Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 170516 bij beroep op risico-aansprakelijkheid is de klachtplicht van art 6:89 BW niet van toepassing

Hof 's-Hertogenbosch 170516 val van paard; ruitersportcentrum stelt paard ter beschikking; aansprakelijkheid ogv art. 6:181 lid 1 BW;
- bij beroep op risico-aansprakelijkheid is de klachtplicht van art 6:89 BW niet van toepassing

vervolg op:
rb-zeeland-west-brabant-090714-val-van-paard-ruitersportcentrum-niet-aansprakelijk-niet-bewezen-dat-paard-werd-gebruikt-in-de-bedrijfsvoering
rb-zeeland-west-brabant-090113-val-van-paard-struikelen-paard-is-door-het-dier-aangericht-bewijsopdracht-toedracht-en-bezit-paard

Verjaring

3.13.
Allereerst zal het hof het beroep van Caprice op verjaring opnieuw beoordelen. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank het beroep op verjaring terecht verworpen. Onvoldoende is weersproken dat [appellante] niet voor (het begin van) 2004 daadwerkelijk met de schade en de daarvoor aansprakelijk te stellen instelling bekend is geworden. Caprice is vervolgens door [appellante] bij brief van 17 november 2008 aansprakelijk gesteld. Met de rechtbank gaat het hof er van uit dat Caprice deze aansprakelijkstelling op enig moment kort na 17 november 2008 heeft ontvangen. Door deze brief heeft [appellante] schriftelijk en ondubbelzinnig haar recht op schadevergoeding voorbehouden. De verjaring is derhalve tijdig gestuit en de nadien aangevangen verjaringstermijn is niet verlopen.

Schending klachtplicht

3.14.
Het beroep van Caprice op schending van de klachtplicht zoals bedoeld in art. 6:89 BW berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste rechtsopvatting. De plicht om binnen bekwame tijd te klagen bestaat uitsluitend wanneer een benadeelde – [appellante] in dit geval – een beroep doet op een gebrek in een prestatie. [appellante] doet echter geen beroep op een gebrekkige prestatie aan de zijde van Caprice, maar spreekt Caprice aan op de risicoaansprakelijkheid die is neergelegd in de artt. 6:179 en 6:181 BW en in zoverre is door Caprice geen prestatie verricht ten gunste van [appellante] . Artikel 6:89 BW mist in dit geval dus toepassing. Het beroep van Caprice op deze bepaling kan dus niet slagen.

3.15.
De vraag of Caprice als bedrijfsmatige gebruiker ook risicoaansprakelijk is voor de door [appellante] gestelde schade, kan pas bevestigend worden beantwoord indien is voldaan aan de criteria zoals volgend uit art. 6:179 BW en vast komt te staan dat sprake is van schade en een causaal verband tussen de schade, het letsel en de onrechtmatige gedraging.

3.16.
Ingevolge art. 6:179 BW, waarnaar in art. 6:181 BW wordt verwezen, is de bezitter van een dier aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van afdeling 6.3.1. BW zou hebben ontbroken, indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad. De grondslag voor deze risicoaansprakelijkheid is – zo volgt uit de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 763) – het gevaar dat in de eigen energie van het dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen. Voor aansprakelijkheid is derhalve vereist dat het paard door zijn gedragingen rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [appellante] , dan wel dat zijn gedraging er de oorzaak van is dat schade is ontstaan.

3.17.
Caprice bestrijdt dat de val van [appellante] het gevolg was van de eigen energie van [paard] en het onberekenbare element dat daarin schuilt. Zij bestrijdt voorts dat [paard] is gestruikeld, dat [appellante] door de val letsel heeft opgelopen, dat sprake is van schade en dat er een causaal verband is tussen de val en het gestelde letsel.
[appellante] heeft bewijs aangeboden van de val, het letsel dat daaruit is voortgevloeid en de omstandigheid dat het ongeval te wijten is geweest aan de eigen energie van [paard] en het onberekenbare element dat daarin schuilt.

3.18.
Het hof komt aan bewijslevering van de val niet toe en verwerpt de stellingname dat [paard] niet is gestruikeld. De val van [appellante] is immers niet bestreden en staat daarmee vast, terwijl uit de getuigenverklaringen van [appellante] , [instructeur] en [getuige 1] volgt dat [appellante] van het paard is gevallen nadat [paard] is gestruikeld.
[appellante] heeft hierover verklaard: “Op een gegeven moment was ik met [paard] aan het draven toen hij plotseling struikelde. [paard] kwam met beide knieën op de grond terecht, het was een soort kamelenval. Ik ben toen voorover gedoken en bleef met mijn been achter het zadel hangen. Het hoofd van het paard zat min of meer tussen mijn benen terwijl ik met mijn hoofd tegen een schot terecht kwam”.
Het hof merkt over deze verklaring op dat [appellante] partij is in het geding en belast is met het leveren van het bewijs van de gestelde val door het struikelen van [paard] . De door haar als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in haar voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het haar verklaring geloofwaardig maakt. Het hof is van oordeel dat hiervan sprake is. Het hof verwijst hiervoor naar de getuigenverklaringen van [instructeur] en [getuige 1] . [instructeur] heeft immers verklaard: “De val vond plaats in een groepsles. Er reden zo’n 6 a 8 paarden in galop. Ik keek op dat moment naar iemand en hoorde toen achter mij gerommel. Ik keek onmiddellijk om en zag dat het paard met mevrouw [appellante] struikelde. Onmiddellijk daarna zag ik dat het paard zonder mevrouw [appellante] doorliep en dat mevrouw [appellante] tegen de wand lag”. [getuige 1] heeft vervolgens verklaard: “Ik zat die avond vanuit de kantine te kijken naar wat er in de manege gebeurde. (…). Ik heb gezien dat mevrouw [appellante] op haar paard in draf reed. In een hoek van de manege zag ik toen dat het paard struikelde en dat mevrouw [appellante] tussen het paard en een houten schot dat daar stond op de grond terecht kwam”.
Tegenover deze verklaringen staan geen andersluidende verklaringen van de overige getuigen. Hiermee is naar het oordeel van het hof in rechte komen vast te staan dat [paard] is gestruikeld en dat [appellante] daardoor van het paard is gevallen.

3.19.
Het hof overweegt voorts dat het struikelen van het paard is voortgevloeid uit de onberekenbare krachten die de eigen energie van het paard als levend wezen oplevert. Gesteld noch gebleken is immers dat [appellante] of een van de andere aanwezigen in de manege [paard] heeft laten struikelen. Hieruit volgt dat de val van [appellante] is voortgevloeid uit de eigen energie van het paard. De betwisting hiervan treft dan ook geen doel en bewijslevering hiervan is derhalve niet meer aan de orde.

3.20.1
De stelling van [appellante] dat zij letsel door de val heeft opgelopen en hierdoor schade heeft geleden is door Caprice bestreden. Op [appellante] rust de stelplicht en bewijslast terzake. Teneinde te kunnen concluderen dat Caprice aansprakelijk is voor de door [appellante] door de val geleden schade, moet komen vast te staan dat sprake is van letsel en schade en een causaal verband tussen de val, het letsel en de schade.

3.20.2.
Op grond van de door [appellante] in het geding gebrachte stukken, kan het hof niet vaststellen of aan deze voorwaarden voor aansprakelijkheid van Caprice is voldaan. Het hof zal daarom [appellante] in de gelegenheid stellen zich bij nadere memorie uit te laten over voornoemde elementen. Caprice zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld bij antwoordakte reageren.

3.21.
Nu kennelijk sprake is van een medische eindtoestand, acht het hof verwijzing van de zaak naar een schadestaatprocedure niet aan de orde. Het hof zal, indien komt vast te staan dat het letsel van [appellante] heeft geleid tot schade en dit is veroorzaakt door de val van het paard, zelf de schade begroten. Partijen dienen zich hiervan bij het nemen van de nadere memories rekenschap te geven.

3.22.
Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een nadere memorie. Voor zover het hof daarna behoefte heeft aan nadere inlichtingen, zal zij daartoe een comparitie van partijen gelasten.
De beslissing wordt voor het overige aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2016:1938