Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 300915 € 20.000,00 smartengeld ivm gedwongen prostitutie

Rb Den Haag 300915 gedwongen prostitutie; berekening inkomensschade na afdragen inkomsten als prostituee;
- € 20.000,00 smartengeld ivm gedwongen prostitutie

Smartengeld

4.15.
[eiseres] vordert, naast het ter zake in de strafprocedure reeds toegewezen bedrag van € 2.500,00, nog een substantieel bedrag aan smartengeld. Zij stelt daartoe onder meer ernstige psychische schade te hebben opgelopen. Zij beschouwt het in de strafprocedure reeds toegewezen bedrag als een voorschot, dat geenszins dekkend is. [gedaagde] betwist dat hij aanvullend gehouden is tot betaling van smartengeld. Hij stelt zich op het standpunt dat de smartengeldvordering reeds definitief is beoordeeld in de strafrechtelijke procedure en in de civielrechtelijke procedure niet opnieuw aan de orde kan zijn en hij acht het gevorderde bedrag buiten proportie.

4.16.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] ter zake van het smartengeld geen vorderingsrecht meer toekomt. Blijkens het voegingsformulier en de daarbij behorende toelichting is nadrukkelijk verzocht de gevorderde bedragen als voorschot vast te stellen van een naderhand in een civiele procedure te vorderen schadevergoeding. De strafrechter heeft kennelijk - in lijn met de toelichting op het voegingsformulier - een voorschot op het smartengeld toegewezen, nu in de betreffende motivering is opgenomen dat het toegewezen bedrag in zoverre eenvoudig is vast te stellen. Dat van een definitieve beoordeling van het smartengeld voor het overige geen sprake is geweest, valt overigens ook af te leiden uit het feit dat het vonnis geen afwijzing van het meerdere bevat. Dat brengt met zich dat de smartengeldvordering in deze procedure wel degelijk nog kan worden beoordeeld.

4.17.
[eiseres] vordert primair een bedrag van € 75.000,00. Zij stelt daartoe dat zij psychisch ernstig is beschadigd en daardoor last heeft gekregen van slaapproblemen, concentratie- en geheugenproblematiek, stemmingswisselingen, prikkelbaarheid en een gebrek aan energie. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij medische stukken overgelegd. [gedaagde] betwist dat sprake is van psychiatrische problematiek en meent dat voor een aanvullend smartengeld geen grond bestaat.

4.18.
De rechtbank neemt in het kader van de beoordeling van de hoogte van het smartengeld als vaststaand aan dat [eiseres] als gevolg van de gedwongen prostitutie ernstige psychische problemen heeft gekregen. Dat blijkt uit de door haar overgelegde rapportage van het Jellinek Mentrum Centrum waarin twee psychologen rapporteren over de bij [eiseres] vastgestelde posttraumatische stressstoornis in combinatie met een depressieve stoornis en seksueel misbruik. De rechtbank tekent daarbij nog aan dat vast staat dat [eiseres] in augustus 2007 een abortus heeft ondergaan nadat zij zwanger was geraakt van een klant en in december 2007 een zelfmoordpoging heeft gedaan. Dat zij voor gemelde psychische klachten behandeling heeft ondergaan blijkt voorts uit het rapport van de Symforagroep. Niet weersproken is dat een en ander tot beperkingen heeft geleid. Vast staat dat [eiseres] een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand heeft ontvangen zonder sollicitatieplicht, omdat zij over een lange periode volledig arbeidsongeschikt werd bevonden op psychische gronden. Een blote betwisting van psychische schade en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen volstaat onder die omstandigheden niet.

4.19.
De rechtbank neemt voorts in de beoordeling mee, dat op grond van het strafvonnis vaststaat, dat [gedaagde] [eiseres] ten onrechte heeft doen geloven dat zij ernstig ziek was en haar aldus heeft bewogen het prostitutiewerk te gaan verrichten. Ook dat element weegt zwaar, nu daarmee grote angsten en ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit, waaronder een abortus, gepaard zijn gegaan.

4.20.
Alles afwegende acht de rechtbank een aanvullend smartengeld van € 20.000,00 passend en geboden en in lijn met eerdere rechterlijke uitspraken. Voor een zeer grote afwijking van de lijn in de rechtspraak als door [eiseres] bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat klemt temeer daar [eiseres] inmiddels in staat lijkt haar leven weer langzaam op orde te krijgen en in dat kader onlangs weer arbeidsgeschikt is verklaard.

4.21.
De slotsom is dat de schadevergoedingsvordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 140.750,00. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 95,77 aan dagvaardingskosten, welke na toezending van een factuur aan de griffie van de rechtbank dienen te worden voldaan, € 78,00 griffierecht en € 2.842,00 aan kosten van de advocaat (2 punten tarief V, uitgaande van het toegewezen bedrag), derhalve in totaal op € 3.015,77. ECLI:NL:RBDHA:2015:11282