Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-NL 060515 bedreiging van ambtenaren; smartengeld € 2.750,00

Rb Noord-NL 060515 aansprakelijkheid veehouder voor schade door bedreiging van ambtenaren; materiële schade onvoldoende onderbouwd; smartengeld € 2.750,00; 
- regres loonkosten en kosten re-integratie; vanwege pre-existente klachten 75% toegewezen

4.23.

Uit de medische rapportages en hetgeen De Staat daarover onweersproken heeft gesteld, kan worden afgeleid dat ambtenaar 1 als gevolg van de bedreiging ook lichamelijk letsel heeft opgelopen, dat laatste doordat ambtenaar 1 ten val is gekomen met een spierscheuring of spierverrekening tot gevolg. Een en ander heeft ertoe geleid dat ambtenaar 1 in eerste instantie ongeveer één week arbeidsongeschikt geweest. Vervolgens heeft hij vervangende werkzaamheden uitgevoerd. Door aanhoudende psychische klachten is ambtenaar 1 per 2 juni 2009 opnieuw uitgevallen. Hij is voor zijn uitval behandeld door een psycholoog tot april 2010. Per 2 december 2009 is ambtenaar 1 begonnen met hervatting van aangepaste werkzaamheden op therapeutische basis, waarna hij geleidelijk aan weer op loonwaarde is gaan werken. Met ingang van 22 oktober 2010 is ambtenaar 1 weer volledig inzetbaar in zijn eigen functie.

4.24.
De Staat heeft de navolgende opstelling gegeven van de materiele schade van ambtenaar 1.

Materiële schade:
Reiskosten werk: woonplaats ambtenaar 1 naar Midwolda ongeveer 166 km
19 x 166 = 3154 km, € 0,09 vergoed in plaats van € 0,37, verschil € 0,28 p/km € 883,12
19 x geen lunchvergoeding ad € 12,94 € 245,86
Reiskosten huis naar Twijzel,
30 dagen tot 01-10-2010
30 x 20 km per dag = 600 km
600 km x € 0,28 € 168,00
Gemis lunchvergoeding 30 x € 12,94 € 388,20
Huishoudelijke hulp conform Letselschaderaad richtlijnen,
1e drie maanden, vergoeding € 130 per week, aandeel huishouden 25% x 13 weken € 422,50
Tot half december 2009, 10 weken x € 130 x 25% € 325,00
Kosten auto: de wegenbelasting, verzekering, afschrijving (ouderdom auto) zijn doorgegaan, terwijl cliënt ongeveer 6 maanden geen kosten heeft kunnen declareren vanwege dienstreizen. Als stelpost is hiervoor opgenomen een bedrag van € 2.500,00
Totaal € 4.932,68

4.25.
Zonder nadere toelichting die De Staat in haar processtukken noch ter comparitie heeft gegeven, is niet begrijpelijk waarom de in de opstelling genoemde kosten schade betreft die aan de bedreiging kan worden toegerekend. Van De Staat als eiseres mag worden verlangd dat zij in haar processtukken klare wijn schenkt met betrekking tot de feitelijke grondslag van de eis. De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal als onvoldoende onderbouwd, worden afgewezen.

4.26.
De Staat heeft de navolgende opstelling en onderbouwing gegeven van de immateriële schade van ambtenaar 1:

Immateriële schade:
Voor de beoordeling van deze schadepost is ondermeer gekeken naar de aard en ernst van de ontstane gezondheidsklachten, de gederfde levensvreugde, de geleden pijn, de periode van arbeidsongeschiktheid en de duur van de medische behandelingen. Conform de uitspraken zoals opgenomen in de smartengeldgids ANWB 2012 nummer 755, 757 en 759 is een vergoeding van € 2.750,-- vastgesteld.
Zie de als productie 5 overgelegde rapportage aangaande ambtenaar 1.

4.27.
De Staat heeft overigens de volgende opstelling gegeven met betrekking tot nog een schadepost:

De door De Staat voldane kosten ter vaststelling van de persoonlijke schade ex. art. 6:96 BW belopen voorts een bedrag van € 2.843,51.
Zie de als productie 6 overgelegde declaratie van BSA Schaderegeling BV in verband met de vaststelling persoonlijke schade Ambtenaar 1.
De totale persoonlijke schade ambtenaar 1 kan aldus gewaardeerd worden op € 10.526,19.

4.28.
Van De Staat mocht worden gevergd dat zij haar vordering zoals weergegeven in rov. 4.26. en 4.27. deugdelijk zou hebben onderbouwd. Dat heeft De Staat niet gedaan door louter in algemene termen vervatte stellingen te betrekken en daarbij te verwijzen naar een niet door haar besproken productie. Het staat de rechter immers niet vrij om zijn beslissing te baseren op rechtsgronden die weliswaar zouden kunnen worden afgeleid uit in het geding gebleken feiten of omstandigheden, maar die door de desbetreffende partij niet aan haar vordering ten grondslag zijn gelegd (vgl. HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0646, rov. 3.3). De rechtbank overweegt dat De Staat in zoverre zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Een en ander laat onverlet dat gelet op de hiervoor in rov. 4.24. opgesomde feiten en omstandigheden zij de immateriële schade van ambtenaar 1 in redelijkheid schat op een bedrag ter grootte van € 2.750,--.

ECLI:NL:RBNNE:2015:2449