RBGEL 160720 beenletsel dierenarts bij mislukte noodslachting; geen schending klachtplicht; geen rechtsverwerking
- Meer over dit onderwerp:
RBGEL 160720 beenletsel dierenarts bij mislukte noodslachting stier; eigen energie; bezitter aansprakelijk, geen eigen schuld; € 7.500 voorschot
- geen schending klachtplicht; geen rechtsverwerking;
- kosten gevorderd en toegewezen 28:18 uur x € 260,00 + btw, totaal € 9.207,18; uren onder meer niet onredelijk vanwege gebruik volledige arsenaal aan eventuele verweren
2 De feiten
2.1.
[verzoeker] is dierenarts. Hij houdt een praktijk voor gezelschapsdieren en was daarnaast ook veearts in loondienst. [onderneming] exploiteert een veehouderij. NN is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [onderneming]
2.2.
Op 14 november 2016 moest een stier van [onderneming] in op haar bedrijf in de stal worden gedood. Vervoer naar het slachthuis was niet aan de orde omdat de stier, die meer woog dan 600 kg, niet meer op zijn poten kon staan. Het uitvoeren van een dergelijke noodslachting is voorbehouden aan een dierenarts. [verzoeker] is ingeschakeld om de noodslachting te verrichten. Een noodslachting wordt uitgevoerd door een geladen schiettoestel (ook wel schietmasker genoemd) op het voorhoofd van het dier te zetten en af te vuren waarna een metalen pen in het hoofd van het dier schiet en het dier direct bedwelmd c.q. bewusteloos moet raken. Vervolgens dienen de halsslagaders van het dier doorgesneden te worden, waarna het doodbloedt.
2.3.
[verzoeker] is op 14 november 2016 naar de boerderij van [onderneming] gegaan en is de stal ingegaan met verweerders sub 1 en 2 en een kennis van hen. De stier lag rustig in een hok. [verzoeker] is het hok ingegaan, heeft zijn schiettoestel op het voorhoofd van de stier gezet en heeft de pen afgevuurd. De stier bleek echter van het schot niet bedwelmd te zijn geraakt, maar lag wel weer rustig. [verzoeker] is een paar meter bij de stier vandaan gegaan om zijn toestel opnieuw te laden. Op dat moment heeft de stier zich plotseling opgericht en een sprong gemaakt. De stier is uiteindelijk op het rechter onderbeen van [verzoeker] terecht gekomen, dat daarbij is gebroken.
2.4.
[verzoeker] is aan de botbreuk geopereerd. Mede vanwege complicaties zijn zes vervolgoperaties aan het onderbeen noodzakelijk gebleken, laatstelijk in september 2019. [verzoeker] kan inmiddels korte stukken lopen, ook zonder krukken, en mag weer fietsen en autorijden. [verzoeker] is een jaar na het ongeval weer begonnen met werken.
2.5.
De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is beëindigd. Vanaf 15 november 2018 ontvangt [verzoeker] een WIA-uitkering. [verzoeker] heeft zijn praktijk voor gezelschapsdieren hervat.
2.6.
In een uitgave van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), getiteld ‘Noodslachting op de boerderij’, staat onder meer het volgende:
Dit blad informeert praktiserend dierenartsen over de juiste bedwelmingswijze en documenten voor noodslachting op de boerderij.
Noodslachting
Een noodslachting op de boerderij is toegestaan bij (slacht)dieren die een ongeval hebben gehad, die voor het overige gezond zijn, maar die om welzijnsredenen na een ongeval niet levend naar het slachthuis mogen worden vervoerd.
( ... )
De NVWA constateert vaker dat het schieten bij noodslachtingen op de boerderij niet goed verloopt. De gemaakte fouten zijn:
• men plaatst het penschiettoestel te laag op het voorhoofd;
• men plaatst het penschiettoestel te ver uit de middenlijn en/of;
• men heeft meer dan één schot nodig om het rund effectief te bedwelmen.
( ... )
Uit een steekproef onder noodslachtrunderen blijkt zelfs dat in 11 van 25 gevallen niet correct was geschoten. Te laag schieten was daarbij de meest gemaakte fout. Daarom brengt de NVWA dit onderwerp nu extra onder de aandacht.
Regels
Na één schot met het penschiettoestel behoren runderen onmiddellijk bedwelmd te zijn: binnen één tot drie seconden bewusteloos (gevoelloos én bewegingloos). Diverse wettelijke eisen zijn van toepassing op het bedwelmen en slachten in én buiten het slachthuis. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. En in artikel 7, lid 1 de eis: het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten mogen uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat over het passende vakbekwaamheidsniveau beschikt om dit te kunnen doen zonder enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken. Buiten het slachthuis is alleen de dierenarts bevoegd om runderen te doden. Bij niet correct geschoten runderen wordt hen niet elk vermijdbaar lijden bespaard.
( ... )
Algemene eisen
• De schutter is competent.
• Het penschiettoestel is volgens specificaties onderhouden, geschikt voor de diersoort en de grootte van het dier.
• Het kaliber van het te gebruiken munitiepatroon is bedoeld voor de soort en de grootte binnen de soort.
• De kop van het dier is voldoende gefixeerd en het schieten gebeurt direct na fixatie.
• Het penschiettoestel wordt loodrecht op het schedeloppervlak geplaatst.
• De halssnede en het verbloeden vinden direct na bedwelming plaats.
• De optimale positie voor plaatsing van het penschiettoestel bij het rund is op de kruising van twee denkbeeldige lijnen die lopen van de middenbovenzijde van de ogen naar de tegenover gelegen hoornbasis.
2.7.
In een ‘Toelichting over noodslachting’ van de NVWA is onder meer vermeld:
Werkwijze noodslachting
( ... )
Doden door bedwelmen en verbloeden
Bij het bepaalde in Vo. (EG) 1099/2009 en de regeling Doden van dieren 2012, dient bij het doden van een dier ervoor gezorgd te worden dat het dier elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard. Hiertoe dient het dier adequaat bedwelmd te worden alvorens het dier verbloed wordt. De voorwaarden voor een adequate bedwelming zijn:
• Een vakbekwame schutter;
• Een volgens specificaties onderhouden schietmasker die geschikt is voor de diersoort en de grootte van het dier;
• Het kaliber van de munitiepatronen is bedoeld voor de soort en de grootte binnen de soort;
• De fixatie van de kop van het dier is voldoende en het schieten gebeurt direct na fixatie;
• Het schietmasker wordt op de juiste plaats, loodrecht op het schedeloppervlak geplaatst.
De tekenen dat een dier adequaat bedwelmd is, zijn als volgt:
• Het dier collabeert onmiddellijk na het schot;
• Het lichaam en de spieren van het dier verkrampen onmiddellijk na het schot;
• De ademhaling stopt onmiddellijk en blijvend; en
• De oogleden zijn open waarbij de blik van het oog recht vooruit staart en de oogbol niet draait.
Direct na de bedwelming moet verbloeding plaatsvinden door middel van het doorsnijden van de halsslagaders. In geval van een noodsituatie kan een andere dodingsmethode toegepast worden. (Zie Noodsituaties.)
2.8.
Bij e-mail van 7 juni 2020 heeft dierenarts [naam 2] op verzoek van de advocate van [verzoeker] op haar onderstaande vragen:
“Het verschil tussen de noodslachting op het filmfragment en die de heer [verzoeker] uitvoerde is dat de stier niet bedwelmd raakte. Komt het vaker voor dat dat gebeurd? Is dit in de praktijk te voorkomen? Zo ja hoe en bent u van mening dat - kijkende naar de foto’s van de stal- had gekund bij deze noodslachting?”
het volgende geantwoord:
“Ondanks het zorgvuldig handelen van de persoon die een rund schiet, kan het zo zijn dat het dier niet goed bedwelmd raakt van het schietmasker. Ik heb dit zelf ook wel eens gehad bij een melkkoe. Hoewel ik altijd mijn best doe om de handeling zo goed mogelijk uit te voeren kunnen er verschillende redenen zijn dat dit gebeurt. Ik heb zelf bijvoorbeeld wel eens te laag geschoten en kwam zo niet in de hersenpan, maar de voorhoofdsholte van een rund kan ook te groot zijn voor de pen waardoor je niet in de hersenpan uit komt. Wanneer de bedwelming niet goed verloopt kan het zo zijn dat het rund daar ‘niet zo blij mee is’. Op de meegestuurde foto’s zie ik een vrij standaard strohok. Ik zie hier ook geen mogelijkheid om een stier te fixeren voor het bedwelmen. Daarnaast wil ik zelf geen andere mensen in de buurt hebben op het moment dat ik een noodslachting uitvoer vanwege de veiligheid van anderen. In ons beroep als veearts is er nu eenmaal niet altijd een mogelijkheid om alle variabelen uit te sluiten.”
2.9.
[verzoeker] heeft [onderneming] aansprakelijk gesteld voor zijn letselschade. NN heeft namens [onderneming] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3 Het geschil
3.1.
Het verzoekt strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van art. 1019w e.v. Rv:
I) - een beslissing zal nemen over de schuldvraag met betrekking tot het ongeval op 14 november 2016 en zal oordelen dat [onderneming] op grond van art. 6:179 BW j° art. 6:181 lid 1 BW ieder voor zich maar ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle gevolgen van het ongeval en voorts dat Katerveel c.s. alsmede NN uit hoofde van art. 7:954 BW daarom gehouden zijn de schade als gevolg van dit ongeval te vergoeden,
II) - NN c.s. hoofdelijk zal veroordelen om bij wege van voorschot een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schadevergoeding aan [verzoeker] te betalen,
met begroting van de proceskosten van [verzoeker] en veroordeling van NN c.s. in deze kosten.
3.2.
[verzoeker] baseert zijn verzoeken kort gezegd erop dat [onderneming] bezitter dan wel bedrijfsmatig gebruiker was van de stier en daarom aansprakelijk is voor de schade die de stier heeft aangericht en gehouden is deze schade aan [verzoeker] te vergoeden, tot welke schadevergoeding NN als aansprakelijkheidsverzekeraar van [onderneming] eveneens is gehouden.
3.3.
NN c.s. voert verweer.
3.4.
De standpunten van partijen zullen hierna voor zover nodig worden besproken.
4 De beoordeling
4.1.
NN c.s. werpt in de eerste plaats op dat geen sprake is van een deelgeschil in de zin van art. 1019w Rv, omdat vrijwel de gehele zaak aan de rechtbank is voorgelegd. Zoals NN c.s. erkent zijn de verzoeken, die zien op aansprakelijkheid, eigen schuld en een voorschot op schadevergoeding, afzonderlijk zonder meer geschikt om op de voet van art. 1019w aan de rechter te worden voorgelegd. Nadat op al deze verzoeken zal zijn beslist zal, indien aansprakelijkheid zal worden vastgesteld, anders dan NN c.s. meent, ruim voldoende noodzaak voor partijen resteren om gezamenlijk tot een regeling van de schade te komen. De schadebegroting, die in een geval als het onderhavige gecompliceerd kan zijn, ligt dan immers nog open. Met een beslissing op de verzoeken zal de rechtsverhouding tussen partijen dus allerminst (bijna) geheel zijn vastgesteld. Het verweer dient dan ook te worden verworpen. Of art. 1019z Rv aan een inhoudelijke beoordeling van een verzoek in de weg staat omdat nader onderzoek naar de feiten noodzakelijk is, zoals NN c.s. ook heeft aangevoerd, zal hierna zo nodig aan de orde komen.
4.2.
Ter zitting heeft NN c.s. het verweer gevoerd dat [verzoeker] zich na het ongeval niet tijdig heeft beklaagd bij [onderneming] , in de zin van art. 6:89 BW. Deze bepaling is in beginsel alleen van toepassing bij wanprestatie en dus niet op een vordering uit hoofde van art. 6:179 BW, zoals in deze zaak aan de orde is. Om de schuldenaar te beschermen tegen een schuldeiser die door middel van een vordering uit onrechtmatige daad in plaats van wanprestatie de klachtplicht van art. 6:89 BW poogt te omzeilen, kan deze bepaling ook worden toegepast bij een vordering uit onrechtmatige daad, waaronder een op art. 6:179 BW gestoelde vordering wellicht zou kunnen worden begrepen. Daarvoor is dan wel vereist dat de vordering uit onrechtmatige daad is gegrond op feiten die tevens de stelling zouden rechtvaardigen dat de prestatie niet aan de verbintenis beantwoordt. Zie HR 13 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1176. Hiervan is in dit geval geen sprake. De gestelde aansprakelijkheid is immers niet erop gegrond dat [onderneming] is tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis, maar op kwalitatieve aansprakelijkheid voor dieren.
4.3.
Het beroep van NN c.s. ter zitting op rechtsverwerking gaat evenmin op. Enkel tijdsverloop is daarvoor niet voldoende. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij gerechtvaardigd erop kon vertrouwen dat [verzoeker] haar niet aansprakelijk zou houden heeft NN c.s. niet gesteld. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor haar positie onredelijk wordt verzwaard of benadeeld omdat [verzoeker] eerst na verloop van een kleine twee jaar aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding, heeft NN c.s. onvoldoende gemotiveerd gesteld. Zij heeft in dit verband bewijsmoeilijkheden opgevoerd, maar heeft deze onvoldoende concreet gemaakt om vast te kunnen stellen dat dit nadeel zo zwaar weegt dat de vergaande consequentie van rechtsverwerking geboden is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat rechtsverwerking een toepassing betreft van art. 6:2 lid 2 BW en het dus moet gaan om omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken dat [verzoeker] zijn vorderingen nu instelt.