Hof Arnhem-Leeuwarden 081215 andere aandoeningen maken niet dat slachtoffer minder immateriële schade heeft geleden agv mesothelioom; € 48.717,00
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem-Leeuwarden 081215 mesothelioom; blootstelling asbest bewezen, ogv substantiële kansen hoofdelijke aansprakelijkheid laatste wg-er en familiebedrijf;
- andere aandoeningen maken niet dat slachtoffer minder immateriële schade heeft geleden agv mesothelioom; € 48.717,00
4.16.
Met grief 11 klaagt De Woonplaats subsidiair dat het toegewezen bedrag van € 54.133,00 een normbedrag is en dat [A] aan meerdere andere aandoeningen leed (zoals OPS en schouderletsel), zodat hij daarnaast niet nog eens (het hof begrijpt: het volle) normbedrag kan ontvangen. In grief 12 klaagt De Woonplaats voorts dat op het toegewezen bedrag ten onrechte niet in mindering is gebracht het voorschot van € 16.655,00 dat [A] ingevolge de regeling TAS heeft ontvangen.
4.17.
Ook deze grieven falen. Het bedrag van € 54.113,00 bestaat uit, zoals De Woonplaats zelf ook aanvoert, € 48.717,00 voor immateriële schade, € 2.708,00 voor materiële schade van de nabestaanden en € 2.708,00 voor overige materiële schade. Het hof ziet geen aanleiding het bedrag van € 48.717,00 voor immateriële schade te matigen. Het feit dat [A] ook leed aan andere aandoeningen, te weten OPS en schouderletsel, maken niet dat hij minder immateriële schade heeft geleden als gevolg van de ziekte mesothelioom. Als gevolg van deze ziekte heeft [A] pijn, verdriet en ongemak ondervonden, bovenop de pijn, het verdriet en het ongemak die hij reeds door OPS en het schouderletsel ondervond. Daarnaast heeft hij zich geconfronteerd gezien met een sterk bekorte levensverwachting en overlijden op jonge leeftijd (58 jaar). Dit alles rechtvaardigt toewijzing van het gevorderde forfaitaire bedrag van € 48.717,00. Dat er daarnaast materiële schade is geleden ter hoogte van de gevorderde bedragen, is voorts voldoende aannemelijk. Dat volgt al uit het feit dat noodzakelijkerwijs bijvoorbeeld reiskosten zullen zijn gemaakt voor medische behandeling en kosten voor de uitvaart. De bedragen zijn voorts zodanig laag dat deze bij wijze van schatting kunnen worden toegewezen. Dat [A] reeds een voorschot op deze schade had ontvangen, kan evenmin tot vermindering van het toegewezen bedrag leiden. De Regeling TAS, zoals deze gold ten tijde van het toekennen van het voorschot aan [A], voorzag in artikel 6a in een recht voor de werknemer, die op het moment van de aanvraag in leven is en bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld, op toekenning van een voorschot, uit te betalen door de Sociale Verzekeringsbank (‘SVB’). De werknemer diende ingevolge artikel 6a leden d en e van de toenmalige Regeling TAS een onherroepelijke volmacht aan de SVB te verstrekken om zo nodig de immateriële schade langs gerechtelijke weg te verhalen, alsmede om de immateriële schade namens hem van de werkgever te innen, teneinde dit te verrekenen met het verleende voorschot. Vast staat dat Van Dijk een dergelijk voorschot heeft ontvangen en een dergelijke onherroepelijke volmacht heeft afgegeven. Dat betekent echter niet dat [A] zelf zijn schade niet meer op de werkgever zou kunnen verhalen. Artikel 6a lid f van de Regeling TAS (oud), die krachtens artikel 26 van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 voor de erven nog van toepassing is, bepaalt dat de werknemer, na ontvangst van de schadevergoeding van de werkgever, het voorschot voor het geheel of, wanneer de schadevergoeding lager is dan het verleende voorschot, het voorschot voor dat deel aan de SVB terugbetaalt, indien geen gebruik wordt gemaakt van de volmacht. Vast staat dat de SVB geen gebruik heeft gemaakt van de volmacht. De erven zullen dus het voorschot uit de door De Woonplaats te betalen schadevergoeding dienen terug te betalen aan de SVB. Voor vermindering van de schadevergoedingsplicht van De Woonplaats bestaat dan ook geen grond. Onder 170 van de memorie van grieven wordt nog aangevoerd dat de erven geen aanspraak hebben op rente voor zover de schade door het door SVB betaalde voorschot is gedekt. De erven hebben zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van het hof (zie 4.11.6 MvA). Daarover wordt als volgt overwogen. Bij de comparitie in eerste aanleg van 19 september 2013 heeft De Woonplaats onbetwist gesteld dat de erven het voorschot aan de SVB zullen moeten terugbetalen zonder daarover een rentevergoeding verschuldigd te zijn. Dat brengt mee dat de erven, tussen het moment van uitkeren van het voorschot - naar moet worden aangenomen kort na 14 maart 2007, zie productie 8 bij inleidende dagvaarding - de beschikking hebben gehad over deze vergoeding en daarover rente hebben kunnen verkrijgen. Het hof volgt De Woonplaats dus in haar standpunt dat zij over € 16.655,00 na de betaling van het voorschot geen wettelijke rente is verschuldigd. De kantonrechter heeft echter niet geoordeeld dat die rente wél is verschuldigd. Bij het eindvonnis heeft zij De Woonplaats veroordeeld om € 54.113,00 te betalen met de wettelijke rente hierover vanaf 22 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij de berekening van de verschuldigde rente zal in aanmerking moeten worden genomen dat de schade deels door het voorschot is voldaan. Daartoe behoeft het bestreden vonnis niet te worden vernietigd. De grieven 11 en 12 falen. ECLI:NL:GHARL:2015:9263