RBROT 241220 Affectieschade bij blijvend hersenletsel; schadevergoeding wel voor vader en moeder, niet voor broer; shockschade enkel voor vader
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 241220 Affectieschade bij blijvend hersenletsel; schadevergoeding wel voor vader en moeder, niet voor broer; shockschade enkel voor vader
(...)
Zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
Uit de FARR-verklaring van 3 juni 2020 blijkt dat er sprake is van blijvend hersenletsel met als gevolg een halfzijdige verlamming aan de rechterzijde van het lichaam, stoornissen in de kennende functies van de hersenen en een vermindering van de alertheid. Het slachtoffer wordt door het hersenletsel ernstig beperkt in de zelfstandige uitvoer van zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen, mobiliteit en communicatie. Gezien de ernst van het letsel en de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen, alsmede het ontbreken van uitzicht op herstel is sprake van zwaar lichamelijk letsel.
(...)
8. Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedlngsruaatregelen
8.1. Ingestelde vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich de hieronder genoemde personen in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit. De benadeelde partij [ Y ] heeft zich tevens als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit.
[ Y ] (het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een (gewijzigde) vergoeding van € 633.479,05 aan materiële schade. Daarnaast vordert hij een vergoeding van € 350.000,- aan immateriële schade.
[ B ] (broer van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert voorwaardelijk een vergoeding van € 16.986,23 aan materiële schade. Daarnaast vordert hij een vergoeding van € 30.000,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 15.000,- aan shockschade en € 15.000,- aan affectieschade.
[ C ] (vader van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 42.500,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 25.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade.
[ D ] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.500,- aan immateriële schade, welk bedrag is opgebouwd uit € 15.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade.
8.2. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft - kort samengevat - tot het volgende geconcludeerd.
De vordering van.[ Y ] i is voor toewijzing vatbaar, met uitzondering van de volgende posten:
• de post betreffende het spaargeld dient te worden afgewezen, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de strafbare feiten en deze schade;
• de post horloges dient te worden gematigd tot € 550,- gelet op de verklaring van de broer van het slachtoffer dat de horloges voor dit bedrag zijn gekocht;
• de posten waarbij is gerekend met 40 jaar toekomstschade kan slechts gedeeltelijk worden toegewezen omdat op dit moment onzeker is of die schade zich zal uitstrekken over 40 jaren. Het is aan de rechtbank om het aantal jaren te bepalen;
• de post betreffende de nachtkleding onder kledingschade;
• de post betreffende het matras, het laken en de deken;
• de schoonmaakkosten van de woning à € 120,- per maand.
Van de drie laatstgenoemde posten is niet op voorhand duidelijk geworden of de schade ter hoogte van het gevorderde bedrag is geleden. Het verzoek is om deze schade te schatten.
- De vordering van [ C ] is integraal voor toewijzing vatbaar, te weten € 25.000,- aan shockschade en € 17.500,- aan affectieschade.
- De vordering van [ D ] is wat betreft de affectieschade ter hoogte van € 17.500,- voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de shockschade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
- De vordering van [ B ] dient ten aanzien van de affectieschade niet- ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de shockschade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
ln alle gevallen dienen de toegewezen bedragen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3. Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren en dat deze derhalve niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. .
8.4. Beoordeling
Inleiding
Uitgangspunt van het recht is dat iedereen die schade lijdt de eigen schade moet dragen. Een ander is alleen verplicht die schade te vergoeden als de wet dat bepaalt. De verdachte heeft geweld uitgeoefend tegen het slachtoffer en heeft daarmee onrechtmatig jegens hem gehandeld. De wet bepaalt dat degene die onrechtmatig handelt jegens een ander verplicht is alle schade die daardoor voor die ander ontstaat aan die ander te vergoeden. Er is dus een wettelijke verplichting voor de verdachte om de schade van het slachtoffer aan hem te vergoeden.
Materieel
[ Y ]
De benadeelde partij [ Y ] heeft een vergoeding van de materiële schade gevorderd voor een bedrag van € 633.479,05 en een vergoeding van de immateriële schade voor een bedrag van € 350.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsrnaatregel.
Eigen risico
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 10.776,46 voor het eigen risico, bestaande uit € 770,- aan verschenen kosten en € 10.000,46 aan (gekapitaliseerde) kosten voor de toekomst.1 Omdat is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit, rechtstreeksdeze schadepost is toegebracht en de gevorderde schadepost ook voor wat betreft de toekomstige schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit onderdeel van de vordering integraal worden toegewezen.
Eigen bijdrage ziektekosten
De benadeelde partij heeft: een schadevergoeding gevorderd van € 10.076,69 aan eigen bijdrage ziektekosten, bestaande uit € 720,- aan verschenen kosten en € 9.356,69 aan (gekapitaliseerde) kosten voor de toekomst.2 De benadeelde partij zal in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de gemaakte en de te verwachte kosten hiervan onvoldoende zijn onderbouwd met nadere stukken.
Niet vergoede zorgkosten
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 27.895,13 voor de niet vergoede zorgkosten, bestaande uit € 1.904,33 aan verschenen kosten en € 25.990,80 aan (gekapitaliseerde) kosten voor de toekomst.3 Omdat is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder I bewezen verklaarde feit, rechtstreeks deze schadepost is toegebracht en de gevorderde schadepost ook voor wat betreft de toekomstige schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit onderdeel integraal worden toegewezen.
Kosten second opinion
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 300,- voor de kosten van een second opinion. De benadeelde partij zal in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de gemaakte kosten onvoldoende zijn onderbouwd met nadere stukken.
Kosten revalidatie België
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 108.702,- voor de kosten van de revalidatie in België, waarbij het gaat om kosten die nog moeten worden gemaakt, en € 7.056,- aan kosten voor het verblijf van de familie tijdens deze revalidatie. De benadeelde partij zal in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans onvoldoende blijkt dat deze kosten daadwerkelijk niet voor (enige) vergoeding in aanmerking komen.
Hulpmiddelen
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 153.127,96 aan kosten voor hulpmiddelen. Hierbij gaat het om € 3.784,99 aan gemaakte kosten voor een Ipad, Macbook en toebehoren, € 978,99 aan gemaakte kosten voor een telefoon, € 4.350,- aan toekomstige kosten voor brillen, € 299,- aan gemaakte kosten voor revalidatiespullen, € 1.500,- aan gemaakte kosten voor kledingstukken, € 8.309,98 aan toekomstige kosten voor een scootrnobiel, € 16.276,- aan toekomstige kosten voor een elektrische rolstoel, € 7.465,- aan toekomstige kosten voor een hometrainer, € 8.472,- aan toekomstige kosten voor een duofiets, € 7.746,- aan toekomstige kosten voor een driewielfiets, € 1.600,- aan gemaakte kosten voor een rolstoelbus, € 72.346,- aan toekomstige kosten voor deze rolstoelbus en € 20.000,- aan overige kosten,
De rechtbank acht ten aanzien van de post toekomstige brillen twee brillen voor toewijzing vatbaar ter hoogte van € 1.725,-, betreffende een bril voor in bed en een zonnebril. Voor het overige zal deze post niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans onvoldoende is onderbouwd waarom alle vijf de brillen een rechtstreeks verband houden met het onder I bewezen verklaarde feit en de aanschaf hiervan noodzakelijk is. De kostenpost revalidatiespullen zal voor een bedrag ter hoogte van €149,- worden toegewezen, inhoudende de loopstok ter hoogte van € 50,- en de rolstoel ter hoogte van € 99,-. De kosten voor de spalk, elektrische handvibratiebal en elektrische handtrainer zullen niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de te maken kosten hiervan onvoldoende zijn onderbouwd met nadere stukken.
De rechtbank verklaart de schadepost telefoon niet-ontvankelijk, omdat de noodzaak van het aanschaffen van dit goed onvoldoende is onderbouwd. De post kledingstukken zal ook niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans onvoldoende duidelijk is geworden dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. Tevens zullen de posten betreffende de Ipad, Macbook en toebehoren, de scootmobiel, de elektrische rolstoel, de hometrainer, de fietsen, de gemaakte en nog te maken kosten van een rolstoelbus en de overige kosten niet- ontvankelijk worden verklaard, omdat uit de onderbouwing niet is gebleken dat deze goederen noodzakelijk zijn en daarmee een rechtstreeks verband hebben met het onder 1 bewezen verklaarde feit. Daarnaast is onvoldoende onderbouwd dat het slachtoffer in de toekomst gebruik van deze goederen kan en zal maken.
Ziekenhuis- en revalidatieopname
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 6.225,- aan kosten voor de ziekenhuis- en revalidatieopname, bestaande uit € 4.890,- aan verschenen kosten en € 1.335,- aan kosten voor de toekomst. Omdat is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde feit, rechtstreeks deze schade is toegebracht en omdat de gevorderde schade ook voor wat betreft de toekomstige schade de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit onderdeel integraal worden toegewezen.
Mantelzorg/huishoudelijke hulp
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 283.711,94 aan kosten voor de mantelzorg/huishoudelijke hulp, bestaande uit € 26.481,- aan verschenen kosten en € 257.230,94 aan kosten voor de toekomst. De rechtbank acht de uren die tot op heden aan het slachtoffer als mantelzorg zijn besteed deels voor toewijzing vatbaar. Het gaat hierbij om de navolgende perioden waarin het slachtoffer bij zijn ouders thuis door zijn familie is verzorgd: van 2 oktober 2019 t/m 30 december 2019 (90 dagen) en van 4 maart 2020 t/m 20 september 2020 (201 dagen). Sinds 20 september 2020 verblijft het slachtoffer tot 6 januari 2021 (109 dagen) viereneenhalve dag in een revalidatiecentrum, de overige dagen is hij thuis. Van 6 januari 2021 tot en met 1 februari 2021 (21 dagen) zal het slachtoffer weer bij zijn ouders verblijven. De rechtbank overweegt dat bet uurbedrag van € 9,50 redelijk is. In totaal gaat het om een bedrag van € 81.396,-.4 Onder verrekening van het aan het slachtoffer toegewezen PGB van € 4833,33 per maand (totaal 1 maart 2020 tot en met 1 februari 2021: € 53.166,63) zal de vergoeding worden bepaald op € 28.229,37. Het deel van de vordering dat ziet op de mantelzorg terwijl het slachtoffer zich in het ziekenhuis of revalidatiecentrum bevond of ziet op de toekomstige mantelzorg zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat de bezoeken aan het slachtoffer in het ziekenhuis als mantelzorg zijn te beschouwen en thans onvoldoende duidelijk is wat de toekomstige woonsituatie van het slachtoffer zal zijn en welke kosten daarmee zijn gemoeid.
Beschadigde zaken
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 9.550,- aan beschadigde zaken, bestaande uit € 4.500,- aan horloges, € 1.750,- aan spaargeld, € 250,- aan kledingschade en € 3.050,- aan woningschade. Het gevorderde bedrag ten aanzien van de horloges zal worden toegewezen tot een bedrag van € 550,-, omdat uit het dossier is gebleken dat de horloges voor dit bedrag zijn aangeschaft. Dit deel van de vordering zal voor het overige worden afgewezen. De schadepost spaargeld zal niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten, De schade aan de kleding wordt door de rechtbank geschat op € 35,-, het overige deel zal worden afgewezen. De schade aan de woning van het slachtoffer zal worden geschat op € 600,-, te weten € 100,- voor de schoonmaak van de woning en € 500,- voor de waarde van het matras, het laken en het deken. Het overige deel zal worden afgewezen.
Aanpassingen woning ouders
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.050,~ aan kosten gemaakt in de woning van de ouders van het slachtoffer. De benadeelde partij zal in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit en de gemaakte kosten hiervan onvoldoende zijn onderbouwd met nadere stukken.
Aanpassing woning [ Y ]
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 19.545,- voor kosten van een toekomstige verbouwing van zijn woning. De benadeelde partij zal in dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat thans onvoldoende is komen vast te staan dat deze toekomstige kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Reis- en parkeerkosten
De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd van € 2.005,59 aan reiskosten en € 513,33 aan parkeerkosten. De kosten zullen worden afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. De genoemde posten zullen als verplaatste schade worden toegewezen bij de vordering van de benadeelde partij [ B ] ,
Concluderend acht de rechtbank de volgende posten voor toewijzing vatbaar:
• Eigen risico: € 10.776,46
• Niet vergoede zorgkosten. € 27.895,13
• Hulpmiddelen:
- Brillen (bril in bed en een zonnebril): € 1.725,-
- Revalidatiespullen. € 149,-
• Ziekenhuis- en revalidatieopname: € 6.225,-
• Mantelzorg/huishoudelijke hulp: € 28.229,37
• Beschadigde zaken:
- Horloges: € 550.-
- Kledingschade. € 35,-
- Woning [ Y ] € 600,-:
Totaal € 76.184,96
Voor het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk wordt verklaard geldt dat nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[ B ]
De benadeelde partij [ B ] heeft een voorwaardelijke vordering ingediend ter hoogte van € 16.986,23. De rechtbank stelt vast dat de aangevoerde materiële schadeposten kosten betreffen die niet door het slachtoffer zelf zijn gemaakt, maar door de broer van het slachtoffer. De wetgever heeft voor deze specifieke situatie artikel 6:107 Burgerlijk Wetboek (BW) voor ogen gehad. In die bepaling staat, kort gezegd, dat alleen verplaatste schade en affectieschade van een derde/naaste voor vergoeding in aanmerking komen. Van 'verplaatste schade' is sprake als derden kosten hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer die het slachtoffer zelf had kunnen vorderen, als het slachtoffer deze kosten zelf had gemaakt.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, acht zij de reis-en parkeerkosten voor het bedrag van € 2005,59 respectievelijk € 515,33 voor toewijzing vatbaar. De overige gevorderde kosten zullen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze posten bij de vordering van de benadeelde partij A. [ Y ] (gedeeltelijk) zijn toegewezen dan wel omdat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
Immaterieel
[ Y ]
Aan de benadeelde partij is door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandiglulden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het verzochte bedrag van € 350.000,-. Bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag heeft de rechtbank rekening gehouden met de zeer verstrekkende gevolgen die met name de mishandeling voor de benadeelde partij heeft gehad en nog steeds heeft. De rechtbank heeft ook gekeken naar bedragen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn toegwezen.
Affectieschade
De benadeelde partijen [ C ] , [ D ] en [ B ] hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en voor nabestaanden van overleden slachtoffers. Het ernstig letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding uit de aard daarvan een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. Uit artikel 6: 107 BW volgt welke naasten recht hebben op een vergoeding van de affectieschade. De benoemde kring van gerechtigden omvat, voor zover in deze zaak van belang, een ouder van de gekwetste (lid 2 sub c). De hardheidsclausule van lid 2 sub g ziet op een andere persoon die ten tijde van het ernstig letsel een zodanige nauwe persoonlijke relatie heeft tot de gekwetste, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij voor de toepassing van lid 1 onder b als gerechtigde tot het ontvangen van een vergoeding voor affectieschade wordt aangemerkt.
[ C ] (vader) en [ D ] (moeder)
De benadeelde partijen [ C ] en [ D ] , de ouders van het slachtoffer, hebben vergoeding van affectieschade gevorderd ter hoogte van € 17.500,-. Dit is tevens het bedrag dat op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade geldt voor ouders van een meerderjarig, niet thuiswonend, kind dat als gevolg van een misdrijf ernstig en blijvend letsel heeft. Gelet op het hiervoor omschreven toetsingskader zijn de gevorderde vergoedingen van € 17.500,- aan affectieschade integraal toewijsbaar.
[ B ] (broer)
De benadeelde partij [ B ] , de broer van het slachtoffer, heeft tevens vergoeding van affectieschade gevorderd, voor een bedrag ter hoogte van € 15.000,-. Zoals hiervoor is beschreven, zijn broers (en zussen) niet opgenomen in de opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een dergelijk recht toe te kennen. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de uitleg van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten dient te worden bij de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de toelichting en wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting is vermeld dat sprake kan zijn van "een nauwe persoonlijke betrekking" tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank leidt hier uit af dat de wetgever heeft bedoeld dat slechts in uitzonderlijke gevallen broers of zussen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade en dat bet onvoldoende is dat uitsluitend komt vast te staan dat zij een zeer goede en hechte band hadden. De rechtbank gaat bij haar beoordeling in onderhavige casus uit van een liefdevolle en betrokken band tussen de broers. Deze bijzondere band is echter niet aan te merken als een nauwe en persoonlijke betrekking zoals hiervoor genoemd en is daardoor onvoldoende voor een geslaagd beroep op de hardheidsclausule. Niet aannemelijk is geworden dat is voldaan aan de (bijzondere) aanvullende eisen die de wetgever stelt aan een beroep op de hardheidsclausule, zoals hiervoor besproken. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
[ C ]
De benadeelde partij[ C ] i heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade ter hoogte van € 25.000,- onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht. De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de waarneming van de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de mishandeling van het slachtoffer. De benadeelde partij heeft zijn zoon in een comateuze toestand aangetroffen en samen met een buurman eerste hulp verleend tot het moment dat er medisch personeel ter plaatse is gekomen. Deze confrontatie heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Ter onderbouwing daarvan heeft de benadeelde partij een schrijven van een psycholoog in het geding gebracht waarin de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) is gesteld. Gelet op het voorgaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van de shockschade. De rechtbank zal de vordering ingetraal toewijzen.
[ D ] (moeder) en [ B ] (broer)
De benadeelde partijen [ D ] en [ B ] hebben in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade ter hoogte van € 15.000,- onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partijen geen van beiden aanwezig zijn geweest bij het geweldsincident tussen de verdachte en het slachtoffer of op het moment dat het slachtoffer in zijn woning in comateuze toestand is aangetroffen. De raadsman van de benadeelde partijen heeft naar voren gebracht dat zij wel geconfronteerd zijn met dit incident doordat zij het slachtoffer op de spoedeisende hulp hebben gezien, vechtend voor zijn leven.
Uit de onderbouwingen van hun vorderingen, maar ook uit hetgeen in de slachtofferverklaring ter terechtzitting naar voren is gebracht, blijkt dat er sprake is van veel verdriet en zorgen voor de toekomst van het slachtoffer. In zoverre is het zeker mogelijk dat ook door hen geestelijk letsel is opgelopen. De door deze benadeelde partijen ingebrachte stukken leveren echter onvoldoende onderbouwing op voor het aannemen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat het gevolg is van de directe confrontatie met de gevolgen van de mishandeling. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vorderingen zou een uitgebreide.nadere behandeling vereisen. Dit levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Deze benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en er zal worden bepaald dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Wettelijke rente en overige kosten
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 juli 2019.
Omdat de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.5. Conclusie
De verdachte moet de navolgende benadeelde partijen een schadevergoeding betalen:
- benadeelde partij [ Y ] € 76.1.84,96 aan materiële schade en € 350.000,- aan immateriële schade;
- de benadeelde partij [ B ] € 2.520,59 aan materiële schade;
- benadeelde partij [ C ] € 42.500,- aan immateriële schade;
- benadeelde partij [ D ] € 17.500,- aan immateriële schade.
De hierboven genoemde kosten zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld, Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 361 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van [ Y ] zal ten aanzien van het meer gevorderde dan is toegewezen bij de posten kledingschade, woningschade en horloges bij het slachtoffer worden afgewezen.
Het resterende deel van bovenvermelde vorderingen zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
(...)
1 Het eigen risiso bedraag per jaar € 385,- x kapitalisatiefactor 25,9908 =€ 10.000,46, vermeerderd met het verschenen bedrag van € 770,- == € 10.776,46.
2 De eigen bijdrage ziektekosten bedraagt per jaar € 360,- x kapitalisatiefactor 25,9908 = € 9.356,69, vermeerderd met het verschenen bedrag aan eigen bijdrage van € 720,- = € 10.076,69.
3 De niet vergoede zorgkosten bedragen € 1000,- per jaar x kapitalisatiefactor 25,9908 = € 25.990,80 vermeerderd met het verschenenbedrag aan niet vergoede zorgkosten van € 1.904,33 = € 27.895, 13.
4 Periode 2 oktober 2019 t/m 30 december 2019: 90 dagen x 24 uur x € 9,50 = € 20.520,-.
Periode 4 maart 2020 t/m 20 september 2020: 201 dagen x 24 uur x € 9,50 = € 45.828,-.
Periode vanaf 20 september 2020 tot en met 6 jan 2021: 109 dagen= 15,6 weken x 2,5"; 39 dagen x 24 uur x 9,50 ~'" € 8.892,-.
Periode vanaf 6 jan 2021 tot en met 1 febr 2021: 27 dagen x 24 uur x 9,50= € 6.156,-.
Met dank aan de heer mr. F.J.M. Hamers, Advocatenkantoor Hamers, voor het inzenden van deze uitspraak. Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBROT-241220