Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 140224 gevorderd € 10.000,00 vanwege geestelijk letsel en hand- en vingerletsel na mishandeling; toegewezen € 5.000,00

RBLIM 140224 gevorderd € 10.000,00 vanwege geestelijk letsel en hand- en vingerletsel na mishandeling; toegewezen € 5.000,00

2De feiten

2.1.

[eiser] heeft tijdens een incident op 5 mei 2018 letsel opgelopen. Hij heeft diezelfde dag bij de politie aangifte gedaan van openlijke geweldpleging / zware mishandeling. Blijkens het van die aangifte opgemaakt proces-verbaal heeft

- [eiser] toen verklaard dat hij (kort gezegd) is mishandeld door het echtpaar [familienaam] die enkele deuren verder woont ( [adres 2] ),

- [eiser] verklaard dat de heer [gedaagde] hem vier tot vijf keer heeft geslagen met een stok,

- de verbalisant opgemerkt dat [gedaagde] “een rijtwond heeft op zijn linker bovenarm, linker elleboog, linkerhand en rechter onderarm.”

2.2.

Op 5 november 2019 is de echtgenote van [gedaagde] voor haar aandeel in bovenstaand incident veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 250,00 (subsidiair vijf dagen hechtenis) en tot betaling aan [eiser] van een vergoeding van de immateriële schade van € 200,00.

2.3.

De echtgenote van [gedaagde] is in november 2022 overleden.

2.4.

Aanvankelijk was de zitting in de strafzaak tegen [gedaagde] aangaande voornoemd incident gepland op 26 april 2020. Wegens verhindering van de advocaat van [gedaagde] op die dag heeft uiteindelijk op 6 oktober 2020 de zitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting is gebleken dat [gedaagde] inmiddels in een verzorgingshuis is opgenomen en dat uit een psychiatrisch onderzoek is gebleken dat hij niet voldoende in staat is om mee te krijgen wat er op een zitting besproken zou worden. De politierechter heeft daarop het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

2.5.

[eiser] heeft bij brief van 27 februari 2023 [gedaagde] gesommeerd tot betaling van € 12.432,70 als schadevergoeding in verband met de mishandeling.

2.6.

[gedaagde] heeft niet op die sommatie gereageerd.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 12.495,00, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Ter onderbouwing van zijn vordering voert [eiser] aan dat [gedaagde] hem mishandeld heeft en dat hij daardoor letsel opgelopen heeft. [eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] .

4.2.

[gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] “met betrekking tot de door hem genoemde mishandeling”. De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer [gedaagde] niet kan baten. Ter onderbouwing van de gestelde mishandeling heeft [eiser] niet alleen het proces-verbaal van zijn eigen aangifte overgelegd (zie 2.1.) maar ook twee processen-verbaal van het verhoor op 5 mei 2018 van twee getuigen.

4.2.1.

De ene getuige, een kennis/vriendin van [eiser] heeft verklaard dat

  • -

    de vrouw op de [adres 2] te [woonplaats 1] woont en dat [eiser] haar toen vertelde dat [gedaagde] de man was van die vrouw,

  • -

    de man [eiser] meermaals heeft geslagen nadat [eiser] achterover was gevallen,

  • -

    dat zij niet kon zien of de man met een stok sloeg,

  • -

    alles zo snel ging,

  • -

    ze pas op het moment dat de vrouw en man in de richting van hun eigen woning wegliepen zag dat de man een stok in zijn handen had,

  • -

    [eiser] hevig bloedde aan hand en bovenarm en “een heel gat” in zijn bovenarm had,

  • -

    dat zij vermoedde dat “er in spijker of iets in de stok heeft gezeten, anders kun je niet zo’n rijdwond hebben”.

4.2.2.

De andere getuige heeft verklaard dat

  • -

    toen hij met zijn vriendin in de auto reed in Rimburg, hij zag en hoorde dat drie personen bij de bejaardenwoningen ruzie hadden,

  • -

    hij zag dat de man die bij de vrouw hoorde naar schatting vier á vijf keer met een stok insloeg op de man op de grond,

  • -

    de man met de stok daarna “de straat omhoog liep, de [straatnaam] omhoog”,

  • -

    hij zich daarna over de verwonde man ontfermd heeft.

4.2.3.

Op basis van deze verklaringen in combinatie met het feit dat (wijlen) de echtgenote van [gedaagde] voor haar aandeel in de mishandeling van [eiser] (onherroepelijk) is veroordeeld, heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat hij door [gedaagde] mishandeld is doordat deze hem met een stok met een spijker geslagen heeft. De door de verbalisant geconstateerde verwondingen komen overeen met de aard van deze mishandeling en ook de door [eiser] overgelegde foto’s van zijn verwondingen duiden er op dat in de door [gedaagde] gebruikte stok een spijker of iets dergelijks zat. Het verweer van [gedaagde] is in essentie niet meer dan een heel algemene en niet gemotiveerde betwisting. [gedaagde] kan daar niet mee volstaan gelet op de uitgebreide onderbouwing van [eiser] van de gestelde mishandeling.

4.3.

Op grond van voorgaande overwegingen is de kantonrechter dus van oordeel dat vaststaat dat [gedaagde] op 5 mei 2018 [eiser] meermaals heeft geslagen met een stok die was voorzien van een spijker althans een scherpe punt. [gedaagde] is op grond van deze onrechtmatige daad aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft opgelopen.

4.4.

Vaststaat dat [eiser] als gevolg van de mishandelingen door [gedaagde] in ieder geval is verwond aan zijn linkerhand en linkerarm. [gedaagde] heeft zich daarvoor moeten laten behandelen. De daarmee gepaard gaande reiskosten van € 367,70 en de kosten van het eigen risico van € 1.925,00 zijn door [gedaagde] niet betwist. Deze kosten van in totaal € 2.292,70 dient [gedaagde] als schade aan [eiser] te vergoeden.

4.5.

Verder staat onbetwist vast dat als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] de kleding van [eiser] (een broek en een hemd) werd beschadigd. [eiser] vordert daarvoor een schadevergoeding van € 140,00. Omdat [gedaagde] de hoogte van deze schadepost niet betwist, staat vast dat de schade op dit onderdeel € 140,00 bedraagt. Ook dit bedrag zal dus worden toegewezen.

4.6.

Tot slot vordert [eiser] een immateriële schadevergoeding van € 10.000,00. Hij voert daartoe kort gezegd aan dat hij als gevolg van de mishandeling geestelijk en lichamelijk letsel opgelopen heeft.

4.6.1.

Bij de begroting van deze schade moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waarbij voor de omvang van de smartengeldvergoeding in het bijzonder bepalend is de aard, ernst en duur van het letsel, de pijn, de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De rechter moet de zwaarte van het verdriet, de ernst van de pijn en het gemis aan levensvreugde afleiden uit min of meer objectieve factoren en concrete aanwijzingen, zoals de aard van het letsel en de (meer subjectief te duiden) gevolgen daarvan voor de concrete benadeelde. Bij de begroting moet de rechter daarnaast ook de aard van aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt meewegen. Verder moet bij de begroting worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn toegekend, waaronder de maximaal toegekende bedragen, rekening houdend met (eventuele) geldontwaarding. Ook mag gekeken worden naar bedragen die buitenlandse rechters toekennen, maar de ontwikkelingen in andere landen over de toegekende bedragen kunnen niet beslissend zijn voor de in Nederland toe te kennen bedragen.

4.6.2.

[eiser] stelt als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] lichamelijke klachten te ondervinden aan zijn linkerhand. [eiser] heeft dit met stukken onderbouwd. Het verweer van [gedaagde] op dit punt behelst dat de beperkingen zoals die in deze stukken staan vermeld minder ernstig zijn dan [eiser] heeft aangevoerd. Dit verweer slaagt. [eiser] voert namelijk aan dat hij de wijs- en de middelvinger van zijn linkerhand niet meer kan gebruiken, terwijl in de door hem overgelegde brief van revalidatie-arts drs. [revalidatie-arts] geen beperking van de middelvinger wordt vermeld. Wel staat in die brief over de linkerhand van [eiser] :

“sensibiliteit in groot deel van ulnaire hand en de 4e en 5e vinger is fors gestoord (…) de wijsvinger heeft helemaal geen actieve buigfunctie, passief wel volledige mobiliteit. Duim-vinger oppositie is niet mogelijk met de wijsvinger.”

[revalidatie-arts] bespreekt in die brief de voor- en (mogelijk aanzienlijke) nadelen van een operatieve ingreep en schrijft verder:

“Een niet-operatieve behandeling is mogelijk, namelijk het gebruik van een buddy (silver)splint. Hierbij worden de 2e en 3e vinger door middel van een klein spalkje aan elkaar verbonden waardoor de 3e vinger de 2e vinger meeneemt in de bewegingen. Functioneel heeft dit niet altijd voordelen, het evenaart in ieder geval bij lange na niet de normale functie van de wijsvinger welke normaal gesproken met de duim de belangrijkste vinger is van de hand.”

De kantonrechter stelt op grond van deze brief en het ontbreken van een nadere onderbouwing van door [eiser] vast dat niet is komen vast te staan dat [eiser] de middelvinger van zijn linkhand niet kan gebruiken. Wel staat vast dat hij de wijsvinger van die hand niet kan gebruiken en dat een deel van die hand aan de zijde van de pink en de ringvinger aanzienlijk minder gevoelig is.

4.6.3.

Ook staat wel vast dat [eiser] aan de mishandeling enige tijd pijnklachten heeft overgehouden en dat sprake is van gederfde levensvreugde als gevolg van de mishandeling en de blijvende beperking aan zijn linkerhand.

4.6.4.

[eiser] heeft verder aangevoerd dat hij een lelijk litteken op zijn bovenarm heeft. Na de betwisting van [gedaagde] heeft [eiser] dit niet nader onderbouwd. Hierdoor is niet vast komen te staan dat sprake is van een lelijk litteken op zijn bovenarm.

4.6.5.

Voor wat betreft het overige gestelde geestelijk letsel is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat daarvan sprake is. Stukken waaruit naar objectieve maatstaven van een dergelijke letsel blijkt, heeft hij niet overgelegd.

4.7.

Op basis van de hiervoor in 4.6. vastgesteld nadeel dat [eiser] door [gedaagde] is toegebracht, moet de kantonrechter de daardoor veroorzaakte schade begroten. Het is evident dat [eiser] ernstig is beperkt in het gebruik van zijn linkerhand. In het dagelijks leven zal dit voor [eiser] tot allerlei problemen leiden en wordt hij zodoende nog steeds geconfronteerd met de gevolgen van de mishandeling. Gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen met soortgelijk letsel pleegt te worden toegekend, zal de kantonrechter de schade begroten op € 5.000,00.

4.8.

In totaal is de schade van [eiser] op grond van vorenstaande overwegingen te begroten op € 7.432,70. [eiser] heeft bij de berekening van zijn schade kennelijk de door de echtgenote van [gedaagde] betaalde schadevergoeding van € 200,00 in mindering gebracht. In navolging daarvan zal de kantonrechter dit ook doen, zodat een bedrag van € 7.232,70 resteert. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eiser] . Hieruit volgt dat het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2024:735