RBMNE 240822 geen schending klachtplicht; het had op de weg van wg-er gelegen om zelf onderzoek te doen
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 240822 beknelling arm bij achteruitrijden op laad-losplatform, formele en materiele wg-ers en bezitter vrachtwagen hoofdelijk aansprakelijk
- geen schending klachtplicht; het had op de weg van wg-er gelegen om zelf onderzoek te doen
- bgk verzocht 60,1 uur x € 250 + 21% = € 18.180,25, uren bovenmatig, toegewezen 20 uur x € 250,00 + 21% = € 6050,00
- verzocht 25,54 uur x € 250 + 21% toegewezen 17 uur x € 250,00 + 21% = 5.142,50
2.
De overwegingen
Inleiding
2.1.
[verweerster sub 1] exploiteert een slachterij. [verweerster sub 2] is een uitzendonderneming. [verzoeker] was vanaf eind november 2018 door [verweerster sub 2] gedetacheerd bij [verweerster sub 1] . Zijn werkzaamheden bestonden uit het verrichten van slachthandelingen, uitbenen, schoonmaken en chauffeurs helpen laden.
2.2.
[verweerster sub 3] is een horecaleverancier. Nationale Nederlanden is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster sub 3] .
Het ongeval op 25 juni 2019
2.3.
Op 25 juni 2019 is [verzoeker] een ongeval overkomen toen hij bij [verweerster sub 1] aan het werk was. Op die dag kwam een chauffeur van [verweerster sub 3] vlees ophalen bij [verweerster sub 1] . De leidinggevende van [verzoeker] (de heer [F] ) had [verzoeker] gevraagd om de chauffeur te helpen bij het aanleggen van de vrachtwagen in het laaddock. De heer [F] had de rolluiken van de twee naast elkaar liggende laaddocks geopend. [verzoeker] stond op de laaddock waar de vrachtwagen wilde aanleggen aanwijzingen te geven door met zijn hand te ‘waven’. De chauffeur van [verweerster sub 3] is naar achteren gereden en [verzoeker] is met zijn linkerarm bekneld geraakt tussen de deurpost van de laad- en losruimte en de vrachtwagen.
Wat is er na het ongeval gebeurd?
2.4.
Na het ongeval is [verzoeker] door een collega naar de huisarts gebracht en daar doorgestuurd naar de spoedeisende hulp van het [ziekenhuis] . De SEH-arts heeft onder meer het volgende genoteerd (productie 7 [verzoeker] ):
“Conclusie:
Man van 46 jaar, blanco VG, doorgestuurd via radiologie bij crush letsel
rechterbovenarm zonder fractuur op foto met
1. Pijn bovenarm, op foto geen aanwijzingen voor fractuur DD kleine spierruptuur met uitgezakt hematoom
2. Verminderd gevoel rondom duimmuis, DD post-traumatisch
Beleid:
- Ontslag
- Pijnstilling: PCM 4dd 2 stuks – declofenac zn
- Tetanus injectie gegeven
- Wond gereinigd, steristrip
- Controle eigen HA over 2-3 dagen. Graag controle mobiliteit en sensibiliteit, gezien verbeterend nu geen actie.”
2.5.
Na het ongeval heeft [verzoeker] drie weken niet gewerkt. Daarna heeft hij ongeveer negen maanden weer bij [verweerster sub 1] gewerkt. Op 26 november 2019 is zijn Fase 2 Uitzendovereenkomst verlengd naar een Fase 3 Uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 6 april 2020 heeft [verweerster sub 1] de werkzaamheden van [verzoeker] bij haar beëindigd. De arbeidsovereenkomst is per 26 april 2020 van rechtswege beëindigd.
2.6.
Op 17 november 2020 is [verzoeker] door neuroloog [G] van het [ziekenhuis] gezien en deze heeft het volgende genoteerd (productie 7 [verzoeker] ):
“Conclusie:
ulnaropathie links na trauma geen aanwijzing voor een plexuslesie of medianopathie.
Advies druk en rek terplaatse vermijden. Dhr heeft al follow up via de revalidatie arts die ook de fysiotherapeut heeft ingeschakeld.
Besproken dat eea tijd nodig heeft.
Neurologische follow up wordt niet afgesproken”
2.7.
Op 7 januari 2021 heeft [verzoeker] [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het ongeval. Zij hebben de aansprakelijkheid afgewezen. De aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster sub 2] heeft [verzoeker] op 4 februari 2021 bericht dat schade met een motorrijtuig van polisdekking is uitgesloten op de aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en zij schrijft dat het risico thuis hoort op de WA verzekering van de betrokken vrachtwagen. De advocaat van [verweerster sub 1] heeft [verzoeker] op 5 februari 2021 bericht dat [verweerster sub 1] niet aansprakelijk is, dat [verzoeker] geen schade heeft geleden en als hij bij zijn standpunt blijft, hij zich beter kan vervoegen bij (de werkgeefster) van de chauffeur.
2.8.
Hierna heeft de advocaat van [verzoeker] in februari en maart 2021 geprobeerd te achterhalen wie de eigenaar van de betrokken vrachtwagen was en heeft hij verschillende vennootschappen van [verweerster sub 3] aangeschreven. Hierop heeft [verweerster sub 3] laten weten dat het ongeval bij hun niet bekend is en niet de eigenaar van de betrokken vrachtwagen te zijn en heeft dit in september 2021 nogmaals herhaald.
2.9.
Op 1 april 2021 is [verzoeker] gezien door revalidatiearts [H] in het [ziekenhuis] . Zij heeft het volgende genoteerd (productie 7 [verzoeker] ):
“Conclusie:
47-jarige man met crushletsel linkerarm d.d. 25-06-2019, waarna traumatische ulnaropthie. Nu aanhoudende pijnklachten van de hand passend bij CRPS 2.
De linkerarm wordt verminderd ingezet (disuse), waarbij nu ook tendomyogene pijnklachten van de schouder en elleboog. Daarnaast forse stemmingsstoornissen.
Beleid:
- Uitleg over zenuwschade.
- Verzoek aan huisarts patiënt te begeleiden bij stemmingsstoornis.
Medicamenteus of met arabisch sprekende psycholoog (Buurtteam, [.] of [..] ?)
- Verwijzing fysiotherapie eerstelijn ( [...] ) om patiënt te begeleiden bij adquaat inzetten van de linkerarm.
- controle 4-5 maanden
- brief naar patiënt”
2.10.
In oktober 2021 heeft [verzoeker] [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] en [verweerster sub 3] opnieuw aangeschreven en aansprakelijk gesteld. Hierop heeft [verweerster sub 2] met verwijzing naar haar algemene voorwaarden de aansprakelijkheid afgewezen. Nationale Nederlanden (de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerster sub 3] ) heeft laten weten dat [verweerster sub 3] toch de bezitter van de betrokken vrachtwagen is.
Wat wil [verzoeker] ?
2.11.
[verzoeker] verzoekt, na verbetering van het verzoekschrift en vermeerdering van zijn verzoeken:
- voor recht te verklaren dat [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden ieder (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval dat [verzoeker] op 25 juni 2019 is overkomen;
- verweerders (hoofdelijk) te veroordelen een voorschot op de buitengerechtelijke kosten aan [verzoeker] te voldoen van € 18.180,25;
- de kosten van dit deelgeschil te begroten op € 7.713,75 en verweerders te veroordelen tot betaling van dit bedrag en het griffierecht aan [verzoeker] .
2.12.
[verzoeker] heeft de aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] gebaseerd op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek (BW), de aansprakelijkheid van [verweerster sub 3] op artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) en artikel 6:170 BW en de aansprakelijkheid van Nationale Nederlanden op artikel 6 van de wettelijke aansprakelijkheid motorvoertuigen (WAM).
Wat vindt [verweerster sub 1] ?
2.13.
Volgens [verweerster sub 1] draagt de verzochte beslissing niet bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, heeft [verzoeker] stellingen ingenomen die in strijd zijn met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv en heeft hij te laat geklaagd en kan hij op grond van artikel 6:89 BW geen beroep meer doen op schadevergoeding. Ook op inhoudelijke gronden moet zijn verzoek worden afgewezen, want [verweerster sub 1] heeft voldaan aan de zorgplicht, [verzoeker] heeft geen schade geleden en er is geen causaal verband tussen het ongeval en de door [verzoeker] gestelde schade. [verzoeker] heeft dus geen belang bij zijn verzoeken.
Wat vindt [verweerster sub 2] ?
2.14.
Na verbetering van het verzoekschrift door [verzoeker] heeft [verweerster sub 2] haar verweer dat [verzoeker] de verkeerde rechtspersoon in de procedure heeft betrokken ( [onderneming 2] in plaats van [verweerster sub 2] N.V.) en haar op voorhand aangekondigde bezwaar tegen een eventuele verbetering niet langer gehandhaafd.
2.15.
[verweerster sub 2] voert aan dat de kwestie zich niet leent voor een beslissing in een deelgeschil omdat nader onderzoek en uitvoerige bewijsvoering noodzakelijk is en er geen onderhandelingen nog een poging hiertoe hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de procedure. Ook doet zij een beroep op de schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW. Het verzoek moet volgens haar ook op inhoudelijk gronden worden afgewezen. Zij betwist dat [verzoeker] een arbeidsongeval is overkomen dat tot (rechtens relevante) schade heeft geleid en zij stelt dat het arbeidsongeval geen gevolg is van een zorgplichtschending van [verweerster sub 2] .
Wat vinden [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden?
2.16.
Volgens [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden leent het verzoek zich niet voor een deelgeschil omdat het voorval en de rol van de verschillende partijen onduidelijk is en dat moet worden uitgezocht. Verder doen zij een beroep op overmacht en eigen schuld.
3
De beoordeling
Ontvankelijkheid
3.1.
Alle verweerders vinden dat het verzoek zich niet leent voor een deelgeschil en zij hebben daar verschillende argumenten voor aangevoerd die hierna worden besproken.
de toedracht
3.2.
[verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden vinden dat de toedracht onvoldoende duidelijk is en dat bewijslevering nodig is. De kantonrechter volgt ze daarin niet. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat [verzoeker] op het laaddock bij [verweerster sub 1] stond waar de vrachtwagen wilde aanleggen om daar aanwijzingen aan de chauffeur te geven door met zijn hand te ‘waven’. De chauffeur van [verweerster sub 3] is naar achteren gereden en [verzoeker] is met zijn linkerarm bekneld geraakt tussen de deurpost van de laad- en losruimte en de vrachtwagen. Ook staat vast dat de heer [F] de rolluiken van de twee naast elkaar liggende laaddocks had geopend om de vrachtwagen te laden.
3.3.
Er zijn wel wat verschillen in de verklaringen. Volgens [verzoeker] is hij even buiten bewustzijn geweest en volgens de heer [F] (zijn leidinggevende) en de heer [I] (de collega die hem naar de huisarts en spoedeisende hulp van het ziekenhuis heeft gebracht) is dat niet zo, maar waarom op dit punt bewijsvoering in deze procedure nodig zou zijn, is niet gesteld of gebleken. Verder verklaart de chauffeur dat zij op aanwijzing van [F (voornaam)] (de heer [F] ) achteruit het dok is ingereden, maar waarom dit punt in deze procedure verheldering vereist, is evenmin gesteld of gebleken. Naar het oordeel van de kantonrechter is de feitelijke toedracht voldoende duidelijk om de aansprakelijkheidsvraag te kunnen beantwoorden en is hiervoor geen bewijsvoering nodig.
Onderhandelingen en vaststellingsovereenkomst
3.4.
Volgens [verweerster sub 2] leent de kwestie zich niet voor een beslissing in een deelgeschil omdat er voorafgaand aan de procedure geen onderhandelingen nog een poging hiertoe hebben plaatsgevonden. [verweerster sub 1] voert aan dat de verzochte beslissing niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst omdat, ook al zou worden geoordeeld dat [verweerster sub 1] aansprakelijk is voor de schade van het ongeval, partijen geen stap verder komen, omdat de schade en het causale verband tussen de gestelde schade en het ongeval ook wordt betwist.
3.5.
De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.
3.6.
In deze zaak zijn de onderhandelingen niet op gang gekomen omdat [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] voor de gevolgen van het ongeval naar [verweerster sub 3] hebben gewezen en [verweerster sub 3] aanvankelijk ontkende bij het ongeval betrokken te zijn geweest. Maar ook zonder onderhandelingen kan er toegang zijn tot de deelgeschilrechter in het geval een beslissing van de rechter de impasse tussen partijen kán doorbreken en de onderhandelingen kunnen worden opgepakt om uiteindelijk mogelijk een vaststellingsovereenkomst te bereiken. Juist als partijen het niet eens zijn over de aansprakelijkheid, zoals hier aan de orde, kan een oordeel van de rechter hierover de onderhandelingen op gang helpen en zo een stap in het proces vormen om mogelijk uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst te bereiken. Volgens [verweerster sub 1] is dat niet zo omdat zij ook de schade en het causale verband tussen de gestelde schade en het ongeval betwist, maar de kantonrechter volgt [verweerster sub 1] hierin niet. Reeds met het verslag van de SEH-arts is voldoende aannemelijk dat [verzoeker] enige vorm van letselschade heeft opgelopen bij het ongeval. Hij heeft dus belang bij een uitspraak over de aansprakelijkheid en is ontvankelijk in zijn verzoeken.
Klachtplicht
3.7.
[verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] doen verder een beroep op de schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW. [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden refereren zich op dit punt.
3.8.
Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd.
3.9.
Deze klachtplicht is ook van toepassing op situaties waarin personenschade is ontstaan tijdens werkzaamheden waarop een arbeidsovereenkomst van toepassing is. De Hoge Raad heeft in haar arrest van 8 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY4600) namelijk overwogen dat dit artikel van toepassing is op “alle verbintenissen”.
3.10.
In dat arrest heeft de Hoge Raad verder overwogen dat bij beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie.
3.11.
Het ongeval was op 25 juni 2019 en op 7 januari 2021 heeft [verzoeker] [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] aansprakelijk gesteld en vanaf 8 februari 2021 is hij de verschillende vennootschappen van [verweerster sub 3] gaan aanschrijven. Partijen verschillen van mening of [verzoeker] in de maanden dat hij nog bij [verweerster sub 1] heeft gewerkt na het ongeval over pijn in zijn arm heeft gesproken, maar of dat zo is kan in het midden blijven. Hij heeft pas na anderhalf jaar verweerders aansprakelijk gesteld maar daarmee heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter toch tijdig geklaagd. Daarbij spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol.
3.12.
[verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] waren op de hoogte van het arbeidsongeval, wisten dat [verzoeker] naar het ziekenhuis was gebracht en dat hij drie weken niet heeft kunnen werken. Zij hebben het ongeval niet gemeld bij de arbeidsinspectie (artikel 9 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet) mogelijk omdat zij ervan uit gingen dat geen sprake was van blijvend letsel, maar dat hadden zij natuurlijk wel kunnen doen en/of zelf onderzoek naar de toedracht kunnen doen. Dat zij dat niet hebben gedaan, komt voor hun risico. Dat zij ernstig in hun bewijspositie zijn geschaad, is verder niet gebleken want na de aansprakelijkheidstellingen hebben zij nog getuigenverklaringen over de toedracht kunnen verzamelen. Het klopt wel dat door het tijdsverloop het causale verband tussen het ongeval en de schade lastiger is vast te stellen, maar dat brengt hen nog niet per se in een nadelige bewijspositie voor de beoordeling van aansprakelijkheid in dit deelgeschil.
3.13.
Daartegenover staat dat het gaat om een ongeval met een werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Duidelijk is dat [verzoeker] de Nederlandse taal beperkt machtig is. Ter zitting heeft mr. Boer toegelicht dat [verzoeker] een [ ... ] vluchteling is die in 2013 naar Nederland is gekomen om de oorlog te ontvluchten en dat hij nadat hij na enige jaren zijn draai in Nederland heeft gevonden. Hij heeft zijn werk als slager weer opgepakt en is daarvoor door [verweerster sub 2] bij [verweerster sub 1] gedetacheerd. Eind 2020 is hij in zijn (directe) omgeving voor het eerst op de mogelijkheden gewezen om verweerders aansprakelijk te houden voor de gevolgen van het ongeval.
3.14.
Gelet op deze omstandigheden en de belangen van [verzoeker] en verweerders, gaat het verweer met betrekking tot de klachtplicht naar het oordeel van de kantonrechter niet op. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Aansprakelijkheid van [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2]
3.15.
Artikel 7:658 lid 1 BW bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Dit is in het bijzonder van belang wanneer het gaat om werktuigen die naar hun aard een veiligheidsrisico meebrengen.
3.16.
Wat van de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 1 BW in redelijkheid mag worden verlangd, hangt af van alle omstandigheden van het geval zoals de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking daarvan en de ernst van de gevolgen, alsmede de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen.
3.17.
Artikel 7:658 BW beoogt volgens vaste rechtspraak geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan nog aan aansprakelijkheid ontkomen, indien hij stelt en bewijst dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen doordat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
3.18.
[verweerster sub 2] is als detacheerder de formele werkgever van [verzoeker] en [verweerster sub 1] als inlener de materiële werkgever. Indien vast komt te staan dat [verzoeker] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn [verweerster sub 2] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW en [verweerster sub 1] op grond van artikel 7:658 lid 4 BW (hoofdelijk) aansprakelijk voor die schade, tenzij wordt aangetoond dat is voldaan aan de werkgeverszorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW.
3.19.
De reden van het hiervoor weergegeven uitgangspunt is dat wanneer een werkgever hier [verweerster sub 2] , zijn werknemer te werk stelt bij een derde om werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij de zorg voor de veiligheid van de werknemer geheel of gedeeltelijk aan die derde overlaat, de werkgever (ook) aansprakelijk is als de derde tekortschiet in de zorgplicht voor de werknemer. Het is daarbij niet van belang in hoeverre de werkgever zeggenschap heeft behouden over de werknemer. Zijn zij beide aansprakelijk, dan zijn zij volgens artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden voor de schade en voor het onderling regres is in beginsel bepalend in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
3.20.
Niet in geschil is dat het ongeval [verzoeker] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is overkomen. Zoals hiervoor overwogen staat de toedracht naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate vast en staat vast dat hij in elk geval enige letselschade heeft opgelopen bij het ongeval. Dat het ongeval is gebeurd door opzet van [verzoeker] of omdat hij roekeloos heeft gehandeld is niet in discussie. Dat betekent dat [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] in beginsel aansprakelijk zijn voor het ongeval, tenzij zij aantonen dat zij al die maatregelen hebben getroffen die redelijkerwijs noodzakelijk waren om het ongeval te voorkomen.
3.21.
[verweerster sub 1] heeft aangevoerd dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan door beide laaddocks te openen en als gebruikelijke handelswijze te hanteren dat de persoon die aanwijzingen aan de chauffeur geeft in het laaddock gaat staan waar de wagen niet aan gaat leggen. De leidinggevende van [verzoeker] heeft op 25 juni 2019 ook nog geroepen dat [verzoeker] bij het laaddock moest weggaan, maar daaraan heeft hij geen gehoor gegeven.
3.22.
[verweerster sub 2] meent dat zij heeft gedaan wat van haar als (formeel) werkgever verwacht mag worden. Door middel van de afspraken met [verweerster sub 1] heeft zij de (veiligheids)maatregelen getroffen die redelijkerwijs nodig zijn en van haar kunnen worden verwacht om een veilige werkomgeving te creëren. Zij verwijst naar haar algemene voorwaarden waaruit volgt dat [verweerster sub 1] verplicht is (veiligheids)maatregelen te nemen om arbeidsongevallen te voorkomen en dat [verweerster sub 1] haar bij schadevergoeding dient te vrijwaren. Zij begrijpt dat dit haar jegens [verzoeker] niet ontslaat wat betreft de verplichtingen uit artikel 7:658 BW, maar zij meent dat zij als formeel werkgever aan haar zorgplicht heeft voldaan.
3.23.
[verweerster sub 1] heeft ter zitting toegelicht dat in haar bedrijf veel werknemers werkzaam zijn die Arabisch spreken en de Nederlandse taal niet machtig zijn en/of laaggeletterd zijn. Zij heeft toegelicht dat de instructie over het laden daarom mondeling in Jip en Janneke taal wordt uitgelegd en voorgedaan en dat daarna wel tien keer wordt gevraagd of de instructie duidelijk is. Daar is wel iets bij voor te stellen maar daarmee heeft zij niet aan haar zorgplicht voldaan. In de situatie die zij heeft beschreven, ligt het voor de hand om bijvoorbeeld met beeldtaal en pictogrammen te werken, schriftelijke instructies in het Arabisch te verstrekken en de mondelinge instructies met een tolk uit te leggen en/of voor te doen en tot slot inderdaad te toetsten of de werknemers de instructie begrepen hebben en de toepassing ervan te controleren. Door taalbarrières kunnen makkelijk misverstanden en ongevallen ontstaan en beelden zijn een goed middel om een boodschap over te brengen en de werknemers attent te maken dat op een bepaalde plek oplettendheid en voorzichtigheid wordt verwacht. Met een pictogram op de laaddocks die duidelijk maakt dat men bij het aanleggen niet op de betreffende dock moet staan om te ‘waven’ was de kans op een ongeval als hier aan de orde op een eenvoudige manier verkleind. De mondelinge instructie die [verweerster sub 1] heeft gegeven is dus niet voldoende.
conclusie
3.24.
De conclusie is dat [verweerster sub 1] meer maatregelen en instructies had moeten nemen en geven. Door dit na te laten is zij tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens [verzoeker] en zijn [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] aansprakelijk voor de schade die [verzoeker] ten gevolge van het hem overkomen ongeval lijdt. De verzochte verklaring voor recht jegens [verweerster sub 1] en [verweerster sub 2] zal worden toegewezen.
Strijd met de waarheidsplicht van 21 Rv?
3.25.
[verweerster sub 1] heeft aangevoerd dat [verzoeker] in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld door de kantonrechter onjuist en onvolledig voor te lichten over de periode dat hij fysiek zware werkzaamheden heeft verricht en over de ernst van zijn letsel. Zij verzoekt de kantonrechter het verzoek op die grond af te wijzen. [verzoeker] heeft inderdaad enkele feiten niet meteen volledig en juist aangevoerd, maar de kantonrechter verbindt hier voor de beoordeling van de aansprakelijkheid in dit deelgeschil geen gevolgen aan.
Aansprakelijkheid [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden
3.26.
[verweerster sub 3] heeft erkend dat artikel 185 WVW hier van toepassing is. Het beroep van [verzoeker] op grond van artikel 6:170 BW kan daarom onbesproken blijven. Nationale Nederlanden heeft erkend dat zij rechtstreeks op grond van de WAM kan worden aangesproken. Zij doen allebei een beroep op overmacht en eigen schuld.
3.27.
In artikel 185 WVW staat dat de eigenaar van een motorrijtuig (hier dus [verweerster sub 3] ) dat betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken, verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Met het artikel wordt een verzwaarde aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorrijtuig in het leven geroepen om kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers, voor wie de gevolgen van aanrijdingen met motorrijtuigen vaak zeer ingrijpend zijn, te beschermen tegen de bijzondere gevaren die in het leven worden geroepen door deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer. De gedachte hierachter is dat degene die door het gebruik van een motorrijtuig de gevaren op de weg in aanzienlijke mate verhoogt (het zogenaamde ‘Betriebsgefahr’) het risico daarvan behoort te dragen.
3.28.
Op grond van artikel 185 lid 1 WVW in samenhang met artikel 6 lid 1 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM), is Nationale Nederlanden als verzekeraar van de vrachtwagen waar de chauffeur van [verweerster sub 3] in reed, ook aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] tenzij sprake zou zijn geweest van overmacht bij de chauffeur van [verweerster sub 3] .
Overmacht
3.29.
Volgens vaste rechtspraak is van overmacht slechts sprake indien de gemotoriseerde vrachtwagen rechtens gezien geen enkel verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen (voor zover relevant voor het ontstaan van het ongeval). Eventuele fouten van andere weggebruikers - waaronder begrepen de eventuele fouten van het slachtoffer zelf - zijn daarbij slechts van belang wanneer die fouten voor de gemotoriseerde zo onwaarschijnlijk waren, dat deze bij het bepalen van diens rijgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Het is een strenge norm waardoor, als in juridisch opzicht aan de chauffeur enig verwijt te maken valt, hoe klein ook, het beroep op overmacht faalt. Het is aan degene die zich op overmacht beroept om de feiten te bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat het ongeval is te wijten aan overmacht van de bestuurder.
3.30.
[verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden wijzen erop dat het aan [verzoeker] was om tijdig aan te geven wanneer de vrachtwagen moest remmen en dat de bestuurder van de vrachtwagen er in beginsel op mocht vertrouwen dat de aanwijzingen die zij ontving juist waren en dat de onjuiste aanwijzingen van de ‘waver’ voor rekening van de ‘waver’ dienen te komen. De kantonrechter volgt dit niet. De chauffeur heeft immers verklaard dat zij op aanwijzingen van [F (voornaam)] , dus niet van [verzoeker] , achteruit het dok in is gereden. De rol van [verzoeker] bij het waven was voor de chauffeur dus beperkt. Maar ook als zij op [verzoeker] of een ander zou afgaan die aanwijzingen geeft blijft dat zij bij deze bijzondere manoeuvre van de vrachtwagen de verantwoordelijk behoudt om zich steeds te overtuigen van de veiligheid voor personen rondom de vrachtwagen. [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden hebben verder geen aanknopingspunten naar voren gebracht die tot de conclusie te leiden dat (de chauffeur van) [verweerster sub 3] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Het beroep op overmacht slaagt dus niet.
Eigen schuld
3.31.
Verder doen [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden een beroep op eigen schuld van [verzoeker] . Met [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden is de kantonrechter van oordeel dat voor hun beroep op eigen schuld geen zelfstandig tegenverzoek vereist is, zoals [verzoeker] bepleit. In dit geschil ligt de aansprakelijkheidsvraag voor en als hun verweer op dit punt slaagt, kan op de aansprakelijkheidsvraag het mindere (in een percentage) worden toegewezen.
3.32.
Voor hun beroep op eigen schuld dient te worden beoordeeld de mate waarin de aan [verzoeker] dan wel de chauffeur van [verweerster sub 3] toe te rekenen omstandigheden aan het ongeval hebben bijgedragen, de wederzijdse causaliteit (artikel 6:101 BW). Het is daarbij aan [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen, dat er aan de zijde van [verzoeker] sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
3.33.
Met hetzelfde argument als bij hun beroep op overmacht (dat het aan [verzoeker] is om aan te geven dat de vrachtwagen moest remmen) voeren zij aan dat bij een causale afweging van de fouten aan beide zijden, het grootste deel van de foutieve handelingen bij degene ligt die de aanwijzingen geeft (‘de waver’) en niet bij degene die (terecht) op die aanwijzingen vertrouwt. Nu gelet op de verklaring van de chauffeur dat [F (voornaam)] de aanwijzingen gaf niet vast staat dat de chauffeur op het waven van [verzoeker] handelde, hebben zij daarmee onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [verzoeker] niet tijdig heeft aangegeven dat de vrachtwagen moest remmen en dat hij heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Zie verder wat hier in 3.30 over is overwogen. Ook als de kantonrechter aanneemt dat er naar [verzoeker] is geroepen toen het mis dreigde te gaan, is die enkele waarschuwing te laat geweest voor [verzoeker] om daar nog op te reageren en zo het ongeval te voorkomen. Het beroep op eigen schuld slaagt dus niet.
Wat betekent dit voor de verzoeken van [verzoeker] ?
3.34.
Dit betekent dat de verzochte verklaringen voor recht dat [verweerster sub 1] , [verweerster sub 2] , [verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden hoofdelijk aansprakelijk zijn, zullen worden toegewezen.
De buitengerechtelijke kosten: de dubbele redelijkheidstoets
3.35.
Verweerders zijn ten opzichte van [verzoeker] aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en zij moeten de schade die hij daardoor lijdt vergoeden. De kosten die hij maakt voor rechtsbijstand behoren tot die schade, maar alleen voor zover ze aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW voldoen: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de omvang van de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
Toevoeging
3.36.
Volgens [verweerster sub 3] , Nationale Nederlanden en [verweerster sub 1] is er geen reden om een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen omdat [verzoeker] met een toevoeging procedeert. [verweerster sub 1] heeft er ter zitting op gewezen (met verwijzing naar artikel 34 g van de Wet op de Rechtsbijstand) dat gelet op de hoogte van een mogelijke schadevergoeding intrekking van de toevoeging niet aannemelijk is. Dat zou kunnen, maar in datzelfde artikel staat ook dat een toevoeging wordt ingetrokken als de rechtszoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde. De aansprakelijkheid van verweerders is in dit deelgeschil vast komen te staan. De kosten van rechtsbijstand en het deelgeschil komen dus voor hun rekening en niet (via de toevoeging) voor rekening van de Staat.
De hoogte van de kosten
3.37.
Dat [verzoeker] rechtsbijstand heeft ingeroepen is niet in geschil maar de hoogte van de kosten wel. Na vermeerdering van zijn verzoek, gaat het om een declaratie van (60,1 uur x € 250 exclusief btw = ) € 18.180,25 inclusief btw. Dit vordert hij als voorschot. Mr. Boer heeft een urenstaat overgelegd vanaf 14 december 2020 tot 12 januari 2022 (productie 21) en vanaf 20 januari 2022 tot 1 juli 2022 (productie 35). Aan werkzaamheden is onder meer vermeld: correspondentie, brief/fax/e-mail aan cliënt, brief/fax/e-mail aan wederpartij, brief/fax/e-mail van advocaat wederpartij.
3.38.
De kantonrechter gaat ervan uit dat al deze werkzaamheden zijn verricht, maar dat wil nog niet zeggen dat al deze werkzaamheden redelijk en noodzakelijk waren voor de vaststelling van de aansprakelijkheid en dus door verweerders vergoed moeten worden. Als een benadeelde partij verlangt dat de aansprakelijke partij de kosten van rechtsbijstand betaald, mag verwacht worden dat de benadeelde partij en diens professionele belangenbehartiger ook rekening houden met het belang van de aansprakelijke partij door er voor te zorgen dat de kosten binnen de grenzen van de redelijkheid blijven.
3.39.
Met verweerders is de kantonrechter van oordeel dat het in rekening brengen van totaal 60,1 met dit uurtarief voor de genoemde werkzaamheden in een zaak als dit bovenmatig is. Het ging om verschillende aansprakelijkheidstellingen waarbij verweerders zich niet direct coöperatief hebben opgesteld en het zal ook lastig communiceren zijn geweest met [verzoeker] omdat hij de Nederlandse taal beperkt machtig is. Maar er speelden verder geen complexe juridische kwesties en bij voorlopige schatting van de schade is een bedrag van bijna € 30.000 aangegeven. Tegen deze achtergrond begroot de kantonrechter een tijdsbesteding van 20 uur als passend bij het gehanteerde uurtarief. Deze kosten zijn redelijk en moeten worden vergoed. Dat betekent dat aan buitengerechtelijke kosten die [verzoeker] als voorschot vordert een bedrag van € 6.050,00 inclusief btw zal worden toegewezen.
Kosten deelgeschil
3.40.
De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Ook hier geldt dus de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
3.41.
De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoeker] (25,54 uur x € 250 exclusief btw = ) € 7.713,95 inclusief btw.
3.42.
[verweerster sub 3] en Nationale Nederlanden voeren aan dat een bedrag van € 225 per uur volstaat voor een kwestie als deze met de in het oorspronkelijke verzoekschrift opgenomen 21 uur. [verweerster sub 1] sluit zich aan bij dit verweer. Volgens [verweerster sub 2] dient de vermeerdering van het verzoek niet voor haar te gelden, en dient uitgegaan worden van de bedragen in het initiële verzoekschrift.
3.43.
De complexiteit en omvang van het dossier rechtvaardigt niet de 25,54 uur die [verzoeker] in rekening wil brengen. Een relatief hoog (specialisten)tarief veronderstelt, dat aan een dossier minder tijd kan worden besteed. Daar komt bij dat er overlap zit in de inhoud van het verzoekschrift en de inhoudelijke aansprakelijkheidstellingen die aan het deelgeschil vooraf zijn gegaan. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 17 uren x € 250 exclusief btw, dus op € 5.142,50 inclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 86 dat [verzoeker] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden.
3.44.
Ter zitting heeft [verweerster sub 2] verzocht om [verzoeker] in de kosten van deze procedure te veroordelen. Dit kan niet in een deelgeschilprocedure. In artikel 1019aa eerste lid Rv is geregeld dat alleen de kosten van de benadeelde worden begroot. Het tegenverzoek van [verzoeker] zal de kantonrechter dus afwijzen. ECLI:NL:RBMNE:2022:3644