende bewijs opleveren voor de betrokkenheid van [appellant] bij dit incident. [geïntimeerden] menen dat de beelden de betrokkenheid van [appellant] wel voldoende aantonen, mede gelet op het feit dat [geïntimeerde1] om 20.10 uur werd gebeld door haar buurman over een sissend geluid dat van de parkeerplaats kwam, er geen andere oorzaken aan te wijzen zijn en de overige incidenten waarbij [appellant] betrokken is geweest.

3.25
Het hof oordeelt net als de rechtbank dat de camerabeelden geen bewijs opleveren van een verband tussen het (beweerdelijke) mes in de hand van de bezoeker en de lekke banden van [geïntimeerden] Ook is op basis daarvan niet vast te stellen dat [appellant] aansprakelijk kan worden gehouden voor eventueel door zijn bezoeker toegebrachte schade aan de auto. De argumenten die [geïntimeerden] ter aanvulling van de camerabeelden hebben aangevoerd zijn onvoldoende om wel een rechtstreeks of in ieder geval voldoende verband tussen [appellant] en de lekgestoken banden van [geïntimeerden] aan te nemen.

Schuur

3.26
De rechtbank heeft een bedrag van € 3.822,- aan schadevergoeding voor de door een explosief beschadigde schuur afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat partijen het er over eens zijn dat degene die op camerabeeld het explosief plaatst niet [appellant] is en dat [geïntimeerden] niet concreet hebben gemaakt of hebben uitgelegd op welke manier [appellant] aan de explosie te relateren is.

3.27
Ook in hoger beroep hebben [geïntimeerden] de betrokkenheid van [appellant] bij het plaatsen van het explosief niet voldoende aangetoond. [geïntimeerden] stellen dat zij geen andere vijanden hebben die zoiets zouden doen, dat [appellant] vanwege de gespannen verhouding met hen het motief had en dat hij in kringen verkeert van mensen die dit explosief zouden kunnen en willen plaatsen. Deze argumenten zijn suggestief van aard en missen onderbouwing om [appellant] als (mede)verantwoordelijke voor de explosie aan te kunnen wijzen. [geïntimeerden] wijzen verder nog op camerabeelden waarop te zien is dat [appellant] kort voor de explosie van huis weg gaat en vlak na de explosie weer terugkeert, maar ook hieruit valt geen betrokkenheid van [appellant] af te leiden. Anders dan [geïntimeerden] betogen valt uit camerabeelden ook niet op te maken dat [appellant] de dader van de explosie van zijn auto heeft voorzien om daarmee te kunnen aan en af rijden. Net als de rechtbank oordeelt het hof dan ook dat deze schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Bedreiging en intimidatie door [appellant]

3.28
De rechtbank heeft de door [geïntimeerden] gestelde bedreigingen door [appellant] - naar het hof begrijpt gaat het om de uitlatingen ‘ik laat jullie in een rolstoel slaan’ en ‘ik laat jullie dochtertje doodrijden’ of uitlatingen met een soortgelijke strekking - mede betrokken bij de beoordeling van de vorderingen, ook al is daarvan geen concreet bewijs overgelegd. [appellant] komt daartegen op. [geïntimeerden] menen op hun beurt dat de rechtbank ten onrechte de poging van [appellant] om [geïntimeerde2] neer te steken en het ophangen van een strop door [appellant] aan zijn eigen poort buiten beschouwing heeft gelaten.

3.29
Omdat [geïntimeerden] hebben nagelaten een daarop toegesneden vordering te formuleren, hebben partijen geen belang bij bespreking van de grieven die zij in dit verband hebben aangevoerd. Voor zover beoogd kan de door [geïntimeerden] gestelde bedreiging en intimatie in ieder geval niet leiden tot een lagere of hogere materiële of immateriële schadevergoeding wegens onrechtmatige hinder dan het hof hierna zal vaststellen.

Waardevermindering woning [geïntimeerden]

3.30
[geïntimeerden] vorderen € 45.000,- aan waardevermindering van hun woning omdat zij ten gevolge van de door [appellant] veroorzaakte overlast genoodzaakt waren om te verhuizen, zij bij de verkoop van hun woning gehouden waren om melding te maken van de overlast en de verkoop daardoor minder geld heeft opgebracht. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 35.000,-. [appellant] stelt onder verwijzing naar een verklaring van makelaar [naam1] dat daar geen grond voor is, terwijl [geïntimeerden] met verwijzing naar het taxatierapport van makelaar [naam2] vinden dat alsnog een bedrag van € 45.000,- voor toewijzing in aanmerking komt.

3.31
Het hof heeft hiervoor al geoordeeld dat [appellant] in de periode vanaf eind december 2019 tot eind november 2020 geluidsoverlast heeft veroorzaakt bij [geïntimeerden] , in een zodanige mate en van een zodanig ernst en duur dat dat als onrechtmatig jegens [geïntimeerden] is aan te merken. Er was sprake van onacceptabele overlast door [appellant] op grond waarvan de noodzaak tot verhuizen (ook zonder de explosie) kan worden aangenomen.

3.32
[appellant] heeft betwist dat voor [geïntimeerden] de verplichting bestond om bij verkoop van hun woning melding te maken van de overlast aan de koper. Het hof deelt dit standpunt niet. Op [geïntimeerden] rustte een mededelingsverplichting om potentiële kopers te informeren over het gedrag van [appellant] , gelet op het feit dat er sprake was van een onaanvaardbare vorm van overlast waarvan de wetenschap een onmiskenbaar belang voor potentiële kopers vormt met het oog op het aangaan van de koopovereenkomst. Op de NVM-vragenlijst wordt expliciet gevraagd naar geschillen of overlast met buren, terwijl ook de door [appellant] geraadpleegde deskundige [naam1] in zijn verklaring aangeeft dat in dit geval sprake is van een mededelingsplicht.

3.33
Gelet op het voorgaande wordt het beroep van [appellant] op het ontbreken van causaal verband verworpen. [appellant] is gehouden de schade te vergoeden die [geïntimeerden] in dit verband hebben geleden.

3.34
Ter vaststelling van de omvang van die schade dient een vermogensvergelijking te worden gemaakt waarbij de waarde van de woning met overlast wordt vergeleken met de waarde zonder overlast. Het hof begrijpt dat [naam2] de waardevermindering op basis van een dergelijke vermogensvergelijking begroot op circa € 30.000,- tot € 45.000,-.

In hetgeen [appellant] daartegen met een beroep op de verklaring van [naam1] heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om aan deze begroting van [naam2] te twijfelen. Toegegeven kan worden dat de waardering in een geval als het onderhavige, waarin wegens overlast sprake is van afwaardering van de waarde van een woning die niet op de markt is aangeboden maar onderhands is verkocht, een onzekere en intuïtieve kwestie is die kan leiden tot enigszins uiteenlopende bedragen. Overlast is echter wel een prijsbepalende factor en waar het om gaat is of [naam2] , op grond van zijn kennis van de waarde van onroerende zaken, een deskundige inschatting kan maken van de minderwaarde van een woning als gevolg van overlast. [naam1] stelt dat hij zich zelf niet aan een inschatting had gewaagd en meent dat [naam2] dat ook niet had moeten doen. Maar gesteld noch gebleken is dat [naam2] de kennis en ervaring ontbeert om een dergelijke inschatting te kunnen maken. [appellant] heeft ook geen verklaring van een andere makelaar in het geding gebracht die tot een lagere minderwaarde komt. De verklaring van [naam1] heeft enerzijds betrekking op de vraag wat een reëel taxatiewaarde was geweest zonder rekening te houden met overlast en trekt anderzijds in twijfel of de transactie tussen [geïntimeerden] en de koper van hun woning wel marktconform is geweest. Een inschatting van de minderwaarde van de woning als gevolg van overlast op basis van een vermogensvergelijking geeft [naam1] niet.

3.35
Rekening houdend met het intuïtieve karakter van de waardering en uitgaande van het taxatierapport van [naam2] , volgt het hof de begroting die de rechtbank van de schade heeft gemaakt. Voor het toewijzen van een lager of hoger bedrag heeft het hof geen aanknopingspunten.

3.36
[appellant] beroept zich nog op de eigen schuld van [geïntimeerden] en de op hen rustende plicht om de schade te beperken. Ook deze verweren, waarvan de stelplicht en de bewijslast op [appellant] rusten, slagen niet.

Dat [geïntimeerden] (mede) een aandeel hebben gehad in het intreden van de schade als gevolg van de onrechtmatige hinder die [appellant] heeft veroorzaakt, heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd. [appellant] stelt dat [geïntimeerde1] zich provocerend en bedreigend tegenover hem heeft gedragen, maar enige onderbouwing daarvan heeft hij niet gegeven. De enkele vernieling van zijn voordeur door [geïntimeerde1] is in ieder geval onvoldoende om een beroep op eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW te doen slagen.

De stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] de omvang van de schade hadden kunnen beperken door de woning later en op de markt in plaats van onderhands te verkopen, volgt het hof ook niet. Dat de waardevermindering bij latere of andere verkoop minder zou zijn geweest blijkt nergens uit.

Immateriële schadevergoeding [geïntimeerden]

3.37
[geïntimeerden] vorderen een immateriële schadevergoeding van € 3.000,-. Zij leggen daaraan ten grondslag dat hun woongenot ernstig is aangetast als gevolg van de onrechtmatige hinder van [appellant] . De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, volgens [appellant] ten onrechte.

3.38
Zoals hiervoor is overwogen heeft [appellant] zich tegenover [geïntimeerden] schuldig gemaakt aan overlast die voldoende ernstig is om als onrechtmatige hinder aan te merken. Dat [geïntimeerden] daaraan voor de helft hebben bijgedragen heeft [appellant] niet voldoende onderbouwd.

3.39
De vraag is of [geïntimeerden] door de onrechtmatige hinder van [appellant] in de persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 aanhef en onder b BW. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. In dit geval is sprake van ingrijpende woningoverlast die een ernstige inbreuk oplevert op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. De woning is een belangrijk onderdeel van de persoonlijke levenssfeer en [geïntimeerden] hebben voldoende onderbouwd dat de aard en de ernst van de door [appellant] veroorzaakte hinder een dusdanige impact heeft gehad op hun privé- en gezinsleven dat dit een immateriële schadevergoeding wegens aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW rechtvaardigt.

3.40
Tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde immateriële schadevergoeding hebben partijen niet gegriefd, zodat het hof ook van een bedrag van € 3.000,- zal uitgaan.

Matiging

3.41
[appellant] heeft een beroep op matiging gedaan indien het hof de schadevorderingen van [geïntimeerden] geheel of gedeeltelijk toewijst. Argumenten die daarvoor zouden pleiten ontbreken echter. Voor zover met dit beroep is beoogd te bepleiten dat de financiële situatie van [appellant] aan toewijzing van de schadevordering in de weg staat, ontbreekt iedere onderbouwing daarvan. Het beroep wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd.

Proceskosten

3.42
[appellant] en [geïntimeerden] komen ook op tegen hun veroordeling in de proceskosten in conventie en reconventie. Omdat het hoger beroep van [appellant] en [geïntimeerden] op de hiervoor besproken onderdelen grotendeels niet slaagt, blijft de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling in conventie en reconventie in stand.

4
De slotsom

4.1
Het principaal hoger beroep van [appellant] slaagt grotendeels niet. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerden] slaagt ook niet. Het hof komt grotendeels tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. Alleen de schadevergoeding voor de vijver zal het hof niet toewijzen. Het bestreden vonnis zal daarom wat betreft de hoogte van de toegewezen schadevergoeding worden vernietigd en voor het overige worden bekrachtigd.

4.2
Omdat [appellant] in het principaal hoger beroep grotendeels als in het ongelijk gestelde partij moeten worden beschouwd, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten daarvan veroordelen. De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] zullen worden vastgesteld op € 772,- aan griffierecht en € 4.062,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief IV à € 2.031,-). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.3
[geïntimeerden] worden veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep omdat zij daarin in het ongelijk zijn gesteld. De kosten voor het incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden begroot op € 1.114,- aan salaris advocaat (0,5 x (2 punten x tarief II à € 1.114,-)).

1ECLI:NL:RBMNE:2021:4187.

ECLI:NL:GHARL:2023:29