Overslaan en naar de inhoud gaan

RBNHO 200618 Nyenrode voor 90% aansprakelijk voor schade agv accreditatiegebrek opleiding, vergoeding voor verlies van vrije tijd

RBNHO 200618 Nyenrode voor 90% aansprakelijk voor schade agv accreditatiegebrek opleiding, vergoeding voor verlies van vrije tijd

Verlies van vrije tijd

4.20.
[eiser] heeft betoogd dat hij voor het volgen van de opleiding heel veel vrije tijd heeft opgeofferd. Die opoffering heeft in het onderhavige geval echter in zoverre haar doel gemist, dat zij niet heeft geleid tot het daarmee beoogde doel, het MBA-diploma. Volgens [eiser] is algemeen aanvaard dat verlies van vrije tijd en van genot een schadepost vormt. Vertraging bij een vliegreis geeft aanspraak op schadevergoeding. Derving van reisgenot komt voor vergoeding in aanmerking en ook gederfd woongenot geeft recht op een vergoeding. Hij meent dat het door hem geleden verlies van vrije tijd primair kwalificeert als vermogensschade ex art. 6:95 jo. 96 BW althans subsidiair als ander nadeel als bedoeld in art. 6:95 jo. 6:106 BW, als gevolg van een aantasting in de persoon en persoonlijke levenssfeer van [eiser], ter zake waarvan op Nyenrode een vergoedingsplicht rust.

4.21.
Het verlies van vrije tijd bestaat voor [eiser] enerzijds uit 46 zaterdagen, waarop [eiser] tussen 08.30 en 17.30 uur onderwijs volgde en twee uren reistijd had. Dit betreft derhalve 506 uren verloren Vrije tijd (46 * 11 uren). Anderzijds bestaat het verlies uit de uren die [eiser] naast zijn full time baan moest besteden aan de opleiding, zijnde 2.172 uren. In de jaren 2009, 2010 en 2011 was dit gemiddeld 12 uren vrije tijd per week (dus naast de 8 uren die hij al van zijn werkgever ontving), en in 2012 en 2013 was dit een aantal van ongeveer 400 uren voor zijn thesis (156 * 12 uren + 300 uren = 2.172 uren). Totaal omvat het verlies aan vrije tijd voor [eiser] een aantal van 2.678 uren. Op Nyenrode rust volgens [eiser] een verplichting dit verlies te vergoeden. Aansluitend bij de rechtseconomische analyse van Visscher (L.T. Visscher, ‘Vergoeding van ‘verlies van tijd’ als ander nadeel’, AV&S 2012/10) betreft dit naar de mening van [eiser] een bedrag van EUR 3,69 per uur netto. [eiser] meent dat de bovenkant van de door Visscher gehanteerde bandbreedte (EUR 1,54 tot EUR 3,69 per uur) recht doet aan zijn situatie waarin hij naast een full time baan slechts spaarzaam vrije tijd had, die hij in de jaren 2009 tot en met 2011 en in 2013 grotendeels moest besteden aan de opleiding. Het betreft derhalve een bedrag ad EUR 9.881,82 aan vergoeding voor het verlies van vrije tijd (2.678 * EUR 3,69 = EUR 9.881,82), te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.22.
Nyenrode stelt dat voor vergoeding van het verlies van vrije tijd geen juridische grond bestaat. Uit de vaste jurisprudentie op dit onderwerp volgt volgens Nyenrode dat niet licht wordt aangenomen dat van een aantasting in de persoon van de benadeelde sprake is, zodat de enkele omstandigheid dat [eiser] tijd zou zijn verloren daarvoor niet voldoende is. Verlies van tijd is ook niet gelijk te stellen aan verlies van reis- of woongenot.

4.23.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit debat voorop dat zij op grond van art. 6:97 BW de vrijheid heeft om de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard daarvan in overeenstemming is. [eiser] vordert in essentie een vergoeding voor de omstandigheid dat de tijd die hij doelbewust heeft geïnvesteerd in het volgen van zijn studie als gevolg van de tekortkoming van Nyenrode deels haar doel heeft gemist. [eiser] heeft de grondslag primair terecht gezocht in de artikelen 6:95 en 6:96 BW. Wanneer het verlies van vrije tijd wordt opgevat als het teloor gaan van inspanning bestaande in een investering in persoonlijke ontwikkeling, is die inspanning als productieve arbeid te duiden en kan zij op geld worden gewaardeerd. Doordat de investering als gevolg van de tekortkoming niet het rendement heeft waarop [eiser] mocht rekenen, is geen sprake van “ander nadeel” maar van schade. De aard van die schade, gemist voordeel in de vorm van aanzien, carriërekansen, status, is lastig op geld waardeerbaar. Daarom is het toelaatbaar om die schade abstract te begroten, door haar te stellen op de waarde van de uitgaven die zijn gedaan om de studie te volgen. Die “uitgaven” omvatten mede de opgeofferde, op geld waardeerbare eigen tijd. Vergoeding daarvan is in een constellatie als de onderhavige ook volstrekt redelijk te achten, zolang die vergoeding binnen de perken blijft, terwijl voor het geheel onvergoed laten van die aanzienlijke tijdsinvestering geen goede grond bestaat.

4.24.
Het voorgaande impliceert dat de schade moet worden begroot door het aantal opgeofferde uren te vermenigvuldigen met een uurtarief dat kan worden beschouwd als een redelijke vergoeding van die tijd. Het door [eiser] aangehaalde artikel biedt daarvoor een basis. Het op grond van de beschouwingen van Visser voorgestelde tarief is zeer gematigd en is door Nyenrode ook niet besteden.

4.25.
Nu het door [eiser] vermelde urenaantal betrekking heeft op al de geïnvesteerde tijd, moet ook hierop de 50% aftrek plaatsvinden. Toewijsbaar is dus 90% van € 4.941,00 vermeerderd met de wettelijke rente.

ECLI:NL:RBNHO:2018:5752