Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 281218 Slijptol in bovenbeen; onvoldoende duidelijkheid rond omstandigheden; deelgeschil afgewezen

RBROT 281218 Slijptol in bovenbeen; onvoldoende duidelijkheid rond omstandigheden; deelgeschil afgewezen
- kosten begroot op nihil; Voor voorgestane proceskostenveroordeling biedt de wettelijke regeling deelgeschilprocedure geen ruimte

1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2018. 
[verzoeker] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mevrouw mr. C.M.G. Smeets-Gubbels (kantoorgenoot van gemachtigde die wegens ziekte niet aanwezig kon zijn). Namens [verweerster] is verschenen mevrouw [naam] (crewing department) bijgestaan door de gemachtigde mr. M.M. van Leeuwen (voornoemd). Partijen hebben ieder het eigen standpunt nader toegelicht, waarbij beide gemachtigden gebruik hebben gemaakt van een schriftelijke pleitnota, die onderdeel uitmaakt van de processtukken. 
Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.

1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling is de zaak in overleg met partijen aangehouden tot 1 november 2018, zodat partijen met elkaar in overleg kunnen treden over het vervolg van de procedure. Bij brief van 3 oktober 2018 van de gemachtigde van [verzoeker] en bij brief van 4 oktober 2018 van de gemachtigde van [verweerster] berichten partijen aan de kantonrechter dat het overleg geen resultaat heeft gehad en wordt verzocht een beschikking te geven. De beschikking is ten slotte bepaald op heden.


De feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.

2.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is blijkens een schriftelijke arbeidsovereenkomst in dienst van [verweerster] in de functie van ‘eerste stuurman’ op een zeesleepboot. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde duur.

2.2
Op 4 juni 2016 is [verzoeker] een arbeidsongeval overkomen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. [verzoeker] was bezig om met een slijptol een stalen object op het dek van het schip te verwijderen. Tijdens die werkzaamheden sloeg de slijptol tweemaal terug en kwam daarbij in het bovenbeen van [verzoeker] terecht, met als gevolg een vleeswond van 10 cm lang. Hij is direct na het ongeval behandeld in het ziekenhuis. [verzoeker] heeft zich daarna gedurende een bepaalde periode ziek gemeld.

2.3
Bij brief van de gemachtigde van [verzoeker] , gedateerd 30 januari 2017, is [verweerster] aansprakelijk gesteld voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het hem overkomen ongeval. [verweerster] heeft iedere aansprakelijkheid afgewezen.

2.4
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is na ommekomst van de duur daarvan niet verlengd en van rechtswege geëindigd met ingang van 1 maart 2017. [verzoeker] is op zoek gegaan naar ander werk. Hij is thans werkzaam als instructeur.


Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
[verzoeker] heeft in het kader van het onderhavige deelgeschil verzocht voor recht te verklaren dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade als gevolg van het arbeidsongeval, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.

3.2
Aan het verzoek is, samengevat weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd.

[verzoeker] is tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [verweerster] een arbeidsongeval overkomen, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen.

[verweerster] is op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk voor de (geleden en nog te lijden) schade van [verzoeker] ten gevolge van dat ongeval. [verweerster] heeft onvoldoende zorggedragen voor het voorkomen van het ongeval. Zij heeft nagelaten adequaat materiaal ter beschikking te stellen voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Bovendien behoort het verwijderen van stalen objecten niet tot het dagelijks werk van een eerste stuurman.

Aan [verzoeker] is opgedragen de klus te klaren met een slijptol, terwijl dat met een brander had moeten gebeuren. Zij heeft de op haar rustende zorgverplichting ex art. 7:658 BW geschonden. Naast de snijwond aan het been als gevolg van het terugslaan van de slijptol, heeft [verzoeker] tot op heden last van aanhoudende (neurologische) pijnklachten, bewegingsbeperkingen en slaapproblematiek. Volgens medici is sprake van zenuwletsel.

Verder is verzocht [verweerster] te veroordelen in de kosten van de deelgeschilprocedure zelf, een en ander zoals in de door [verzoeker] overgelegde kostenbegroting is weergegeven.


Het verweer

4.1
Het verweer strekt tot afwijzing van het verzoek. Samengevat weergegeven betoogt [verweerster] het volgende.

4.2
Partijen twisten over nagenoeg alle aspecten in deze zaak. Om deze reden leent deze zaak zich niet voor een deelgeschil. [verweerster] betwist de door [verzoeker] gestelde toedracht van het ongeval en de omstandigheden die hij stelt. Zij betwist voorts dat zij enige zorgverplichting niet is nagekomen zodat evenmin sprake is van aansprakelijkheid ex art. 7:658 BW. Verder wordt betwist dat er sprake is van enig relevant blijvend letsel.

In een situatie als de onderhavige waarin vanwege onduidelijkheid over de exacte toedracht van het ongeval nadere bewijslevering uitsluitsel moet bieden over de vraag naar de aansprakelijkheid, dient het door [verzoeker] verzochte te worden afgewezen omdat in een deelgeschilprocedure geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering.

Er is bovendien geen sprake van een situatie dat partijen met elkaar in onderhandeling zijn of dat een vaststellingsovereenkomst in zicht is, met het oog waarop aan de kantonrechter wordt verzocht om een oordeel teneinde die onderhandelingen vlot te trekken. Tot slot wordt nog afzonderlijk verweer gevoerd tegen de verzochte kostenveroordeling.

4.3
Op hetgeen door partijen verder nog is aangevoerd zal hierna bij de beoordeling, voor zover althans relevant, nader worden ingegaan.


De beoordeling 

5.1
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Allereerst dient beoordeeld te worden of dat verzoek, gezien ook het ter zake door [verweerster] gevoerde verweer, zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w e.v. Rv.

5.2
Het gaat hier om de vraag of [verweerster] op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] stelt te hebben geleden, en thans nog lijdt zal, als gevolg van het hem op 4 juni 2016 overkomen bedrijfsongeval.

Ter zake geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde toetsingskader.

5.3
Artikel 7:658 lid 1 BW eist een hoog veiligheidsniveau van de werkruimte, werktuigen en gereedschappen alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (zie onder meer HR 11 april 2008, NJ 2008, 465). De werkgever is op grond van dit artikellid gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn teneinde ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids-)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

5.4
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:

- de werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (zie onder meer HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430, en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432);
- indien komt vast te staan dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen indien hij stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging van het roekeloos karakter daarvan daadwerkelijk bewust is geweest.

5.5
Partijen twisten over zowel de feitelijke toedracht van het arbeidsongeval als de omstandigheden die daarbij een rol hebben gespeeld. [verzoeker] verklaarde desgevraagd ter zitting het volgende. Hij was die bewuste dag aan het werk op het schip toen de kapitein hem opdroeg een stalen object, een kast die aldaar stond, te verwijderen.

De instructie die hij kreeg van de kapitein was dat hij de slijptol daarbij moest gebruiken.

[verzoeker] , die naar eigen zeggen onervaren is met het hanteren van een slijptol, heeft in reactie hierop aan de kapitein aangegeven dat hij die opdracht niet zag zitten.

De hoofwerktuigkundige (ook wel ‘machinist’ genoemd), destijds eveneens aanwezig op het schip, bood aan het zelf te doen met een zogeheten snijbrander. De kapitein ging daarmee niet akkoord, en gaf alsnog de opdracht aan [verzoeker] dat híj de klus moest klaren met de slijptol, - uitdrukkelijk niet met snijbrander - en dat dat diezelfde dag moest gebeuren.

Volgens [verzoeker] is sprake van een strikte gezagsverhouding tussen hem en de kapitein. De samenwerking tussen hen verliep altijd stroef. [verzoeker] was niet in de positie om een opdracht van de kapitein te weigeren of daarover in gesprek te gaan. Dat zou vergaande consequenties voor [verzoeker] kunnen hebben.

Het doorgeven van de opdracht was volgens [verzoeker] daarom absoluut geen optie omdat de kapitein dat niet accepteerde. Het was een duidelijke opdracht aan [verzoeker] zelf. [verzoeker] is vervolgens aan de slag gegaan met de slijptol. De kast bestaat uit enkele metalen platen die met de slijptol doorgezaagd moesten worden. [verzoeker] ontdekte tijdens het werken een harde naad in de kast. Hij moest knielen om goed daarbij te kunnen. Toen hij de slijptol in die harde naad zette, sloeg de slijptol (ongecontroleerd) terug en kwam deze op 2 plekken in zijn bovenbeen terecht met als gevolg een ernstige vleeswond. De aanwezige foto’s tonen het letsel aan.

[verzoeker] betoogt verder dat de werkgever heeft nagelaten adequate, beschermende middelen/materialen ter beschikking te stellen. Dat er andere, beschermende middelen aanwezig waren en dat [verzoeker] heeft nagelaten daarom te vragen, wordt weersproken.

Het enige, andere materiaal dat wel aanwezig was, was een snijbrander (die minder risicovol is) maar die mocht [verzoeker] niet gebruiken.

Verder zijn aan [verzoeker] geen instructies gegeven hoe hij de slijptol moest hanteren.

Er is tijdens het werk evenmin toezicht uitgeoefend door de werkgever.

5.6
Het grootste verwijt dat [verzoeker] in dit verband aan het adres van [verweerster] maakt is dat de opdracht aan de verkeerde persoon is gegeven. [verzoeker] had de functie van eerste stuurman. Hij beschikt niet over de ervaring en/of kwalificaties om te werken met een slijptol. De kapitein wist dat. De opdracht behoort bovendien ook niet tot het takenpakket van de eerste stuurman. Dit soort taken behoort te worden gedelegeerd aan de hoofdwerktuigkundige (‘machinist’). Het schip lag op de werf en er was voldoende, ander gekwalificeerd personeel om het werk te doen.

5.7
[verweerster] heeft de door [verzoeker] gestelde feiten en omstandigheden uitdrukkelijk betwist. Zij heeft daarbij, samengevat weergegeven, het volgende standpunt betrokken.

[verzoeker] was destijds eerste stuurman. Hij was onder andere belast met leidinggeven aan het dekpersoneel en het controleren van de veiligheid op het schip. Volgens [verweerster] kan een stuurman tijdens het dokken allerlei taken hebben. Of een specifieke opdracht tot zijn takenpakket behoort is niet van belang; de werknemer is gehouden om naar behoren de instructies van de werkgever op te volgen. Zo ook [verzoeker] die als zeevarende in beginsel alle hem door de kapitein opgedragen werkzaamheden moet uitvoeren.

Verder is juist dat de kapitein de opdracht tot het verwijderen van de stalen kast aan [verzoeker] heeft gegeven, maar dat daarbij niet is gezegd dat dat per se met de slijptol moest gebeuren. Dat [verzoeker] die opdracht niet verder mocht delegeren wordt betwist. Er was inderdaad een werktuigkundige/machinist aanwezig, en nog enkele andere bemanningsleden. Het staat [verzoeker] op zichzelf genomen vrij om een aan hem opgedragen klus door te spelen aan het personeel. Overigens is een machinist verantwoordelijk voor de machinekamer en lag het niet voor de hand dat hij dit werk deed.

Het schip lag op een werf. Alle mogelijke gereedschappen en persoonlijke beschermingsmiddelen zijn daar aanwezig. Genoemd kunnen worden: veiligheidsschoeisel, een helm met een beschermkap voor de ogen, een veiligheidsbril, werkhandschoenen, en een stevige werkoverall. [verzoeker] heeft niet gevraagd om ander gereedschap of hulpmiddelen, zo hij meende dat dat nodig was voor het werk.

De slijptol die is gebruikt was op zichzelf ook geschikt en in orde voor het werk, maar diende dan wel oordeelkundig gehanteerd te worden. [verzoeker] is als eerste stuurman niet alleen verantwoordelijk voor de veiligheid in het algemeen op het schip, maar ook voor zijn eigen veiligheid. Als [verzoeker] meende dat hij niet goed kan omgaan met de slijptol, dan lag het op zijn weg dat te zeggen. Dat heeft hij nagelaten.

Zelfs als sprake zou zijn geweest van een hard gedeelte of een harde naad in het object, hetgeen [verweerster] overigens betwist, dan nog dient [verzoeker] daarbij oplettendheid te betrachten en de slijptol zo te hanteren dat dat niet tot letsel leidt.

Dat evengoed een brander had kunnen worden gebruikt blijkt uit niets.

Overigens meent [verweerster] dat [verzoeker] als eerste stuurman wel voldoende ervaring had met het werken met een slijptol, althans geacht wordt dat te hebben. Door zijn eigen onoplettendheid of onhandigheid heeft hij zichzelf verwond met de slijptol. Dat is uiterst ongelukkig, maar in dat verband valt [verweerster] niets te verwijten.

[verweerster] heeft aan haar zorgplicht voldaan en voldoende maatregelen getroffen om gevaarlijke situaties op/rondom de werkvloer te voorkomen. Aan alle instructies en eht verschaffen van persoonlijke beschermingsmiddelen is voldaan, aldus [verweerster] .

Volgens [verweerster] valt niet in te zien welke maatregelen zij redelijkerwijs (nog meer) had moeten nemen om een dergelijk ongeval te voorkomen.

5.8
Gegeven deze uiteenlopende standpunten van partijen kan, zonder verder bewijs, de exacte feitelijke toedracht en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, hetgeen nodig is ter beantwoording van de vraag of [verweerster] aansprakelijk is ex artikel 7:658 BW, niet worden vastgesteld. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter bewijslevering dan ook geïndiceerd.

5.9
Het voorgaande maakt dat de vraag zich thans opdringt of in het kader van deze deelgeschilprocedure ruimte is een of meer bewijsopdrachten te verstrekken.

Bij de beantwoording daarvan moet voor ogen gehouden worden dat de deelgeschilprocedure betrokkenen bij een geschil over letselschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter biedt, ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Gegeven het doel om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechter steeds van geval tot geval te beoordelen of de verzochte beslissing voldoende aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan bijdragen. Aldus moet de investering in tijd, geld en moeite afgewogen worden tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. In het algemeen zal de aard van deze procedure zich daarom verzetten tegen (uitvoerige) bewijsvoering.

In dit geval ziet de kantonrechter geen aanleiding om af te wijken van dat uitgangspunt.

Het verstrekken van een of meerdere bewijsopdrachten teneinde duidelijkheid te krijgen over de vraag of de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 2 BW jegens [verzoeker] aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval zal naar verwachting leiden tot een uitvoerige instructie, met alle daarmee gepaard gaande tijd, kosten en moeite, hetgeen zich niet verhoudt met de aard van de onderhavige deelgeschilprocedure.

De door [verzoeker] gevorderde de verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen.

5.10
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek wordt afgewezen, de kosten van de procedure dienen te worden begroot ténzij dit verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Die laatste situatie doet zich hier voor.

Daartoe overweegt de kantonrechter dat uit de overgelegde processtukken bij het verzoek- en het verweerschrift, in het bijzonder de correspondentie die is gevoerd voorafgaand aan de procedure, door [verweerster] vanaf aanvang van de discussie tussen partijen gemotiveerd de aansprakelijkheid is betwist, zodat [verzoeker] in redelijkheid had kunnen bevroeden dat het zou aankomen op (uitvoerige) bewijslevering, waarvoor deze procedure zich naar haar aard niet leent. Van een tussen partijen vastgelopen onderhandelingsproces is geen sprake geweest, althans dat blijkt niet uit de overgelegde stukken, terwijl de -in verhouding tot een bodemprocedure in de regel goedkopere en snellere- deelgeschilprocedure niet bedoeld is om partijen aan de onderhandelingstafel te dwingen, maar om hen in hun buitengerechtelijke onderhandelingen te ondersteunen en onderhandelingen op gang te brengen of eventueel vastgelopen onderhandelingen vlot te trekken, zodat zij zelf een vaststellingsovereenkomst kunnen sluiten. Er is dan ook geen sprake van in redelijkheid gemaakte kosten.

5.11
Voor de door [verzoeker] voorgestane proceskostenveroordeling van [verweerster] biedt de wettelijke regeling van de deelgeschilprocedure, tot slot, geen ruimte. ECLI:NL:RBROT:2018:10788