Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 150915 huur woonruimte met asbest; verklaring voor recht mbt aansprakelijkheid; vergoeding voor vrees en angst voor gezondheidsschade door asbest

Hof 's-Hertogenbosch 150915 huur woonruimte met asbest; verklaring voor recht mbt aansprakelijkheid; vergoeding voor vrees en angst voor gezondheidsschade door asbest

3.6.3.

[appellanten c.s.] vorderen schade ‘voor
- de geleden vrees en angst voor gezondheidsschade,
- alsmede voor het leed als gevolg van ongemakken,
- de frustratie bij [appellanten c.s.] en
- ( het risico op) het verergeren van de ziekte van [appellant 1] ,
die zijn ontstaan door zowel de asbestbesmetting als de houding en opstelling van de woningstichting richting [appellanten c.s.] ’.

3.6.4.
Naar het oordeel van het hof kan de grondslag “frustratie” niet leiden tot toewijzing van enig bedrag. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van zodanige grotere frustraties, door toedoen van de Woningstichting, dan bij een gewone rechtszaak gebruikelijk is.

3.6.5.
Voor het leed als gevolg van ongemakken (de tijdelijke verhuizing, de wijze waarop met de eigendommen is omgesprongen) heeft de kantonrechter € 750,- in totaal toegewezen. In de stellingen van partijen heeft het hof geen grond gevonden om tot een hoger of lager bedrag te concluderen. Bij gebreke aan een toereikende onderbouwing van de grieven zal het vonnis in zoverre worden bekrachtigd.

3.6.6.
Voor het overige is de vordering afgewezen. De onderbouwing door de kantonrechter heeft evenwel deels geen betrekking op ‘geleden vrees en angst voor gezondheidsschade’ (daaronder begrepen de vrees en angst voor verergering van de ziekte), maar ziet op geleden gezondheidsschade of effecten dienaangaande.
De grief is in zoverre gegrond dat toereikend begrijpelijk en aannemelijk is dat [appellanten c.s.] vanwege de blootstelling vrees en angst hebben ondervonden, en nog steeds ondervinden, voor gezondheidsschade, temeer omdat [appellant 1] lijdt aan longemfyseem, en dat zij dientengevolge immateriële schade hebben geleden.

3.6.7.
In punt 40 stelt [appellanten c.s.] dat de kantonrechter ten onrechte het bewijsaanbod heeft gepasseerd om de gemanifesteerde en te verwachten gezondheidsschade te bewijzen. [appellanten c.s.] miskennen evenwel dat artikel 6:106 BW de benadeelde een recht geeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Binnen dit kader is bewijslevering slechts beperkt aangewezen, in het bijzonder in het geval [appellanten c.s.] een concrete en op feiten gebaseerde schadeopstelling presenteren. De vordering tot betaling van immateriële schade is bovendien niet gegrond op concrete schade, maar alleen op de angst en vrees voor schade.

3.6.8.
Bij de begroting van de schade neemt het hof in aanmerking dat geen gezondheidsklachten zijn ontstaan als gevolg van de blootstelling. De vordering is enkel gegrond op de vrees en angst voor die klachten. In de omstandigheid dat [appellant 1] longpatiënt is, ziet het hof aanleiding om deze schade ex aequo et bono te begroten op € 1.000,- voor [appellant 1] en op € 500,- voor [appellante 2] .

3.6.9.
Het hof zal mitsdien aan [appellant 1] toewijzen € 1.000,- plus de helft van € 750,- is € 1.375,- en aan [appellante 2] € 500,- plus de helft van € 750,- is € 875,-. ECLI:NL:GHSHE:2015:3587