Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 261113 mesothelioom scheepsbouwer; smartengeld € 50.000,-; voorschot ogv regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers niet in mindering dit bedrag

Hof Arnhem-Leeuwarden 261113 mesothelioom scheepsbouwer; beroep verjaring tav deel blootstelling niet onaanvaardbaar; akte mbt daadwerkelijke blootstelling
- smartengeld € 50.000,-; voorschot ogv regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers niet in mindering dit bedrag; 
- materiële schade onvoldoende onderbouwd; enkele verwijzing naar normbedragen van het IAS is onvoldoende

2.25

Grief V in het principaal appel betreft de omvang van het smartengeld. De kantonrechter heeft een bedrag van € 50.000,- toewijsbaar geoordeeld. Volgens [appellant] is dit bedrag te hoog. Zij wijst er in dit verband op dat [X] bij zijn overlijden al op leeftijd was. Bij de begroting van immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, in een geval als het onderhavige in het bijzonder met de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Hij dient daarbij tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (Hoge Raad 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA8358).

2.26
In dit verband is het volgende van belang. [X] is op zijn 73ste levensjaar getroffen door een ernstige en fatale ziekte. Ten gevolge van deze ziekte is zijn levensverwachting plotseling sterk verkort en aangenomen mag worden dat [X] al korte tijd na de diagnose bekend werd met het beklemmende vooruitzicht dat hij spoedig zou overlijden. Die omstandigheid zal zijn leed in aanmerkelijke mate hebben verzwaard. Hij is ongeveer zes maanden na de diagnose mesothelioom overleden. Algemeen bekend is dat mesothelioom gepaard gaat met (ernstig) lichamelijk lijden. Voor de begroting van de immateriële schadevergoeding heeft het hof niet alleen acht geslagen op het normbedrag dat het Instituut Asbestslachtoffers hanteert, aan welk normbedrag het hof niet is gebonden, maar dat wel een gezichtspunt vormt bij de begroting van de immateriële schade, maar ook op de diverse uitspraken van andere rechters in vergelijkbare zaken. In een arrest van het (toenmalige) gerechtshof Arnhem van 9 augustus 2011 (ECLI:NL:GHARN:2011:BR5350) heeft dit hof een aantal uitspraken van andere rechters aangehaald, waarin in vergelijkbare zaken een smartengeld van € 50.000,- is toegekend. Het hof ziet geen reden om in dit geval een lager bedrag toe te kennen. Het hof overweegt in dit verband dat de smartengeldbedragen in Nederland in vergelijking tot de omringende landen verhoudingsgewijs laag zijn en, eveneens anders dan in die landen, de laatste decennia nauwelijks zijn gestegen, zeker niet wanneer rekening wordt gehouden met de geldontwaarding. Onder deze omstandigheden ligt het niet voor de hand een (nog) lager smartengeldbedrag toe te kennen dan door andere rechters in gevallen van overlijden vanwege mesothelioom is toegekend om de enkele reden dat [X] bij zijn overlijden 73 jaar oud was. De grief faalt dan ook.

2.27
Grief II in het incidenteel appel keert zich tegen de beslissing van de kantonrechter om het door [X] ontvangen bedrag van € 16.655,- in mindering te brengen op de toe te kennen schadevergoeding. Het bedrag is toegekend op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers. Uit deze regeling volgt dat de werknemer alleen recht heeft op een (onvoorwaardelijke) uitkering indien de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan worden verhaald. Indien verhaal mogelijk is, heeft de werknemer recht op een voorschot, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet. Een van die voorwaarden is dat hij na ontvangst van de schadevergoeding van de werkgever het voorschot (geheel of ten dele, al naar gelang van de hoogte van de ontvangen schadevergoeding) terugbetaalt. Aldus heeft de door [X] ontvangen uitkering het karakter van een voorschot en dient ervan te worden uitgegaan dat het voorschot dient te worden terugbetaald, indien [appellant] verplicht wordt tot schadevergoeding. Dat niet gesteld is dat de SVB, die het voorschot heeft terugbetaald, daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van de haar verleende volmacht doet aan het voorgaande niet af. Uit artikel 6a sub f van de regeling volgt dat de SVB geen gebruik behoeft te maken van de volmacht en dat ook indien geen gebruik wordt gemaakt van de volmacht de werknemer gehouden is tot terugbetaling van het voorschot, indien de werkgever de schade heeft vergoed. De grief slaagt.

ECLI:NL:GHARL:2013:8973