RBROT 120522 vordering moeder wegens doodslag op 17-jarige zoon; directe confrontatie bewezen; € 15.000,- smartengeld
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 120522 vordering moeder wegens doodslag op 17-jarige zoon; directe confrontatie bewezen; € 15.000,- smartengeld
2.
De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 20 januari 2022 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) is [eiseres] in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat zij direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , bestaande uit het in het lichaam schieten van de zoon van [eiseres] .
2.2.
[eiseres] heeft bij haar akte een deel van het medisch dossier van haar zoon overgelegd. [gedaagde] heeft vervolgens een antwoordakte genomen.
2.3.
Zoals hierna zal worden uitgelegd, is [eiseres] erin geslaagd het haar opgedragen bewijs te leveren en heeft zij aanspraak op het door haar gevorderde bedrag van € 15.000,- aan smartengeld.
Directe confrontatie
2.4.
Uit de medische stukken die [eiseres] bij haar laatste akte voegt, is af te leiden dat haar zoon in de nacht van 7 op 8 april 2018 naar de afdeling Spoedeisende Hulp van het HMC Westeinde in Den Haag is gebracht met twee schotwonden en dat hij met spoed een laparotomie (grote buikoperatie) heeft ondergaan1. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 5 oktober 2021 verklaard dat zij direct na het bericht dat haar zoon in het ziekenhuis was naar hem toe is gegaan en dat zij de hele tijd bij hem aanwezig is geweest. Zoals [gedaagde] terecht aanvoert, is uit de stukken die in de procedure zijn gebracht niet af te leiden op welk moment [eiseres] in het ziekenhuis is aangekomen en dat zij haar zoon voor en/of tijdens de buikoperatie heeft gezien. Wel staat in de verslagen van medewerkers van het HMC Westeinde ( [naam 1] , dagdienst 8 april 2018, [naam 2] , avonddienst 8 april 2018, [naam 3] , nachtdienst 9 april 2018 en [naam 4] , dagdienst 9 april 2018)2 dat de familie erg betrokken is, dat de patiënt doorlopend bezoek mag hebben van vier personen, onder wie zijn moeder, dat moeder aanwezig is en dat een tante eerste contactpersoon is ‘i.v.m. zeer emotionele moeder’. Hieruit kan worden afgeleid dat [eiseres] vanaf 8 april 2018 in het ziekenhuis aanwezig was bij haar zoon.
2.5.
In het (tweede) verslag van [naam 4] van 9 april 2018 staat verder:
“Circulatie Tijdens inductie voor intubatie dalende tensie en dalende hartfrequentie waarbij uiteindelijk geen output en start reanimatie. [ ... ] 21 blokken gereanimeerd waarbij alle blokken asystolie. Onduidelijke oorzaak. Uiteindelijk adrenaline pomp gestart. Na 21 blokken gestopt met ALS. Dhr. is om 13.15 uur overleden.
Psycho-sociaal Moeder, vader, neef en tante zijn tijdens laatste blokken reanimatie aanwezig geweest. Hebben zeer luidruchtig en emotioneel afscheid genomen. [ ... ]”
2.6.
In de dagstatus van 9 april 2018, opgesteld door [naam 5] , staat:
“Na 19 blokken reanimatie (asystolie poot) geen ROSC [ktr: herstel van de circulatie] en kans meer op herstel niet meer aanwezig.
Inmiddeld [sic] familie bij patient en veel emotie en uit pieteit voor familie een aantal blokken doorgereanimeerd.
Na 21 blokken gestopt met reanimatie.
Tijdstip van overlijden 13:15 u”
2.7.
[gedaagde] merkt hierover op dat onduidelijk is wat een ‘blok’ inhoudt, wat betreft handeling en heftigheid, en dat [eiseres] pas bij de reanimatie aanwezig was op het moment dat haar zoon feitelijk al was overleden maar dat er “uit piëteit” nog werd doorgereanimeerd. Wat een ‘blok’ in het kader van reanimatie precies inhoudt, volgt niet uit de verslagen. Duidelijk is wel dat er gereanimeerd is en dat dit enige tijd heeft geduurd. Uit de verslagen die hiervoor zijn aangehaald is af te leiden dat [eiseres] aanwezig is geweest bij het laatste gedeelte van de reanimatie en bij het moment waarop de artsen zijn gestopt met de reanimatie en hebben vastgesteld dat haar zoon was overleden. Uit de verslagen is niet op te maken op welk moment tijdens de reanimatie [eiseres] precies bij haar zoon in de kamer is gekomen. Of de reanimatie op dat moment nog zinvol was of dat haar zoon feitelijk al was overleden maar er nog werd doorgereanimeerd voor de familie doet hierbij niet ter zake. Voor [eiseres] was op dat moment immers niet duidelijk of haar zoon nog leefde en of hij nog te redden was. Zij heeft in ieder geval gezien dat de artsen en/of verpleegkundigen enige tijd bezig waren met het reanimeren van haar zoon en dat zij hier op enig moment mee zijn gestopt omdat zijn hart niet meer ging kloppen en hij overleden was. Met deze omstandigheden heeft [eiseres] aangetoond dat zij direct is geconfronteerd met de gevolgen van het beschieten van haar zoon door [gedaagde] , te weten zijn overlijden. Dat in de verslagen niet is vermeld dat er sprake was van heftige bloedingen, zoals [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard, maakt dit niet anders.
Aantasting in de persoon
2.8.
Om te kunnen vaststellen of [eiseres] aanspraak heeft op smartengeld moet worden beoordeeld of zij ‘op andere wijze in haar persoon is aangetast’3. Zoals ook in het tussenvonnis van 20 januari 2021 is overwogen, is hiervan in ieder geval sprake als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Hieraan heeft [eiseres] voldaan, zoals hierna wordt uitgelegd.
2.9.
Het lijdt geen twijfel dat dat [eiseres] een zeer goede band had met haar zeventienjarige zoon en dat zij hevig emotioneel is geschokt doordat zij hem heeft zien overlijden na een niet succesvolle reanimatie. [eiseres] heeft hierover uitvoerig verklaard tijdens de mondelinge behandeling en ook uit de ziekenhuisverslagen die zij in het geding heeft gebracht is af te leiden dat zij gedurende de opname en het overlijden van haar zoon begrijpelijkerwijs in een zeer emotionele toestand verkeerde. Meer in het bijzonder benoemt [naam 5] in haar verslag van 9 april 2018 dat er ‘veel emotie’ bij de familie was gedurende de reanimatie en schrijft [naam 4] in het verslag van 9 april 2018 dat (onder meer) [eiseres] “zeer luidruchtig en emotioneel afscheid [heeft] genomen”.
2.10.
Ter onderbouwing van haar stelling dat zij is aangetast in haar persoon heeft [eiseres] berichten overgelegd van haar psycholoog, [naam 6] , van 19 oktober 2018, 7 december 2018 en 24 september 20194 en een brief van hem van 22 maart 20195. [naam 6] schrijft in deze berichten (samengevat) dat [eiseres] vanaf 2 april 2018 bij hem onder behandeling is voor depressieve klachten, dat haar klachten zijn verergerd na het overlijden van haar zoon en dat zij niet verder komt in haar verwerkingsproces.
2.11.
[eiseres] heeft ook een brief in het geding gebracht van psycholoog [naam 7] van 29 november 20196. In deze brief staat onder meer het volgende:
“ Reden van komst
Cliënte rapporteert de volgende klachten: herbelevingen, emotioneel van streek, slecht slapen (1 tot 2 uur per nacht), leeg gevoel, ervaart het leven veelal als leeg, concentratieproblemen, nachtmerries, vergeetachtig, erg verdrietig, geen zin of interesse in mensen en activiteiten en veel gevoelens van boosheid.
Deze klachten bestaan sinds 2018 en zijn sindsdien toegenomen De klachten zijn ontstaan na het onverwacht overlijden van haar zoon.
[ ... ]
Wat betreft andere stressoren noemt cliënte: de ziekte van haar man, relatieproblemen, financiële problemen en scheiding.
[ ... ]
Speciële Anamnese
Cliënt heeft een traumatische ervaringen meegemaakt, die herhaaldelijk via recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenis(sen) en dromen terugkeren Client ervaart hevige psychische spanning en heeft last van fysiologische reacties bij blootstelling aan interne en externe prikkels die het trauma symboliseren. Cliënt vermijdt gedachten, beelden en situaties die met het trauma samenhangen. Cliënt heeft slaapproblemen, is meer prikkelbaar, heeft concentratieproblemen, voelt zich vervreemd en is meer alert. [ ... ]
Diagnose volgens DSM-5
309.81 Posttraumatische stressstoornis [ ... ]
296.33 Depressieve stoornis: recidiverende episode – ernstig
V62.29 Ander probleem verband houdend met werk of werkeloosheid (psychosociale en omgevingsproblemen)
V60.2 Laag inkomen
Zorgzwaarte indicatie
De ernst van de problematiek wordt als ernstig ingeschat. Er lijkt sprake te zijn van een matig risico op suïcide en een matig risico op ernstige conflicten en/of geweldsincidenten.[…]
Advies behandeling
Wij adviseren een behandeltraject in de Specialistische GGZ volgens het EMDR en depressie protocol, aangevuld met farmacotherapie [ ... ]”
2.12.
Uit de berichten en brieven van [naam 6] en [naam 7] is af te leiden dat [eiseres] ook voor het overlijden van haar zoon al kampte met psychische problemen en dat er andere factoren aanwezig zijn die psychische klachten veroorzaken, maar dat deze problemen zijn verergerd door dit overlijden. De opmerking van [naam 6] dat [eiseres] niet verder komt in haar verwerkingsproces vormt een aanwijzing dat sprake is van meer dan ‘normale’ rouwklachten. [naam 7] stelt vervolgens vast dat [eiseres] een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen door de traumatische ervaring en dat zij hiervoor specialistische hulp nodig heeft.
2.13.
Met de overlegging van de hiervoor genoemde berichten en brieven heeft [eiseres] voldoende aangetoond dat zij ernstige psychische klachten heeft ontwikkeld, niet alleen door de dood van haar zoon en het hierdoor ontstane gemis, maar ook door de directe confrontatie met zijn schokkende overlijden waardoor bij haar sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis. Dit maakt dat [eiseres] aanspraak heeft op een vergoeding van haar immateriële schade.
Toe te wijzen bedrag aan smartengeld
2.14.
[eiseres] vordert een bedrag van € 15.000,- aan smartengeld. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag. Het gevorderde bedrag komt redelijk voor en zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 april 2018.
proceskosten
2.15.
[gedaagde] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 103,83 aan dagvaardingskosten, € 85,- aan griffierecht en € 1.119,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 373,- tarief). Dit is totaal € 1.307,83,-. Van dit bedrag dient [gedaagde] € 1.204,- rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiseres] te betalen gelet op het feit dat zij met een toevoeging procedeert. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente en de gevorderde nakosten worden toegewezen.
1Brief van de afdeling Spoedeisende Hulp van HMC Westeinde aan de huisarts van [naam 8] van 8 april 2018
2Productie 1 bij de nadere akte van [eiseres]
3Artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek
4Productie 1 bij de akte van [eiseres] van 4 november 2021
5Productie 2 bij de akte van [eiseres] van 4 november 2021
6Productie 1 bij de akte van [eiseres] van 4 november 2021