Rb Leeuwarden 090307 matroos gewond bij explosie, aansprakelijkheid beoordeeld ahv 7:658 BW
- Meer over dit onderwerp:
Rb Leeuwarden 090307 matroos gewond bij explosie op zeeschip, aansprakelijkheid beoordeeld ahv 7:658 BW
2.1. [eiser] is sedert 4 mei 1993 in dienst bij Thalassa, laatstelijk in de functie van matroos, op 4 oktober 2005 tegen een bruto salaris van 59,74 per kalenderdag, verhoogd met een toeslag van 17,45 bruto voor elke zeedag.
2.2. Het motorschip Thalassa (hierna te noemen "het schip") heeft op 1 oktober 2005 in de haven van Duinkerken een lading geladen die op de papieren werd omschreven als
"3500 mtons of zinc concentrete, harmless non hazardous(
)". Deze lading was, als gevolg van het feit dat het voor aanvang van het laden regende, vochtig.
2.3. De werkelijke lading bestond (deels) uit zgn. zinc secundaries. Zinc secundaries is ingedeeld in IMDG (International Maritime Dangerous Goods) klasse 4.3. en het vervoer van zinc secundaries moet aan speciale voorwaarden voldoen. Zinc secundaries reageert met water en ontwikkelt, als gevolg van deze reactie, waterstofgas.
2.4. Bij het openen van de luiken op 4 oktober 2005 in de haven van Szczecin (Polen) ontstond, als gevolg van de reactie tussen zinc secundaries en water, (gas)brand. Tijdens het uitrollen van de brandslangen heeft zich een grote explosie voorgedaan als gevolg waarvan [eiser] gewond is geraakt.
2.5. [eiser] is het eerste jaar na het ongeval 100 procent doorbetaald. Vanaf oktober 2006 is zijn loon voor 70 procent doorbetaald. (...)
5. De beoordeling van het geschil
5.1. [eiser] baseert de aansprakelijkheid van Thalassa zowel op de artikelen 6:173 BW, 6:174 BW alsmede op artikel 7:685 BW.
5.2. Artikel 6:173 BW bepaalt - kortgezegd- dat de bezitter van roerende zaken waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Dit artikel legt een risico- aansprakelijkheid op de bezitter van een gebrekkige roerende zaak. Een van de vereisten voor aansprakelijkheid is, zoals ook door Thalassa is aangevoerd, dat men bezitter is van de roerende zaak. In het onderhavige geval is Thalassa slechts als houder aan te merken, nu zij de roerende zaak, de lading, houdt voor de bevrachter. Voor zover [eiser] haar vordering op voornoemd artikel baseert, kan de vordering dan ook niet worden toegewezen.
5.3. Hoewel geen van de partijen dit met zoveel woorden heeft genoemd, gaat de kantonrechter er, gelet vooral op de bewoordingen van de overgelegde arbeidsovereenkomst en het feit dat [eiser] zich beroept op gemiste zeedagentoeslag, er van uit dat [eiser] werkzaam was op een zeeschip. Voor zover [eiser] zich op artikel 6:175 BW beroept, welk artikel een risicoaansprakelijkheid of kwalitatieve aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen creëert, mist dit artikel toepassing nu de gevaarlijke stof zich bevond aan boord van een zeeschip. Artikel 8:621 BW bepaalt namelijk dat Boek 8 BW Titel 6, Afdeling 4 van toepassing is op de periode waarin een gevaarlijke stof zich aan boord van een zeeschip bevindt.
5.4. Thalassa heeft aangegeven dat zij, als gevolg van een onjuiste beschrijving van de lading, niet op de hoogte was of had kunnen zijn van de werkelijke lading. Voor zover Thalassa zich hiermee op de uitzondering genoemd in artikel 8:623 lid 2 sub c BW beroept overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 8:623 lid 2 sub c BW, welk artikel van toepassing is bij gevaarlijke stoffen aan boord van een zeeschip, bepaalt -kortgezegd- dat de reder niet aansprakelijk is in het geval dat de afzender niet heeft voldaan aan zijn verplichting hem in te lichten over de gevaarlijke aard van de stof en noch de reder noch zijn ondergeschikten wisten of hadden behoren te weten dat de stof gevaarlijk was. Dit artikel kan Thalassa in het onderhavige geval niet baten. Artikel 8:623 lid 4 BW bepaalt dat de reder voor schade uit anderen hoofde dan Boek 8, Titel 6, Afdeling 4 kan worden aangesproken in het geval van artikel 8:623 lid 2 sub c BW en in het geval dat hij uit hoofde van arbeidsovereenkomst kan worden aangesproken. Nu Thalassa blijkens de vordering van [eiser] wordt aangesproken uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, moet de vraag worden beantwoord of Thalassa uit hoofde van de arbeidsovereenkomst aansprakelijk kan worden geacht voor de door [eiser] gestelde schade.
5.5. Thalassa heeft betoogd dat artikel 7:658 BW, waarin de zorgplicht voor de werkgever is geregeld, in het onderhavige geval toepassing mist. Zij doelt daarbij op artikel 450b van het Wetboek van Koophandel (K) waarin is bepaald dat artikel 7:658 BW geen toepassing vindt ten aanzien van de dienst van de schepelingen aan boord van een schip. Dit verweer gaat niet op.
Op grond van uitspraken van de Hoge Raad (HR 6 december 1996, JAR 1997/13 (Fortes/Smits), HR 12 april 2002, JAR 2002/102 (Hijboer/De Branding) en lagere rechtspraak (Rechtbank Rotterdam 20 december 2001, NJ 2002,136, Rechtbank Rotterdam 4 juni 2002, JAR 2002,183, Rechtbank Groningen 30 mei 2002, JAR 2002/41) kan thans worden aangenomen dat aansprakelijkheid van de werkgever in een dergelijk geval moet worden beoordeeld op een wijze die overeenkomt met de norm van art. 7:658 BW, met inbegrip van de daarin besloten liggende regels van stelplicht en bewijslast. Hierbij overweegt de kantonrechter dat een ander oordeel, mede gelet op de gewijzigde regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid van werkgevers voor arbeidsongevallen - intrekking Zeeongevallenwet 1919 en intrekking Ongevallenwet 1901/1921 waarbij voor "gewone" werkgevers uiteindelijk een ruime civielrechtelijke aansprakelijkheid inzake arbeidsongevallen is gaan gelden-, tot de (thans) niet (meer) te rechtvaardigen situatie zou leiden dat schepelingen aan boord van zeeschepen minder bescherming zouden verdienen tegen onveilige werksituaties dan werknemers op de wal of op binnenschepen.
5.6. Het bovenstaande brengt met zich mee dat Thalassa aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt en/of heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval, tenzij Thalassa aantoont dat zij haar zorgverplichtingen ter voorkoming van ongevallen jegens [eiser] is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser].
5.7. De kantonrechter is van oordeel dat voor beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart, die het ongeval heeft onderzocht, van belang kan zijn. De kantonrechter verwijst, nu door Thalassa onweersproken is gesteld dat deze uitspraak op korte termijn te verwachten is, de zaak naar de rolzitting van 6 april 2007 waarbij Thalassa, als de meest gerede partij, de volledige uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in het geding kan brengen. De kantonrechter overweegt hierbij dat, als Thalassa voornoemde uitspraak eerder ontvangt, niets Thalassa in de weg staat om deze uitspraak eerder dan 6 april 2007 over te leggen. De kantonrechter zal voor het overige iedere verdere beslissing aanhouden. LJN BA6710