Smartengeld voor chronisch bewustelozen: een mythe of juist niet - scriptie van mw. R. Pranger
- Meer over dit onderwerp:
Smartengeld voor chronisch bewustelozen: een mythe of juist niet - scriptie van mw. R. Pranger d.d. juli 2014
De vraag of een chronisch bewusteloos slachtoffer (‘comapatiënt’) recht heeft op vergoeding van immateriële schade is een klassiek twistpunt onder juristen. Ratio en gevoel staat hier namelijk op (zeer) gespannen voet met elkaar. Aan de ene kant kan gezegd worden ‘wat niet weet, wat niet deert’. Een comateus slachtoffer heeft geen besef en kan daarom niet van het smartengeld genieten. Smartengeld baat hem niet. Aan de andere kant kan bewusteloosheid, op de onmiddellijke dood na, worden beschouwd als de meest ernstige inbreuk op een persoonlijkheidsrecht die er maar bestaat. Het standpunt voor 1996 was duidelijk: ‘wat niet weet, wat niet deert’. Toentertijd was voor de toewijsbaarheid van smartengeld namelijk vereist dat het slachtoffer zich van de gederfde levensvreugde, het verdriet of de pijn bewust moest zijn geweest. In deze scriptie heb ik behandeld hoe het momenteel in Nederland staat met het recht op vergoeding van immateriële schade voor chronisch bewustelozen. Is bewustzijn nog steeds een voorwaarde voor de toekenning van smartengeld wegens aantasting van de lichamelijke integriteit? Of is de - in de inleiding besproken - droom van Tjittes realiteit geworden en is smartengeld voor chronisch bewustelozen geen mythe meer?
Het Coma-arrest is richtinggevend voor de vraag of bewustzijn een voorwaarde is voor de toekenning van smartengeld wegens aantasting van de lichamelijke integriteit. Dit is tot nu toe ook de enige uitspraak waarop kan worden teruggegrepen voor wat betreft de stand van de cassatierechtspraak op dit punt. De Hoge Raad stelt in dit arrest voorop dat de vergoeding van immateriële schade niet mag worden onthouden op de enkele grond dat de benadeelde in staat van bewusteloosheid verkeert. Kortom: een chronisch bewusteloos slachtoffer heeft in geval van letsel recht op vergoeding van immateriële schade. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of, en zo ja, in welke
mate het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Kan een bewusteloze ‘ander nadeel dan vermogensschade’ lijden? Volgens de Hoge Raad heeft de benadeelde voor wat betreft de periode van bewusteloosheid geen nadeel in de vorm van pijn en/of verdriet geleden. Daarentegen heeft de benadeelde volgens de Hoge Raad wel nadeel geleden in de vorm van gederfde levensvreugde. Is het gezegde ‘wat niet weet, wat niet deert’ nu ingeruild voor de droom van Tjittes? Ik durf (en kan hier ook) geen duidelijk antwoord op geven. Omstreden is namelijk of de Hoge Raad nu wel of niet het vereiste stelt dat het slachtoffer zich (achteraf) van zijn gederfde levensvreugde bewust is geweest. Een bijzonderheid in deze zaak was dat het slachtoffer gedurende enige tijd in een zogenaamde soporeuze toestand verkeerde waarvan aannemelijk werd geacht dat hij enig besef had van zijn lijden. Een openliggende kwestie is of de Hoge Raad voor het toekennen van smartengeld vereist heeft dat het slachtoffer enig besef heeft (gehad) van het feit dat hij levensvreugde heeft gederfd (de zogenaamde ‘beperkte opvatting’), of dat bewusteloosheid geen obstakel vormt voor de vergoeding van immateriële schade (de zogenaamde ‘ruimte opvatting’). De Rechtbank Midden-Nederland (voorheen de Rechtbank Utrecht) kreeg in 2013 de gelegenheid zich over deze prangende kwestie uit te laten.
De Rechtbank Midden-Nederland ruilt het aloude gezegde ‘wat niet weet, wat niet deert’ in voor de droom van Tjittes. Zij kiest voor de zogenaamde ‘ruime opvatting’. Volgens de rechtbank is niet beslissend wat het slachtoffer - Daniël Haroutiounian - subjectief ervaart. De jongen mist objectief gezien levensvreugde en daarom heeft hij recht op smartengeld. Maar hoe waardeer je het gemis aan levensvreugde in geld? Een substantieel of een symbolisch bedrag aan smartengeld? In Nederland was niet eerder over een soortgelijke situatie beslist en de Rechtbank Midden-Nederland oriënteerde zich daarom op rechtspraak in Duitsland en Engeland. Zij leidde hieruit af dat zowel in Groot-Brittannië als in Duitsland substantiële bedragen (en dus geen symbolische bedragen) aan smartengeld worden toegekend. Ondanks dat het algemene niveau van het smartengeld in deze landen niet te vergelijken is met dat in Nederland, vond de rechtbank wel steun voor haar oordeel dat voor het onderhavige letsel een toekenning van een substantiële vergoeding aan smartengeld redelijk is en wees uiteindelijk € 100.000 toe. Gezien de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank vermoedelijk niet alleen gedacht aan het ‘gemis aan levensvreugde’ als grondslag voor de vergoeding, maar tevens aan meer fundamentele waarden.
Bovenstaand de samenvatting en conclusie; de volledige scriptie is te vinden op: njb.nl, met dank aan Recht.nl voor de verwijzing.