Overslaan en naar de inhoud gaan

HR 151220 Gewelddadige woningoverval; aantasting in persoon ‘op andere wijze’ ondanks dat hof niet heeft vastgesteld dat geestelijk letsel is opgelopen

HR 151220 Gewelddadige woningoverval; aantasting in persoon ‘op andere wijze’ ondanks dat hof niet heeft vastgesteld dat geestelijk letsel is opgelopen

2.4.1
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van € 7.000 ter zake van immateriële schade aan de benadeelde partij [benadeelde 1]. Het heeft daartoe het volgende overwogen:

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.689,90, bestaande uit € 4.689,90 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr. Daarnaast is een bedrag van € 1.000,00 aan proceskosten gevorderd.

De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.069,95, bestaande uit € 69,95 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij tot een bedrag van € 500,00.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsman van de verdachte heeft de vordering betwist en gesteld dat:

( ... )

(d) de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd
( ... )
Ten aanzien van de betwiste posten overweegt het hof als volgt.
( ... )

(d) Het bedrag aan immateriële schade zal worden begroot naar maatstaven van billijkheid.

( ... )

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.

[benadeelde 1] heeft onder meer gesteld dat als gevolg van het door de verdachte en diens mededaders gepleegde strafbare feit hij en zijn vrouw grote stress hebben ervaren, met name ook in de 2 laatste maanden van de zwangerschap, waardoor tussen hen veel spanningen en onenigheid zijn ontstaan.

Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 7.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ook voor dat deel zal worden toegewezen.

( ... )

Het hof zal de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.”

2.4.2
Het bestreden arrest houdt voorts het volgende in:

“Oplegging van straf

( ... )

De verdachte heeft samen met zijn mededaders een gewapende overval gepleegd in een woning. Zij zijn ’s avonds met vier mannen de woning binnengedrongen, waar een man en diens vriendin aanwezig waren. Dat zij zich geconfronteerd zagen met de duidelijk zichtbare zwangere vriendin heeft hen niet weerhouden van het toepassen van ingrijpend geweld op haar en haar vriend. De slachtoffers zijn door de verdachte en zijn mededaders vastgebonden aan handen en/of voeten, hun monden zijn vastgeplakt met ducttape en zij zijn beiden met een vuurwapen bedreigd. De verdachte en zijn mededaders hebben het mannelijke slachtoffer een klap in zijn nek gegeven en gedreigd zijn penis eraf te zullen snijden. Daarnaast hebben de verdachte en zijn mededaders geld, telefoons en een horloge van de slachtoffers weggenomen.

Door aldus te handelen heeft de verdachte op intimiderende wijze een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, temeer omdat een woning bij uitstek de plaats is waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de slachtoffers, waarin zij de gevolgen die de overval voor hen heeft gehad hebben beschreven.”

2.5
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde 1] sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd het medeplegen van diefstal met geweld uit een woning. Het hof heeft niet vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.

2.6
Artikel 6:106 BW luidt, voor zover hier van belang:

Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:

( ... )

b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”

2.7
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:

Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.

2.8.1
Het uitgangspunt van het cassatiemiddel dat het hof de aantasting in de persoon van [benadeelde 1], mede heeft gebaseerd op stress die zijn echtgenote heeft ervaren, berust op een onjuiste lezing van de overwegingen van het hof. Het cassatiemiddel mist in zoverre dan ook feitelijke grondslag.

2.8.2
Het hof heeft bewezenverklaard dat [benadeelde 1] en zijn vriendin door de verdachte en zijn mededaders in hun woning zijn overvallen, terwijl uit de hiervoor weergegeven overwegingen van het hof onder meer volgt dat de slachtoffers zijn vastgebonden, hun monden zijn vastgeplakt en zij beiden met een vuurwapen zijn bedreigd, terwijl [benadeelde 1] een klap in zijn nek heeft gekregen en is bedreigd met het afsnijden van zijn penis. Het hof heeft mede op grond hiervan geoordeeld dat op intimiderende wijze een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] en dat daardoor sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ook voor zover het cassatiemiddel hierover beoogt te klagen, faalt het.

3
Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.

3.2
Het hof heeft de verdachte de verplichtingen opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van de in het arrest genoemde slachtoffers de in het arrest vermelde bedragen te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest telkens genoemde aantal dagen hechtenis.

3.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij telkens vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914ECLI:NL:HR:2020:2012