Rb Den Haag 101208 splinter in oog van schepeling, Rb schat schade op 160.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Haag 101208 splinter in oog van schepeling, Rb schat schade op 160.000,00
4.15 Partijen hebben uitgebreid gedebatteerd over de exacte
toedracht van het arbeidsongeval. Vaststaat dat [X] bij het
arbeidsongeval géén veiligheidsbril droeg, welke relatief eenvoudige en
goedkope veiligheidsmaatregel achteraf bezien had kunnen voorkomen dat
[X] bij de opgedragen vervanging van een lager van de sorteermachine in
de visfabriek aan boord van het zeeschip een metaalsplinter in zijn
rechteroog kreeg. Omstreden is met name of de relatief ervaren [X] bij
deze vaker voorkomende werkzaamheden op dat moment zonder
veiligheidsbril een hamer (aldus [X]) gebruikte of een elektrische
slijptol (aldus gedaagden), in welk laatste geval sprake zou zijn van
schending van veiligheidsinstructies van de werkgever en dus van
bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.16 Op dit
feitelijk geschilpunt beslist de rechtbank nu ruim 8 jaar na dato ten
gunste van werknemer [X]. Zijn standpunt dat hij op dat moment een
hamer gebruikte vindt niet alleen steun in zijn eigen
getuigenverklaring en schriftelijke verklaringen met producties
(waaronder situatieschetsen), maar vooral ook in de schriftelijke
verklaring van kapitein [B] van 7 september 2000 (productie 2 van [X]),
die kan worden aangemerkt als een scheepsverklaring in de zin van art.
353 WvK. Aan deze schriftelijke verklaring van de kapitein die destijds
tussen de datum van het ongeval en de repatriëring in september 2000
onmiskenbaar schreef over een hamer kent de rechtbank veel meer waarde
toe dan aan de latere schriftelijke verklaring van kapitein [B] uit mei
2007 waarin hij stelt achteraf te hebben gehoord dat [X] tegen de
instructies in zonder veiligheidsbril met een slijptol aan het werk
was. Deze tegenstrijdige en onwaarschijnlijke toedracht is slechts te
herleiden tot de enkele schriftelijke verklaring van de eerste
machinist [A] uit mei 2007, die echter geen enkele verifieerbare
bijzonderheid vermeld over die elektrische slijptol, hoewel dat gezien
de door een slijptol te veroorzaken beschadigingen aan de
sorteermachine en ook gelet op de van de sorteermachine relatief ver
verwijderde locatie van de afgesloten werkkast met elektrisch
gereedschap zoals slijptollen en de daarbij voorgeschreven
veiligheidsbrillen wel op de weg van gedaagden had gelegen. Ook moet
op dit feitelijk geschilpunt in de gegeven omstandigheden voor risico
en rekening van gedaagden blijven, dat zij als zeewerkgevers nu na al
die jaren blijkbaar geen andersluidende aantekeningen over de exacte
toedracht van het arbeidsongeval van [X] meer kunnen produceren uit het
scheepsdagboek zoals bedoeld in de wetsartikelen 348 WvK en verder, die
toenmalige aantekeningen zo nodig ondersteund met toenmalige foto's als
bewijs voor de exacte toedracht van het door [X] gemelde
arbeidsongeval. Tenslotte weegt de rechtbank mee dat ook de
tussenpersoon [tussenpersoon] BV in de correspondentie buiten rechte
namens gedaagden in november 2004 (productie 15 bij repliek) zonder
meer nog schrijft over een hamer en volstrekt niets over een slijptol.
Derhalve is in deze procedure niet komen vast te staan dat sprake was
van door de werkgever specifiek te stellen en zo nodig te bewijzen
bewuste roekeloosheid van werknemer [X].
4.17 Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval tenslotte wel
degelijk sprake van schending van de juridische zorgplicht van kort
gezegd de zeewerkgevers Rona BV en Kilda BV en dus aansprakelijkheid
jegens [X] als bedoeld in of op de voet van art. 7:658 BW. Bij het
zorgen voor een zo veilig mogelijke werkomgeving en zo veilig mogelijke
werkomstandigheden kon van deze twee verzekerde zeewerkgevers immers
ook in augustus 2000 redelijkerwijs gevergd worden dat zij aan niet of
slecht verzekerde zeewerknemers zoals [X] standaard bij het verrichten
van welke werkzaamheden dan ook aan boord het gebruik van een
veiligheidsbril verplicht stelden en ook vooraf verschaften als
persoonlijke werkuitrusting, en niet alleen - zoals in feite in
augustus 2000 aan boord het geval was - bij het werken met specifiek
elektrisch gereedschap als slijptollen en die twee specifieke
veiligheidsbrillen daartoe opgeborgen met het elektrisch gereedschap in
een afgesloten werkkast. Die relatief eenvoudige, goedkope en voor de
hand liggende algemene veiligheidsmaatregel van een veiligheidsbril ter
voorkoming van oogletsel bij het verrichten van al de dagelijks op te
dragen werkzaamheden met of zonder welk gereedschap dan ook hebben Rona
BV en Kilda BV echter niet getroffen. Daarbij speelt een rol dat men
als werkgever rekening behoort te houden met de ervaringsfeiten dat een
arbeidsongeval in een fabriek-achtige omgeving als dit zeeschip nu
eenmaal "in een klein hoekje zit" en dat ook relatief ervaren
werknemers als [X] bij het verrichten van vaker voorkomende of zelfs
routine-werkzaamheden zoals de onderhavige bij gebrek aan voortdurend
toezicht door collega's of superieuren in een dergelijke werkomgeving
nu eenmaal niet voortdurend 100% geconcentreerd en risicoloos plegen te
werken.
4.18 Op de voorgaande gronden is er in dit geval ingevolge de ook op
arbeidsovereenkomsten met zeevarende werknemers materieel van
toepassing zijnde normen van primair art. 7:658 BW sprake van
hoofdelijke aansprakelijkheid van zeewerkgevers Rona BV en Kilda BV
voor alle door het arbeidongeval veroorzaakte schade van werknemer [X].
De door de advocaat van [X] aangevoerde subsidiaire grondslagen (artt.
6:162 en 7:611 BW) behoeven na het voorgaande geen beoordeling meer.
Omvang toewijsbare schade van [X] door het arbeidsongeval ?
4.19 Bij dagvaarding(en) vorderde de advocaat van [X] nog een
verklaring voor recht en schadevergoeding bij staat met een voorschot
daarop. Op verzoek van gedaagden bij antwoord en op verzoek van de
rechtbank is de schade vervolgens bij akte ter comparitie en bij
repliek namens [X] alsnog zo concreet als mogelijk begroot met
bewijsstukken. Bij repliek komt [X] daarbij uiteindelijk tot een totale
schade- en kostenbegroting van USD 277.119,52 plus € 17.728,65 plus PM
wegens kort gezegd immateriële schade, verlies arbeidsinkomsten,
verlies arbeidsvermogen, vergoeding redelijke onkosten, kosten
verzekeringspremie linkeroog en uitkering ongevallenverzekering, met
nevenvorderingen. Bij dupliek heeft de advocaat van gedaagden daar
gemotiveerd en gedetailleerd verweer tegen gevoerd. Voor de vele
details verwijst de rechtbank ook op dit financiële geschilpunt nu
kortheidshalve naar de inhoud van de wederzijdse gedingstukken met
producties.
4.20 De rechtbank moet met gedaagden concluderen dat de aldus begrote
vordering van [X] op vele deelposten niet of nauwelijks is voorzien van
steekhoudende toelichtingen en/of verifieerbare bewijsstukken. Dat mag
enerzijds niet in het voordeel van eiser [X] werken, al ziet de
rechtbank met [X] anderzijds ook dat de houding van of namens gedaagden
op de claims van hun ex-werknemer [X] de afgelopen 8 jaar na het
arbeidsongeval zeer ontwijkend en weinig constructief is geweest. Mede
daardoor is [X] in grote financiële moeilijkheden en in bewijsproblemen
ten aanzien van de omvang van zijn schadeposten geraakt. In deze
atypische zaak met als bijzonderheden ondermeer schade-aspecten te
Litouwen en tijdelijke arbeidscontracten van een werknemer voor
zeereizen in US Dollars, gevolgd door een ontslag op staande voet om
onduidelijke redenen waarin [X] echter destijds blijkbaar wel heeft
berust, is een begroting van de toewijsbare letselschade van de
werknemer (vooral het aan de werkgever toe te rekenen verlies aan
toekomstig verdienvermogen van de werknemer) een nog moeizamer
hypothetische exercitie dan in andere letselschadezaken al het geval
is. Wel staat als onvoldoende weersproken vast dat [X] door zijn
ernstige oogletsel met een totaal blijvend gezichtsverlies van 35 %
naar Litouwse maatstaven voor 40% tot 45% arbeidsongeschikt is, terwijl
[X] voor zijn inkomsten afhankelijk is van de Litouwse arbeidsmarkt,
ook voor in zijn geval relatief goedbetaalde werkzaamheden op zee via
Litouwse agenten zoals UAB Geomoras voor soortgelijke buitenlandse
zeewerkgevers zoals gedaagden.
4.21 Alles afwegende zal de rechtbank nu ruim 8 jaar na het
arbeidsongeval in eerste aanleg de knoop doorhakken, en dus geen (ook
gelet op het debat van partijen daarover) moeizame en kostbare
deskundigenonderzoeken naar de schadebegroting opdragen. Indien
partijen niet kunnen berusten in deze praktische beslissing van de
rechtbank in eerste aanleg, staan voor hen daarna vanzelfsprekend de
mogelijkheden van alsnog een minnelijke regeling en/of een hoger beroep
open.
4.22 Gelet op alle relevante omstandigheden van dit bijzondere geval
zoals die blijken uit de gedingstukken met producties tot dusver, zal
de rechtbank alles afwegende de daarvoor verzekerde gedaagden Rona BV
en Kilda BV hoofdelijk op de voet van de wetsartikelen 6:95, 6:96,
6:97, 6:98, 6:101 en 6:105 BW bij wijze van schatting veroordelen tot
een totale schadevergoeding aan eiser [X] van USD 160.000,-. Deze
geschatte hoofdsom zal door de rechtbank worden vermeerderd met de
daarover gevorderde wettelijke rente, gezien het debat van partijen
daarover en gezien de inhoud van productie 12 van [X] met ingang van 29
september 2005. Van dit bedrag zal [X] wel alle namens hem bij repliek
genoemde onkosten moeten voldoen, waaronder de eventuele
buitengerechtelijke kosten, reiskosten, vertalingkosten, tolkkosten en
eventuele verzekeringspremies linkeroog. In dit bedrag van USD
160.000,- is ook begrepen de door [X] genoemde immateriële schade van €
15.000,-, die de rechtbank gelet op de gedingstukken in de
omstandigheden van dit geval billijk voorkomt (art. 6:106 BW).
4.23 In dit toe te wijzen bedrag van in totaal USD 160.000,- plus
wettelijke rente is bovendien begrepen de "uitkering ongevallenpolis
pro memorie", waarop [X] doelde bij zijn exhibitie-incident en bij
repliek, en die bij akte ter comparitie namens hem nog werd begroot op
USD 50.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier echter
in de rechtsverhouding tussen eiser en gedaagden geen
"ongevallenpolis", maar blijkens de tekst en strekking van artikel 10
met appendix van de onderhavige arbeidsovereenkomst onmiskenbaar een
rechtstreekse aanspraak van employee [X] jegens zijn employer Rona BV
op een beperkte pro rata sommenuitkering in geval van ondermeer
invaliditeit na een arbeidsongeval, ongeacht de aansprakelijkheid van
de zeewerkgever. Dat Rona BV en/of haar zustervennootschap Kilda BV
blijkens de producties 15 van eiser én gedaagden op hun beurt terzake
verzekerd waren, doet aan deze rechtstreekse aanspraak van [X] op Rona
BV krachtens zijn arbeidsovereenkomst in beginsel niets af.
Deze aanspraak bedraagt in dit geval gezien het percentage totaal
gezichtsverlies door het oogletsel en gezien de tekst en strekking van
die contractsbepaling met appendix USD 35.000,-. De rechtbank acht dit
bedrag echter op de voet van art. 6:100 BW begrepen in en verrekend met
het voormelde bedrag van USD 160.000,-.
Slotsom en proceskosten
4.24 Al de voorgaande rechtsoverwegingen brengen de rechtbank hierna
tot de navolgende beslissingen op de vorderingen van [X]. Anders dan
namens gedaagden nog is betoogd, valt enig belang bij de gevorderde
verklaring voor recht niet uit te sluiten, bijvoorbeeld indien het in
hoger beroep alsnog zou moeten komen tot nadere deskundigenonderzoeken
op kosten van de vooralsnog aansprakelijke partijen Rona BV en Kilda
BV.
4.25 Rona BV en Kilda BV moeten als de in relevante mate in het
ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de hierna onder de
beslissingen opgesomde relevante proceskosten van [X], die op basis van
een voorwaardelijke civiele toevoeging procedeert. De extra kosten van
dagvaarding van gedaagde sub 2 op diens kantooradres te Harderwijk en
de kosten van het exhibitie-incident zal de rechtbank alles afwegende
compenseren. Voor de specifieke kosten van het verwijzingsincident
verwijst de rechtbank kortheidshalve naar rov. 4.6. Bij de begroting
van het salaris advocaat volgens liquidatietarief gaat de rechtbank uit
van de huidige USD-Euro koers van afgerond 1,29, dat betekent voor de
toe te wijzen hoofdsom van USD 160.000,- een tegenwaarde van afgerond €
124.031,-. LJN BH5031