Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 110507 val op schip; bewijslast toedracht bedrijfsongeval

Hof Den Haag 110507 val op schip; bewijslast toedracht bedrijfsongeval
2.1 [Partij A] is op 6 juni 1992 een bedrijfsongeval overkomen, waarbij hij gewond is aan zijn rechterknie. Ten tijde van het ongeval was [Partij A] als lasser in dienst bij de buitenlandse vennootschap [X], gevestigd te [plaats], met een nevenvestiging in Rotterdam. [Partij A] was echter tewerkgesteld bij, dan wel uitgeleend aan, WF, om laswerk te verrichten aan boord van het motorschip […] dat ter reparatie in een dok van […] lag. Het ongeval gebeurde aan boord van het schip. Bij het ongeval waren geen getuigen aanwezig.

2.2 WF had in verband met de werkzaamheden een zogenoemde project- of afdelingsbaas aangesteld, die geregeld kwam kijken maar niet permanent toezicht hield. Een voorman van WF was wel steeds op de werkplek. Deze gaf instructies aan de lassers voor wat betreft de door hen uit te voeren werkzaamheden.

2.3 Van het ongeval is door de afdeling beveiliging van WF een zogenaamd dag- en nachtrapport opgemaakt, verder te noemen het dag- en nachtrapport. In dit rapport staat:
“No. 158/92 van zaterdag 6 juni 1992
13.10 uur Ongeval Via de alarmlijn meldt brandwacht [B], dienstdoende aan boord van het [motorschip]”, dat zich een ongeval heeft voorgedaan. [C] en [D] , begeven zich aan boord. [D] rapporteert: “Terplaatse gekomen hoorde ik het slachtoffer dat opgaf te zijn: [Partij A],. oud 33 jaar, van beroep lasser, in dienst van [X] en als zodanig tewerk gesteld bij WF. Hij verklaarde: “Ik wilde van een luikhoofd sb-zijde, afstappen. Ik stapte op de +/- 1 mtr. hoge kraanrail van het schip. Daardoor kwam ik ten val.” Door rapporteur werd geconstateerd , dat de knie ernstig gezwollen was. (...)

4.2 De getuige [C] heeft verklaard, dat [Partij A] met gebarentaal duidelijk maakte dat hij van het luikhoofd naar beneden was gekomen op de kraanrail en vervolgens was uitgegleden, dat [Partij A] de stappen die hij daarbij gemaakt had, heeft aangewezen, dat het twee stappen zijn, vanaf de rand rondom het luikhoofd op de kraanrail en van de kraanrail naar het gangboord, dat hij op een of andere manier uit de gebaren van [Partij A] heeft afgeleid dat hij uitgegleden was op die kraanrail en dat hij zich geen Nederlands woord kan herinneren dat [Partij A] heeft gebruikt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van de verklaring van de getuige [C] te twijfelen. Het hof gaat dan ook van de juistheid van de verklaring van de getuige [C] uit. (...)

4.6.6 Mede gezien het feit dat [Partij A] als getuige heeft verklaard dat de toedracht van het ongeval anders was, acht het hof, gelet ook op het voorgaande, WF niet geslaagd in de door haar gestelde toedracht van het ongeval. Dit betekent dat WF zich bij het aantonen dat zij haar verplichtingen uit art. 7:658 lid 1 BW is nagekomen, niet kan beperken tot het bewijs van het nakomen van op de aard van het ongeval toegespitste verplichtingen.

5.1 Beoordeeld moet worden of WF voldaan heeft aan de verplichtingen als omschreven in art. 7:658 lid 1 BW en of er geen causaal verband is tussen een eventueel gebrek aan zorg van WF en het plaats vinden van het ongeval.
5.2 WF heeft erop gewezen, dat de getuige [I] heeft verklaard, dat hij controleerde hoe de lassers werkten en of er een veilige toegangsweg tot het werk was etcetera en dat hij de lassers en projectbazen erop aansprak als hij constateerde dat de lassers de verkeerde weg terug namen. De getuige [I] heeft echter ook verklaard dat hij de bewuste zaterdag niet aanwezig was en [Partij A] heeft als getuige – door WF onbetwist – verklaard, dat hij die dag voor het eerst aan dat werk zou gaan werken. Verder heeft [Partij A] als getuige verklaard dat hem nooit veiligheidsvoorschriften zijn gegeven en dat hij nooit een veiligheidsfunctionaris van WF heeft gesproken.

5.3 WF heeft er verder op gewezen dat de getuige [I] heeft verklaard, dat werknemers bij binnenkomst op het terrein van WF en na melding bij de afdeling beveiliging een toegangsbewijs kregen waarop een samenvatting van de toepasselijke veiligheidsvoorschriften viel te lezen. [Partij A] heeft echter bij gelegenheid van zijn verhoor als getuige een toegangsbewijs getoond van 30 april 1992, waar op de achterzijde geen veiligheidsvoorschriften zijn gedrukt.

5.4 WF heeft er verder op gewezen dat de veiligheidsvoorschriften voor iedereen zichtbaar hingen in het kantoortje van de beveiliging en ook op de andere koffiepunten. Echter is niet gesteld of gebleken, dat deze veiligheidsvoorschriften in een voor [Partij A] begrijpelijke taal zijn gesteld. Het plaatsen van deze veiligheidsvoorschriften was dan ook ten aanzien van [Partij A] niet effectief. (...)

5.6 Naar het oordeel van het hof heeft WF, buiten de ten aanzien van [Partij A] niet effectieve ophanging van veiligheidsvoorschriften in het kantoortje en de koffiepunten, niet aangetoond dat zij enige veiligheidsinstructie aan [Partij A] heeft gegeven. Dat [Partij A] eerder die dag een veilige weg gewezen zou zijn, is niet gebleken. Daaruit volgt dat zij niet heeft bewezen dat zij voldaan heeft aan haar verplichtingen als omschreven in art. 7:658 lid 1 BW. Nu WF niet heeft aangetoond dat zij [Partij A] enige effectieve veiligheidsinstructie heeft gegeven, heeft zij niet bewezen dat er geen causaal verband is tussen het niet geven van effectieve veiligheidsinstructie en het ongeval. De stelling dat [Partij A] de elektroden op het plateau had kunnen leggen alvorens de trap te beklimmen, is daartoe onvoldoende. Het verwijt dat WF niet in de gelegenheid is gesteld het ontbreken van dit causaal verband te bewijzen, gaat niet op, aangezien zij bij arrest van het hof van 20 februari 2002 daartoe in de gelegenheid is gesteld. Het hof zal WF niet toelaten tot nadere bewijslevering, aangezien haar aanbod niet voldoet aan de daaraan in dit geval, na bewijslevering in eerste aanleg, te stellen eisen.

6 Uit het bovenstaande volgt dat de beslissing van de rechtbank juist is. Hetgeen WF overigens in de grieven en de toelichting op de grieven aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal WF als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
LJN BA6795