Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOVE 080425 ijzervlechter valt op bouwplaats; blokkade looppad; wg-er aansprakelijk; geen schending klachtplicht

RBOVE 080425 ijzervlechter valt op bouwplaats; blokkade looppad; wg-er aansprakelijk; geen schending klachtplicht

2Waar gaat deze zaak over

2.1.

Aan de orde is de vraag of [eiser] een arbeidsongeval is overkomen waardoor hij (letsel)schade heeft opgelopen waarvoor zijn toenmalige werkgever aansprakelijk is. De kantonrechter is van oordeel dat sprake is geweest van een arbeidsongeval en dat de werkgever vanwege het schenden van de op haar rustende zorgplicht ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor het ongeval en met haar verzekeraar hoofdelijk gehouden is de daaruit voortvloeiende schade aan [eiser] te vergoeden.

3De feiten

3.1.

[gedaagde 1] is een dochteronderneming van [bedrijf 1].V. (hierna: [bedrijf 1]). [bedrijf 1] houdt zich onder meer bezig met de handel in en de verwerking van wapeningsstaal en het aannemen van projecten.

[gedaagde 2] is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf 1].

3.2.

[eiser] was vanaf 1 maart 1999 voor onbepaalde duur in dienst van [gedaagde 1]/[bedrijf 1] geweest in de functie van ijzervlechter.

3.3.

[gedaagde 1] is in de periode van 2017 tot en met 2019 betrokken geweest bij het project COBRAcable te Eemshaven. Dit project betrof de aanleg van een 325 kilometer lange offshore energiekabel tussen Nederland en Denemarken.

3.4.

[bedrijf 2] B.V. is de hoofdaannemer van het project. Zij heeft op haar beurt [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) als aannemer betrokken bij dit project.

3.5.

Voor de bouw van het converterstation in de Eemshaven diende wapeningsstaal te worden geleverd en aangebracht. Voor dit werk is [gedaagde 1]/[bedrijf 1] benaderd, dat hiertoe met [bedrijf 3] een overeenkomst van onderaanneming heeft gesloten.

3.6.

De werkzaamheden van [gedaagde 1]/[bedrijf 1] zijn begonnen in april 2017 en verricht door een vaste ploeg van twee vlechtwerkers, te weten [eiser] en zijn collega de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]).

3.7.

Bij de werkzaamheden werd het aangevoerde wapeningsstaal binnen 30 meter van het werkgebied gelost. Om te voorkomen dat de vlechtwerkers veel loopbewegingen zouden moeten maken en/of materialen zouden moeten tillen, werd het wapeningsstaal door [eiser] en [naam 1] zo dicht mogelijk bij de poer waar zij bezig waren met het ijzervlechtwerk neergelegd.

3.8.

De werkzaamheden van [eiser] en [naam 1] bestonden uit het aanbrengen van wapeningsstaal en dit vervolgens met ijzerdraad vastzetten in mallen (het vlechten) zodat - wanneer het beton wordt gestort - het staal niet zou gaan drijven.

3.9.

Op 18 september 2017 waren [eiser] en [naam 1] op de locatie bezig met de uitvoering van hun werkzaamheden. De volgende dag, op 19 september 2017 om 05.00 uur. heeft [eiser] zich telefonisch ziek gemeld wegens pijn aan zijn handen. [eiser] heeft zijn werkzaamheden bij [gedaagde 1] na die ziekmelding (op een dagdeel na) nooit meer hervat.

3.10.

Nadat [eiser] de bedrijfsarts had bezocht heeft het UWV een probleemanalyse opgesteld, gedateerd 24 oktober 2017. In die analyse is onder meer het volgende opgenomen: "Letsel door val op de bouwplaats”.

3.11.

[eiser] heeft zich vervolgens laten bijstaan door [bedrijf 4]. Zij heeft [gedaagde 1] bij brief van 17 september 2018 namens [eiser] aansprakelijk gesteld voor het ongeval op 18 september 2017.

3.12.

[gedaagde 1] heeft de aansprakelijkstelling doorgeleid naar haar verzekeraar, [gedaagde 2]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.13.

Daarin heeft [eiser] aanleiding gezien om een deelgeschilprocedure te starten, waarin hij de kantonrechter heeft verzocht te bepalen dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het hem op 18 september 2017 overkomen arbeidsongeval op grond van artikel 7:658 BW, 6:170 BW of 6:76 BW en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] daardoor geleden en nog te lijden schade.

3.14.

Bij beschikking van 23 maart 2021, en herstelbeschikking van 29 juni 2021 met zaaknummer 8945379 / EJ VERZ 20-252 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen, omdat de feitelijke situatie ter plaatse alsook de feitelijke toedracht zoals deze door [eiser] is gesteld niet voldoende aannemelijk zijn geworden en de deelgeschilprocedure zich niet leent voor uitvoerige bewijslevering. Gelet hierop is in de deelgeschilprocedure niet toegekomen aan de vraag of [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiser], wat dus heeft geleid dat afwijzing van het verzoek van [eiser].

3.15.

Bij (stuitings)brief van 30 augustus 2022 heeft de advocaat van [eiser] laten weten dat [eiser] [gedaagde 1] onverkort aansprakelijk houdt voor de als gevolg van het (arbeids-)ongeval door hem reeds geleden en verder nog te lijden schade. [eiser] behoudt zich het recht op nakoming van de verbintenis tot schadevergoeding ondubbelzinnig voor.

3.16.

Op 19 maart 2024 heeft [eiser] vervolgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] laten dagvaarden.

4Het geschil

4.1.

[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het [eiser] op 18 september 2017 overkomen arbeidsongeval, primair op grond van artikel 7:658 BW, subsidiair op grond van 6:170 BW en meer subsidiair op grond van 6:76 BW, en te bepalen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk gehouden zijn de als gevolg daarvan door [eiser] reeds geleden en verder nog te lijden schade aan hem te vergoeden. Daarnaast vordert [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

4.2.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling

5.1.

Aan zijn vordering legt [eiser] kort gezegd ten grondslag dat hij zich met de beschikking van 23 maart 2021 en de herstelbeschikking van 29 juni 2021 in het deelgeschil niet kan verenigen, zodat hij genoodzaakt is deze bodemprocedure aanhangig te maken. [eiser] vordert in deze bodemzaak hetzelfde als in het deelgeschil, namelijk een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor het hem overkomen arbeidsongeval en dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] de daaruit voortvloeiende schade dient te vergoeden.

Heeft [eiser] op 18 september 2017 een ongeval op de werkplek gehad?

5.2.

[eiser] en [gedaagde 1] zijn het erover eens dat [eiser] op 18 september 2017 met zijn voorman [naam 1] voor [bedrijf 1] ([gedaagde 1]) aan het werk was in/bij een poer bij een project in de Eemshaven. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat hij op verzoek van [naam 1] naar de bedrijfsauto is gelopen om een slijptol op te halen die nodig was om het wapeningsstaal, dat te lang leek te zijn voor de poer, korter te slijpen. Om het korter slijpen en het vervolgens in de poer tillen van het wapeningsstaal te vergemakkelijken, heeft [eiser] op voorspraak van en samen met [naam 1] een deel van het wapeningsstaal dat met een kraan van de vrachtwagen was getild en aan de zijkant van de poer was neergelegd, vanwege het te verrichten slijpwerk verplaatst naar de voorzijde van de poer. Toen [eiser] vanaf de bedrijfsauto terugliep naar de poer met de slijptol op zijn linkerschouder, kon hij naar zijn zeggen noch linksom noch rechtsom om deze stapel wapeningsstaal aan de voorzijde heen lopen omdat overal of staal van ongeveer 15/20 cm hoog en 30/40 cm breed lag, of bekisting van ongeveer 1,5 meter hoog aanwezig was. Op de door hem gemaakte situatieschets heeft [eiser] enkel het staal en niet de bekisting ingetekend. De enige mogelijkheid om in de poer te stappen was door over de stapel wapeningsstaal heen te stappen die zij daar hadden neergelegd, omdat een vrij looppad of looproute ontbrak, aldus [eiser]. Toen hij over de stapel stapte, bleef hij naar zijn zeggen met zijn rechtervoet haken en viel hij voorover. Hij heeft de val met zijn hand opgevangen. [naam 1] heeft die val weliswaar niet zien gebeuren (hij stond op dat moment met zijn rug naar [eiser] gekeerd in de poer), maar heeft volgens [eiser] wel gehoord dat hij een kreet slaakte toen hij viel, naar aanleiding waarvan [naam 1] naar hem toe kwam lopen. Ook de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]), die iets verderop op de bouwplaats aan het werk was en het ongeval niet heeft zien gebeuren, kwam op het geluid af.

5.3.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] wijzen erop dat het ex artikel 7:658 BW aan [eiser] is om aan te tonen dat zich daadwerkelijk een ongeval op de werkplek heeft voorgedaan. Daarin is hij volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet geslaagd. Zij wijzen erop dat niemand van de aanwezigen het door [eiser] gestelde ongeval heeft zien gebeuren. [eiser] hecht in de visie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veel waarde aan de verklaring van [naam 2], omdat die verklaring haaks staat op die van [naam 1], die de hele dag met [eiser] heeft gewerkt en die verklaarde niets van het gestelde ongeval te hebben meegekregen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] desgevraagd bevestigd dat zij zich op het standpunt stellen dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden en heeft [gedaagde 2] verklaard dat zij zich in deze visie gesteund zien door wat de kantonrechter heeft overwegen onder 4.5 en 4.6 van de beschikking die op 23 maart 2021 in het tussen partijen gevoerde deelgeschil is gewezen, waarin de verklaring van [naam 2] ook niet voldoende werd geacht.

5.4.

De kantonrechter heeft in de hiervoor genoemde rechtsoverwegingen het volgende overwogen:

‘4.5 (…) [eiser] heeft gesteld dat een looppad ontbrak, maar [gedaagde 2] c.s. heeft dat weersproken. [eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat er geen looppad was, althans geen mogelijkheid om naar de poer te gaan zonder over het staal te stappen. Foto's of een deugdelijke situatieschets ontbreken. Het kan zijn dat de weg over het wapeningsstaal de kortste weg was, maar niet toegelicht is dat er niet om de bekisting het wapeningsstaal heen gelopen kon worden en dat deze weg dus de enige weg was. Gelet hierop is niet, en zeker niet zonder meer gezegd dat een looppad ontbrak. Dat [eiser] dus geen andere mogelijkheid had om naar de poer te gaan dan door over het wapeningsstaal heen te stappen (met het risico van valgevaar), staat niet vast.

4.6.

Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter minst genomen nadere bewijslevering noodzakelijk, temeer daar de lezing van [eiser] van hetgeen is voorgevallen door nog geen enkele getuige is bevestigd. [naam 1] heeft het ongeval niet zien gebeuren en [naam 2] evenmin. Het is immers niet op voorhand onaannemelijk dat [eiser] wel in staat was om - linksom dan wel rechtsom - de stapel wapeningsstaal te ontwijken via een looppad, in plaats van daar overheen te stappen. Nu dat niet uitgesloten kan worden, moet er rekening mee worden gehouden dat [eiser] al dan niet bewust een risico heeft genomen door de kortste route over de stapel wapeningsstaal heen te nemen en daarmee ook een situatie heeft geschapen waarin hij (naar eigen zeggen) met zijn rechtervoet bleef haken achter het bewapeningsstaal. Zolang de feitelijke situatie ter plaatse alsook de feitelijke toedracht zoals deze door [eiser] is gesteld niet voldoende aannemelijk zijn geworden, wordt niet toegekomen aan de vraag of [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiser]’.

5.5.

Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de kantonrechter in het deelgeschil niet geoordeeld dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden, maar dat de lezing die [eiser] geeft over de toedracht, de wijze waarop het ongeval heeft plaatsgevonden, niet vast staat omdat geen enkele getuige die lezing heeft bevestigd. De kantonrechter stelt echter vast dat [eiser] consequent bij de huisarts, de bedrijfsarts en andere artsen en therapeuten heeft verklaard dat hij de pijn en het letsel aan zijn hand heeft opgelopen als gevolg van een struikelpartij en val tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [gedaagde 1] waarbij hij zich met z’n hand heeft opgevangen. [eiser] erkent dat niemand het ongeval heeft zien gebeuren, maar zowel [naam 1] als [naam 2] hebben hem naar zijn zeggen gehoord toen hij viel en opkrabbelde. Ze hebben volgens [eiser] met z’n drieën staan napraten over het gebeurde. Ook heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij daarna heeft doorgewerkt maar dat hij steeds meer pijn kreeg en dat het om 15.00 uur die dag niet meer ging en dat hij toen een uur eerder dan gebruikelijk samen met [naam 1] en na overleg tussen [naam 1] en de heer S., uitvoerder van [gedaagde 1], het werk heeft verlaten. In de auto heeft hij naar zijn zeggen met [naam 1] nog over het ongeval en de gevolgen gepraat, zo stelt [eiser].

5.6.

Deze verklaring [eiser] strookt met die van [naam 2], die op 5 oktober 2018 heeft verklaard:

‘(…) Op een gegeven moment hoorde ik achter mij een geluid en hoorde ik iemand steunen en au roepen. Ik draaide mij om en zag alleen een collega van de heer [eiser] aan het werk. Een paar seconden later zag ik de heer [eiser] boven de bekisting met z’n hoofd omhoog komen. (blijkbaar ging hij staan). Ik vroeg hem wat er was gebeurt en de heer [eiser] zij dat hij was gevallen / voorover waarbij hij z’n val had opgevangen met z’n hand. Nadien nog even nagepraat met [eiser] en diens collega.’

5.7.

[eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij naast [naam 2] ook [naam 1] heeft gevraagd om een verklaring af te leggen. [naam 1] was daartoe bereid en [eiser] heeft het formulier waarop de verklaring ingevuld kon worden in 2018 naar [naam 1] gebracht, die vertelde het formulier te zullen meenemen naar het bedrijf. Later heeft [naam 1] [eiser] telefonisch laten weten dat hij toch niet wilde getuigen, waarna [naam 1] de niet-ingevulde formulieren in de brievenbus van [eiser] heeft geretourneerd. Op 1 april 2020 heeft [naam 1] gesproken met de heer [naam 3], die in opdracht van [gedaagde 2], de verzekeraar van [gedaagde 1], een onderzoek heeft ingesteld naar de toedracht van het ongeval. [naam 1] heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij ten tijde van de gestelde valpartij aan het werk was in de poer en dat hij niets heeft gezien of gehoord. Ook heeft [eiser] hem volgens [naam 1] die dag niets verteld over een valpartij en heeft [eiser] zijn werkdag gewoon afgemaakt. Toen zij die dag samen naar huis reden heeft [eiser] volgens [naam 1] alleen tegen hem gezegd dat zijn vingers pijn deden. Pas toen [eiser] [naam 1] de volgende dag om 05.00 uur belde, zou [eiser] hebben gezegd dat hij niets kon, aldus [naam 1].

5.8.

Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevat de verklaring van [naam 2] een aantal opmerkelijke punten ten opzichte van de verklaring van [naam 1]. Zij vinden het vreemd dat [naam 2] die verder van [eiser] afstond wel wat heeft gehoord en [naam 1], die dichterbij stond, niets. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] lijken de (betrouwbaarheid van de) verklaring van [naam 2] in twijfel te willen trekken door erop te wijzen dat deze ruim een jaar na het gestelde ongeval is opgesteld, terwijl niet duidelijk is waarom dat pas zo laat is gebeurd. Ter zitting heeft [eiser] daarvoor echter een naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijke verklaring gegeven. Hij heeft verklaard dat hij een jaar na het ongeval terugviel naar 70% van zijn loon, dat hij toen contact heeft opgenomen met de vakbond, die hem erop heeft gewezen dat bij een ongeval op de werkplek de zorgplicht van de werkgever van belang is en die hem in contact heeft gebracht met een letselschadespecialist, waarna de juridische bal is gaan rollen.

5.9.

In dat kader heeft [eiser] van zijn advocaat formulieren ontvangen om daarin de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] vast te leggen. [naam 1] heeft zijn eerdere toezegging daaraan te willen meewerken, kennelijk na contact met [gedaagde 1], ingetrokken. In april 2020 heeft [naam 1] in het kader van een in opdracht van deze werkgever ingesteld toedrachtsonderzoek, wel een verklaring afgelegd. De kantonrechter acht deze verklaring van [naam 1] minder betrouwbaar. Niet alleen is deze verklaring nog veel later afgelegd, wat afbreuk kan doen aan de betrouwbaarheid en wellicht aan de gedetailleerdheid van de verklaringen, maar ook valt niet uit te sluiten dat [naam 1] zich niet vrij heeft gevoeld om mogelijk in het nadeel te verklaren van wat op dat moment nog zijn (maar niet [naam 2]’) werkgever was. Wat daar ook van zij, de kantonrechter stelt vast dat de verklaring van [naam 1] dat hij niets heeft meegekregen van het ongeval en dat hij die dag zelf niet over het ongeval met [eiser] heeft gesproken, vreemd is als bedacht wordt dat [eiser], [naam 2] en [naam 1] zelf erkennen dat [naam 1] dichter bij [eiser] stond dan [naam 2], die wel wat heeft gehoord en die [eiser] heeft zien opstaan. Ook ligt deze verklaring van [naam 1] niet in lijn met de verklaringen van [eiser] en [naam 2], die beiden zeggen dat ze gelijk na het ongeval met z’n drieën daarover hebben nagepraat. Evenmin strookt de verklaring van [naam 1] dat [eiser] die dag gewoon heeft doorgewerkt niet (geheel) met die van [eiser], die heeft verklaard dat zij samen een uur eerder zijn vertrokken, nadat [naam 1] daarvan melding had gemaakt bij de op de werkplek aanwezige uitvoerder. De verklaring van [naam 1] dat hij niets wist van het ongeval is in dit licht bezien opmerkelijk en valt ook niet goed te rijmen met zijn eigen verklaring dat [eiser] in de auto op weg naar huis heeft geklaagd over zijn pijnlijke hand.

5.10.

Ter zitting heeft [eiser] er nog op gewezen dat pas voor het eerst in het verweerschrift in het kader van het deelgeschil door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden. In de buitengerechtelijke fase in de correspondentie tussen partijen heeft dat nooit ter discussie gestaan in berichten van [gedaagde 2]: 23 november 2018 ("[eiser] is gestruikeld"), 6 maart 2019 ("het ongeval van 18 september 2017"), 15 mei 2019 ("het ongeval"), 8 juli 2019 ("De aansprakelijkheid voor het arbeidsongeval van 18 september 2017"), 15 oktober 2019 ("Doel van dit bezoek was om in te zoomen op de toedracht van het ongeval van de heer [eiser]" en "Betrokkene is tijdens de uitoefening van zijn werk ten val gekomen omdat hij struikelde over wapeningsstaal(...)", 7 februari 2020 ("Betrokkene is ten val gekomen over een stuk ijzer(...)" en "Betrokkene heeft het letsel opgelopen tijdens de uitoefening van de werkzaamheden" en "De aansprakelijkheid voor dit ongeval"), 29 april 2020 ("De aansprakelijkheid voor de valpartij van 18 september 2017 (...)" en "De valpartij".

5.11.

Gelet op alles wat de kantonrechter hiervoor heeft overwogen is de kantonrechter van oordeel dat uitgesloten kan worden dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden. Er moet dus van worden uitgegaan dat [eiser] het ongeval is overkomen als werknemer bij de uitoefening van zijn werkzaamheden.

Is te laat geklaagd?

5.12.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat [eiser] te laat heeft geklaagd, of in ieder geval zijn recht heeft verwerkt om [gedaagde 1] aan te spreken voor de gevolgen van het ongeval.

5.13.

De klachtplicht staat in de wet in artikel 6:89 BW. In dit artikel staat, kort gezegd, dat er op tijd geklaagd moet worden als de ander tekortschiet. De klachtplicht geldt voor alle verbintenissen1 dus ook bij schending van de zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW. In dit geval dient deze bepaling echter behoedzaam te worden toegepast2:

Omdat artikel 6:89 BW deel uitmaakt van afdeling 9 van titel 1 van Boek 6, is het van toepassing op alle(rlei) verbintenissen. Hierbij kan het ook gaan om verbintenissen die verplichten tot prestaties die mogelijk niet of nauwelijks verband houden met de debiteursbelangen die typisch met het bestaan van een onderzoeks- en klachtplicht worden geassocieerd. Uit de parlementaire behandeling van artikel 6:89 BW blijkt niet dat men zich destijds van dit probleem bewust is geweest; bij deze behandeling is uitsluitend gewerkt met voorbeelden die zich bevinden in sfeer van de aflevering van zaken. Juist vanwege de in beginsel onbepaalde reikwijdte van artikel 6:89 BW bestaat bij deze bepaling m.i.behoefte aan nadere afbakening en behoedzaamheid in de toepassing ervan.

5.14.

Over de vraag of er op tijd geklaagd is heeft de Hoge Raad geoordeeld3 dat op alle omstandigheden van het geval moet worden gelet, waaronder de aard en inhoud van de rechtsverhouding en van de prestatie, de aard van het gestelde gebrek in de prestatie, en dat verder van belang is of de afwijking waar te nemen is, en de deskundigheid en juridische kennis die partijen hebben. Voor het antwoord op de vraag of op tijd is geklaagd is volgens de Hoge Raad ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip van klagen4.Daarbij heeft de Hoge Raad benadrukt dat de rechter rekening moet houden met aan de ene kant het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren (namelijk verval van alle rechten) en aan de andere kant de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop is geprotesteerd. Die belangen moet de rechter afwegen. Daarbij is benadrukt dat tijdsverloop een belangrijke factor is, maar niet doorslaggevend is.

5.15.

Als dit door de Hoge Raad geschetste kader wordt toegepast op een arbeidsrelatie geldt dat een werknemer niet, of in ieder geval niet zonder meer, op de hoogte hoeft te zijn van de (reikwijdte van de) zorgplicht van de werkgever zoals die volgt uit artikel 7:658 BW. Als hij daar wel van op de hoogte is, mag de werknemer er in principe van uitgaan dat de werkgever die zorgplicht naleeft. Er rust op de werknemer pas een onderzoeksplicht die hoort bij de klachtplicht, als hij weet van die zorgplicht en hij aanleiding heeft te veronderstellen dat de werkgever hierin kan zijn tekortgeschoten. Het enkele feit dat een werknemer een arbeidsongeval overkomt betekent niet dat hij zich realiseert of had moeten realiseren dat dat te wijten is of kan zijn aan de werkgever die zijn zorgplicht niet naleeft.

5.16.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijten [eiser] nooit melding te hebben gemaakt van een valpartij dan wel een bedrijfsongeval. [eiser] heeft zich volgens [gedaagde 1] enkel op 19 september 2017 ziekgemeld omdat hij last had van zijn handen. Deze ziekmelding die van korte duur leek, was voor [gedaagde 1] geen reden om een intern onderzoek te doen dan wel een melding te doen bij de Inspectie SZW dat sprake was van een ongeval op de werkplek. Toen het verzuim voortduurde heeft [gedaagde 1] een bedrijfsarts ingeschakeld. Ook de daaropvolgende probleemanalyse van het UWV van 24 oktober 2017 was voor [gedaagde 1] geen reden voor nader onderzoek, omdat het de verwachting was dat [eiser] binnen drie tot zes weken volledig zou zijn hersteld en hij in de eigen functie zijn werk kon hervatten. Aangezien geen sprake leek te zijn van blijvend letsel, was een melding bij de Inspectie SZW ook later niet verplicht, aldus [gedaagde 1]. De opgenomen reden van verzuim: “letsel door val op de bouwplaats” was voor [gedaagde 1] evenmin reden om aan te nemen dat zij een aansprakelijkstelling kon verwachten, nu hieruit op geen enkele wijze blijkt dat [gedaagde 1] een verwijt zou worden gemaakt.

5.17.

In dit geval heeft [eiser] ter zitting verklaard dat hij zich niet bewust was van de zorgplicht van de werkgever, maar dat hij hierop door de vakbond is gewezen toen hij ongeveer een jaar na het ongeval van 18 september 2017 in verband met zijn terugval in loon, contact met de vakbond opnam. De letselschadespecialist met wie de vakbond hem in contact heeft gebracht heeft [gedaagde 1] vervolgens op 17 september 2018 aansprakelijk gesteld voor de schade voortvloeiend uit het ongeval.

5.18.

De kantonrechter stelt vast dat toen [eiser] er eenmaal van op de hoogte was dat een mogelijke schending van de zorgplicht van zijn werkgever een rol heeft gespeeld bij zijn ongeval, [gedaagde 1] namens hem per ommegaande aansprakelijk is gesteld, namelijk nog voordat hij een onderzoek naar een mogelijke schending van die zorgplicht is gaan instellen, onder meer door [naam 1] en [naam 2] te benaderen voor een getuigenverklaring. Van het schenden van de klachtplicht is dan ook geen sprake. Evenmin is sprake van rechtsverwerking.

5.19.

Dat het moment van aansprakelijkheidstelling pas een jaar na het ongeval heeft plaatsgevonden, dat de bouwplaats zich toen niet meer in dezelfde toestand bevond als ten tijde van het ongeval en dat [gedaagde 1] daarvan nadeel heeft ondervonden bij het aantonen dat zij, zoals zij stelt, de zorgplicht niet heeft geschonden, is duidelijk. Zoals hierboven uitgelegd valt dit [eiser] echter niet aan te rekenen. Bovendien had [gedaagde 1] zelf ook (veel) eerder aanleiding kunnen zien om onderzoek te doen. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat [naam 1] de uitvoerder van [gedaagde 1] op de hoogte heeft gesteld van de val en de klachten van [eiser] toen zij op de dag van het ongeval een uur eerder dan gebruikelijk naar huis zijn gegaan. De volgende dag heeft [eiser] zich om 5.00 uur ’s ochtends ziek gemeld bij [naam 1]. Diezelfde dag is [eiser] naar de huisarts gegaan, die hem heeft verteld dat hij een week of vier niet zou kunnen werken. Dat heeft [eiser] die dag naar zijn zeggen telefonisch doorgegeven aan B., een medewerker van de administratie van [gedaagde 1]. Gelet hierop had [gedaagde 1] op dat moment, toen volgens [eiser] dus voor [gedaagde 1] voorzienbaar was dat [eiser] in ieder geval enkele weken zou uitvallen, nader onderzoek ter plaatste kunnen instellen. [gedaagde 1] heeft dat niet gedaan en heeft daar ook van afgezien toen de uitval van [eiser] nog langer duurde en het UWV na inschakeling van de bedrijfsarts op 24 oktober 2017 een probleemanalyse heeft opgesteld waarin stond dat sprake was van “letsel door val op de bouwplaats”.

5.20.

[gedaagde 1] is er, net als [eiser], op basis van de informatie van betrokken artsen en therapeuten lange tijd van uit zijn gegaan dat [eiser] volledig zou herstellen en zijn werk zou kunnen hervatten. Daarin heeft zij kennelijk aanleiding gezien om geen onderzoek in te stellen naar de toedracht van het ongeval. Daarmee heeft [gedaagde 1] het risico gelopen dat zich heeft verwezenlijkt, namelijk dat (volledig) herstel van [eiser] is uitgebleven, dat hij na het inwinnen van juridisch advies, [gedaagde 1] aansprakelijk heeft gesteld voor de schade voortvloeiend uit het ongeval dat hem tijdens zijn werk is overkomen en dat op dat moment de situatie ter plaatse zodanig was gewijzigd dat onderzoek moeilijk, zo niet onmogelijk was. Dat, zoals [gedaagde 1] [eiser] verwijt, tijdens het eerste ziektejaar met geen woord is gerept over een mogelijke aansprakelijkheidsstelling en schadeclaim, is naar het oordeel van de kantonrechtbank te verklaren door het tijdstip waarop [eiser] met de zorgplicht van de werkgever bekend is geworden.

5.21.

De conclusie is dat het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiser] niet aan zijn klachtplicht heeft voldaan, niet opgaat.

Is [gedaagde 1] aansprakelijk?

5.22.

Of [gedaagde 1] aansprakelijk is moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 7:658 BW. In lid 2 van dit artikel staat dat een werkgever aansprakelijk is voor schade die een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. Een werkgever kan aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat hij aan de zorgplicht heeft voldaan. Die zorgplicht komt erop neer dat een werkgever die maatregelen moet treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening van de werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Een werkgever kan eveneens aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt en zo nodig bewijst dat het ongeval is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

5.23.

De kantonrechter heeft hiervoor al geoordeeld dat vast is komen te staan dat [eiser] op 18 september 2017 tijdens het werk voor [gedaagde 1] een ongeval is overkomen. [gedaagde 1] is dan voor de daardoor geleden schade aansprakelijk, tenzij zij bewijst dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

5.24.

Het is in het kader van het vaststellen of aan de zorgplicht is voldaan niet van belang dat komt vast te staan wat de exacte toedracht van het ongeval is geweest. Dit volgt uit uitspraken van de Hoge Raad waarin is beslist dat de exacte toedracht van een ongeval niet hoeft vast te staan en een onzekere toedracht voor risico van de werkgever komt5. Of de toedracht van het ongeval (precies) zo is geweest zoals [eiser] stelt, hoeft dus - in deze fase - niet te worden onderzocht.

Heeft [gedaagde 1] de zorgplicht geschonden?

5.25.

Volgens [gedaagde 1] gaat de op haar rustende zorgplicht niet zo ver, dat zij bescherming biedt tegen ‘huis-, tuin- en keukenongevallen’ en ‘alledaagse gevaren’ die met inachtneming van de normale voorzichtigheid hadden kunnen worden voorkomen.

Uitgaande van de lezing van [eiser] is volgens [gedaagde 1] sprake van een alledaags gevaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat een bouwplaats vrijwel nooit een gladgestreken terrein is en dat zich daarop altijd obstakels kunnen bevinden. [eiser] was al enkele maanden werkzaam op de bouwplaats en was aldus bekend met de situatie. Daar komt volgens [gedaagde 1] bij dat [eiser] het staal kort daarvoor zelf op de bewuste plek had neergelegd, hij dus bekend was met het feit dat op die plek staal lag en het gelet op de afmetingen en de kleur van het staal ook voldoende zichtbaar moet zijn geweest. Ervan uitgaande dat, zoals [eiser] zelf heeft betoogd, hij over het staal stapte en toen is blijven haken, heeft [eiser] het staal ook daadwerkelijk zien liggen en heeft hij er overheen willen stappen. Klaarblijkelijk heeft hij toen zijn voeten niet voldoende opgetild. Dit moment van onoplettendheid kan volgens [gedaagde 1] niet zonder meer worden afgewenteld op de werkgever, stellende dat deze de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. Het struikelen of blijven haken achter het wapeningsstaal kan gezien de maatregelen die [gedaagde 1] heeft genomen (RI&E, Taak Risico Analyse, HSE-plan, VCA, veiligheidshelm, veiligheidsschoenen, beschermende werkkleding, veiligheidsbril en toolboxmeetings), [gedaagde 1] niet worden aangerekend, zo stellen [gedaagde 1] en [gedaagde 2].

5.26.

De rechtbank stelt vast dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de in artikel 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht de werkgever niet alleen verplicht om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe de geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. Bij de beantwoording van de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, moet in aanmerking worden genomen dat met de zorgplicht van de werkgever weliswaar niet wordt beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar dat gelet op de ruime strekking van de zorgplicht niet snel mag worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW vergt immers een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsmede van de organisatie van de werkzaamheden, en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies6.

5.27.

Dat de (onder)aannemers op het COBRAcable project, waaronder [gedaagde 1], veiligheid op de werkplek hoog in het vaandel hebben staan, blijkt uit de veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen en de veiligheidsinstructies die dienen te worden nageleefd, zoals benoemd door [gedaagde 1] en weergegeven onder 5.24. Uit paragraaf 6.2.4 van het Health, Safety and Environment (HSE)-plan voor het COBRAcable project van [bedrijf 3], welke paragraaf ziet op onderaannemers, blijkt dat alle onderaannemers en hun werknemers verplicht zijn zich te houden aan de veiligheidsvoorschriften ter plaatse en de instructies van de HSE-coördinator dienen te op te volgen. Een van die instructies is ‘keep work area and traffic routes clean and tidy’, houd het werkgebied en de verkeers/looproutes schoon en netjes.

Uit paragraaf 9 dat ziet op communicatie met de werknemer, blijkt dat het lijnmanagement de coördinatie en communicatie op de site zal beheren, van projectmanagers tot opzichters en voormannen. Zij hebben de specifieke taak om alle relevante informatie (incidentrapporten, informatie, interne communicatie, enz.) binnen het hele netwerk op de site te verspreiden. De voorman van [gedaagde 1] in dit geval was [naam 1].

Uit het Kwaliteits- en werkplan, onderdeel wapening van [bedrijf 1] B.V. blijkt dat de eerst verantwoordelijke op de bouwplaats tijdens de werkzaamheden de aanwezige voorman-vlechter is, een en ander afhankelijk van de grootte en continuïteit van de vlechtwerkzaamheden.

5.28.

Hoewel de (onder)aannemer in de tijd dat het ongeval plaatsvond in z’n algemeenheid uitgebreid toezicht hield op de door haar werknemers in acht te nemen veiligheidsmaatregelen, is dat toezicht naar het oordeel van de kantonrechter tekort geschoten waar het de specifieke omstandigheden betreft die bij dit ongeval een rol hebben gespeeld. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat kort voor het ongeval bij [naam 1] en hem de indruk is ontstaan dat het wapeningsstaal te lang was voor de poer en daarom bijgeslepen moest worden. Dat was de reden dat [naam 1] [eiser] naar de auto stuurde om de slijptol op te halen. Om het wapeningsstaal op de juiste maat te kunnen slijpen is een deel daarvan vervolgens op voorspraak van [naam 1] van de zijkant naar de voorkant van de poer verplaatst om het vervolgens na het slijpen makkelijker in de poer te kunnen plaatsen. Deze werkwijze was volgens [eiser] niet gebruikelijk en hield enkel verband met de mogelijke foute maatvoering. In plaats van conform de werkvoorschriften namens zijn werkgever te instrueren dat het looppad vrij gehouden moest worden, heeft de voorman ([naam 1]) geïnstrueerd om het wapeningsstaal voor de (enige) ingang van de poer neer te leggen. Daardoor heeft het risico dat [eiser] over het wapeningsstaal zou struikelen toen hij weer naar de per wilde gaan, zich kunnen verwezenlijken.

5.29.

De verklaringen van partijen over de toegankelijkheid van de werkplek zijn tegenstrijdig. [gedaagde 1] stelt onder verwijzing naar de verklaring van [naam 1] dat het wapeningsstaal op de goede plek lag en gemakkelijk om de poer kon worden heen gelopen. [eiser] stelt dat na de ongebruikelijke verplaatsing van een deel van het wapeningsstaal de toegang tot alle zijden van de poer was geblokkeerd door wapeningsstaal of door bekisting en dat het gehele looppad geblokkeerd was, zodat hij wel over het staal heen moest stappen. Onder 5.23 heeft de kantonrechter al geoordeeld dat een onzekere toedracht voor risico van de werkgever, dus in dit geval voor [gedaagde 1], komt. Nu [gedaagde 1] niet specifiek heeft aangeboden om te bewijzen dat de werkplek vrij toegankelijk was, maar enkel in algemene zin heeft aangeboden om al haar stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens, zal aan dit bewijsaanbod voorbij worden gegaan. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat het gehele looppad was geblokkeerd.

5.30.

Naar het oordeel van de kantonrechter was het struikelrisico in dit geval geen gevaar van alledag en niet vergelijkbaar met een struikelpartij die [eiser] ook thuis had kunnen overkomen. Een bouwplaats is over het algemeen niet te vergelijken met een huiselijke situatie. En ook de aanwezigheid van een stapel wapeningsstaal is dat niet. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat [eiser] al een half jaar werkzaam was op het bouwterrein en dus bekend was op de locatie. Bovendien verrichte [eiser] bijna iedere dag nagenoeg hetzelfde werk, aldus [gedaagde 1]. De Hoge Raad heeft echter overwogen dat de werkgever rekening moet houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie maakt dat men minder voorzichtig wordt7, zodat reeds daarom dit argument van [gedaagde 1] niet het door haar gewenste effect heeft. Bovendien moet er van worden uitgegaan dat de situatie ter plaatste ten tijde van het ongeval juist anders was dan gebruikelijk, omdat anders dan normaal een deel van het wapeningsstaal in het looppad was geplaatst.

5.31.

Nu [gedaagde 1] heeft gehandeld in strijd met haar eigen veiligheidsvoorschriften om de toegang / het looppad naar de werkplek vrij te houden, moet naar het oordeel van de kantonrechter worden geoordeeld dat zij in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld. Ook indien het looppad niet geheel afgesloten zou zijn geweest, maar [eiser] er nog langs had kunnen lopen, acht de kantonrechter het heel aannemelijk dat [eiser] voor de kortste route zou hebben gekozen en over het wapeningsstaal zou zijn heengestapt met daaraan inherent een struikelrisico. Mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid (aansprakelijkheid van de werkgever voor de veiligheid van werknemers) en de aard van de schade (letselschade), zou de kantonrechter ook dan geen aanleiding hebben gezien om het letsel niet aan [gedaagde 1] toe te rekenen. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat wanneer het gevaar van struikelen over obstakels die zich bevinden over het grootste gedeelte van een looppad op een bouwplaats zich voor een werknemer realiseert, (divers) letsel als gevolg daarvan te verwachten is. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het niet ongebruikelijk is dat werknemers zich over een bouwplaats verplaatsen met machines of met bouwmaterialen in hun handen, wat het risico op vallen en letsel wellicht vergroot.

5.32.

De conclusie is dat [gedaagde 1] haar zorgplicht heeft geschonden.

Causaal verband

5.33.

[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten primair dat [eiser] als gevolg van de val klachten heeft gehad. Subsidiair betwisten zij dat er causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wijzen er in dat kader op dat er geen duidelijke medische diagnose is gesteld die in relatie kan worden gezien met het beschreven ongeval. Er is volgens hen dus geen sprake van schade als gevolg van een ongeval in de uitoefening van werkzaamheden, waarvoor [gedaagde 1] aansprakelijk zou zijn.

5.34.

De kantonrechter volgt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet in deze stelling. Nergens blijkt uit dat [eiser] vóór het ongeval op 18 september 2017 last had van zijn hand. Na het ongeval heeft [eiser] naar zijn zeggen zijn werkdag eerder dan gebruikelijk afgebroken omdat hij niet meer kon werken vanwege de pijn in zijn hand. Daarover heeft hij op de terugweg naar huis in de auto met [naam 1] gesproken, zo heeft laatstgenoemde erkend. De dag erop is [eiser] naar zijn huisarts gegaan en heeft hij klachten aan zijn vingers/hand gemeld. Diezelfde dag heeft [eiser] zich ziek gemeld, waarna hij (op een gedeelte van een dag na), niet meer voor [gedaagde 1] heeft gewerkt, omdat dit in verband met de klachten aan zijn hand, niet mogelijk was. Die klachten, waarvoor [eiser] twee keer is geopereerd, blijken uit de door [eiser] in het geding gebrachte medische informatie van verschillende artsen en therapeuten. Uit arbeidskundig onderzoek is gebleken dat [eiser] vanwege die klachten arbeidsongeschikt is geworden voor zijn eigen werkzaamheden. Nadat zijn werkgever een jaar lang zijn volledige loon heeft doorbetaald, heeft [eiser] vanaf dat moment nog maar 70% van zijn loon ontvangen, zodat in ieder geval deze achteruitgang in verdienvermogen moet worden aangemerkt als schade voortvloeiend uit het arbeidsongeval.

5.35.

Niet alleen is het bestaan van het causaal verband op grond van het vorengaande aannemelijk geworden, daarnaast heeft te gelden dat als de werkgever er niet in slaagt het bewijs te leveren dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, het causaal verband tussen haar tekortkoming en het ongeval is gegeven. Dat is de situatie die hier aan de orde is. [gedaagde 1] kan als werkgever dan enkel nog aan aansprakelijkheid ontkomen als zij stelt en zo nodig bewijst dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.

5.36.

Van een situatie dat ook bij nakoming van de zorgplicht het ongeval zou hebben plaatsgevonden, is geen sprake. In dat geval zou niet een deel van het wapeningsstaal in het looppad van [eiser] hebben gelegen en zou hij daarover niet hebben kunnen struikelen. Van opzet of bewuste roekeloosheid bij [eiser] is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake, en ook [gedaagde 1] gaat daar niet van uit, nu zij het heeft over een moment van onoplettendheid van [eiser] toen hij bij zijn poging om over het wapeningsstaal heen te stappen zijn voeten niet genoeg optilde.

Wat betekent dit voor de vorderingen van [eiser]?

5.37.

Dit betekent dat de kantonrechter de vordering van [eiser] om voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor het [eiser] op 18 september 2017 overkomen arbeidsongeval zal toewijzen en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, gehouden zijn de als gevolg daarvan door [eiser] reeds geleden en verder nog te lijden schade aan hem te vergoeden.

Nu de primaire vordering van [eiser] zal worden toegewezen, komen de subsidiaire en meer subsidiaire vordering niet meer aan de orde.

1HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, m.nt. Jac. Hijma.

2Punt 2.50.5 van de conclusie van de A-G voor HR 2 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3876, m.nt. P. van Schilfgaarde.

3HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615

4HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600

5HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837 en HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430.

6HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223.

7HR 18 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2706

 

Rechtbank Overijssel 8 april 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:2151