Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 020525 € 5000 smartengeld + bgk vanwege beschuldiging van seksuele intimidatie, discriminatie en pesten, dwangsom van € 1000 per overtreding

RBROT 020525 € 5000 smartengeld + bgk vanwege beschuldiging van seksuele intimidatie, discriminatie en pesten, dwangsom van € 1000 per overtreding

2Het geschil

2.1.

[eiser] en [gedaagde] waren collega’s in het IJsselland Ziekenhuis. Zij werken daar nu allebei niet meer. [gedaagde] heeft klachten over [eiser] geuit. Het bureau Bezemer & Schubab heeft onderzoek gedaan naar deze klachten. In haar rapport van 11 juni 2024 staat dat het om deze klachten gaat:

4De klacht

De klacht kent 2 klachtonderdelen:

1. De wijze waarop [eiser] met [gedaagde] is omgegaan in zijn werksituatie waarbij [gedaagde] met name duidt op de functiewijziging als gevolg van de integratie van de sterilisatie KNO in de Centrale Sterilisatie Afdeling (CSA). [gedaagde] verwijst daarbij naar art. 1.1. van de klachtenregeling.

2. Door [gedaagde] als ongewenst ervaren omgangsvormen van de zijde van [eiser] , zoals seksuele intimidatie, discriminatie en pesten. Deze gedragingen heeft [gedaagde] gezien de hiërarchische verhoudingen gedurende een lange periode (circa 1,5 jaar) als intimiderend ervaren en hebben ertoe geleid dat [gedaagde] zich ongewild eind juni/begin juli 2023 heeft moeten ziekmelden. Wat te verstaan onder seksuele intimidatie stelt [gedaagde] dat te zien als seksueel grensoverschrijdend gedrag (…), hetgeen bij [gedaagde] naar zijn zeggen heeft geleid tot een psychosociale arbeidsbelasting.

2.2.

Bezemer & Schubad komt tot deze conclusies in haar rapport:

8Beoordeling en conclusies

(…)

8.3

Overwegingen van de commissie

De commissie overweegt ten aanzien van de klachtonderdelen het volgende.

8.3.1

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

Ten aanzien van klacht onderdeel 1 overweegt de commissie het volgende.

- Vooropgesteld zij dat de beslissing tot integratie van KNO scopen reiniging in deCSA en de daaraan gekoppelde taken niet ter beoordeling zijn aan de commissie.

- Kern van de klacht van [gedaagde] is dat [gedaagde] zich geïntimideerd voelde door [eiser] waar het betreft het integreren in de CSA. [gedaagde] spreekt daarbij over onder druk gezet worden.

- De commissie is in de eerste plaats van oordeel dat [gedaagde] zijn stellingen niet of onvoldoende heeft onderbouwd met feiten doch daarentegen deze veelal baseert op emoties en gevoelens of gedachten ("ik denk", "ik vermoed", et cetera) en dat gaandeweg de klachtprocedure er van alles wordt bijgesleept om de klacht kracht bij te zetten.

- In de tweede plaats geeft [gedaagde] meermalen aan dat het niet de bedoeling van [gedaagde] is geweest om [eiser] "aan het kruis te nagelen" respectievelijk [eiser] "aan te tijgen op grond van seksueel getinte apps". Dit maakt naar het oordeel van de commissie het betoog van [gedaagde] tegenstrijdig en inconsistent maar bovenal verwarrend.

- Als onbegrijpelijk oordeelt de commissie dat waar [gedaagde] , zoals zojuist benoemd, meerdere malen aangeeft dat de klachten richting [eiser] wat hem betreft niet zover hadden hoeven te komen maar vooral zijn aangezwengeld vanuit het advies van de bedrijfsarts, [gedaagde] vervolgens uitnodigingen voor een viergesprek tot tweemaal toe heeft afgewezen. Waar een dergelijk gesprek daarin helderheid had kunnen verschaffen en mogelijk oplossingen had kunnen bieden, is het gezien het vorenstaande [gedaagde] verwijtbaar dat hij daarop niet is ingegaan. Daarmee heeft naar het oordeel van de commissie [gedaagde] de mogelijkheid om te de-escaleren niet benut.

Daarmee zijn ook mogelijk passende oplossingen buiten bereik gebleven en is ook de kern van het probleem (het ook moeten werken op de 'vuile' afdeling van de CSA) niet besproken geweest. Met de daartoe aangevoerde argumenten van [gedaagde]

dat [eiser] toch altijd zou kennen en een viergesprek in zijn ogen daarom geen zin had, heeft [gedaagde] de positie en vaardigheid van [persoon A] als zorgmanager en van [persoon B] als HR professional miskend. Waar [gedaagde] op meerdere momenten in zijn klacht aangeeft dat hij vermoedt dat [eiser] de hand boven het hoofd wordt gehouden, is dit door [gedaagde] niet alleen onvoldoende onderbouwd maar ook nergens is gebleken dat [persoon A] [eiser] de hand boven het hoofd heeft gehouden.

- Vastgesteld kan worden op grond van de feitelijke bevindingen van de commissie dat - in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] in zijn klacht heeft gesteld - [eiser] niets van doen heeft gehad met het primaire besluit om de scopen reiniging van KNO te integreren in de CSA. Bovendien heeft [gedaagde] zelf in zijn klacht aangegeven dat het uitoefenen van druk ter zake van het tekenen van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [persoon C] en [persoon D] .

- Ook blijkt uit de door [gedaagde] overgelegde stukken, het door [eiser] overgelegde app verkeer en uit de verklaringen van de getuigen/informanten dat de arbeidsverhouding tussen [gedaagde] en [eiser] goed tot redelijk goed was tot het moment dat voor [gedaagde] plaatsing op de CSA ook feitelijk realiteit werd en [gedaagde] moest vaststellen dat zijn verzet niet tot het door hem gewenste resultaat had geleid. Ook anderen die bij het besluit van de integratie van KNO in de CSA betrokken zijn geweest, hebben bevestigd dat [gedaagde] zich daartegen is blijven verzetten waar hij aanvankelijk - naar zeggen van [gedaagde] daarbij onder druk gezet door [persoon C] en [persoon D] - daarmee akkoord was gegaan.

- Zoals ook [eiser] aangeeft, was zijn opdracht om de integratie te voltooien wat inhield dat hij er bij [gedaagde] voortdurend op heeft aangedrongen aan deze integratie zijn medewerking te verlenen en dat een overleg met onder andere HR een aangepast programma is opgesteld met betrekking tot inwerken en opleiding.

In dat programma is ook aangegeven dat per 1 augustus 2023 de integratie van [gedaagde] in de CSA voltooid zou moeten zijn.

- [gedaagde] heeft, voor zover de commissie dat heeft kunnen beoordelen bij de bedrijfsarts een verhaal  neergelegd waarbij de accenten van zijn negatieve arbeidsbeleving wel bij [eiser] moesten komen liggen, wat ook heeft gemaakt dat [eiser] daar fel tegen heeft gereageerd.

- Waar [gedaagde] stelt dat er op de CSA een angstcultuur heerst maar deze niet nader heeft onderbouwd en waarbij [gedaagde] aangeeft die in het bijzonder wordt gevoed door [eiser] , is dit niet gebleken uit de door de commissie gevoerde gesprekken met de getuigen. Evenmin is gebleken dat er sprake is van een verdeeldheid onder de medewerkers van de CSA.

- Het verwijt dat [eiser] aan [gedaagde] maakt dat hij het indienen van een klacht aangrijpt om alsnog er onderuit te komen, is, in relatie tot het vorenstaande, een verklaarbare gedachtegang. Of dit de daadwerkelijke beweegreden van [gedaagde] is geweest, is echter niet onomstotelijk komen vast te staan. Wel kan worden vastgesteld dat de ziekmelding is gedaan op het moment dat de integratie een feit dreigde te gaan worden en het daarmee er wel alle schijn van heeft.

- Waar [gedaagde] stelt dat vanwege [eiser] drie medewerkers zouden zijn vertrokken van de CSA, is dit niet bevestigd geworden.

- Naar het oordeel van de commissie is [eiser] , in de opdracht die [eiser] had om de integratie tot stand te brengen, in de bejegening van [gedaagde] gebleven binnen de grenzen van een redelijk handelen waar [gedaagde] voortdurend heeft geprobeerd daar onderuit te komen.

De commissie komt ten aanzien van dit klachtonderdeel tot het oordeel dat ongegrondheid dient te volgen.

8.3.2

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

Ten aanzien van klacht onderdeel 2overweegt de commissie als volgt.

- Waar [gedaagde] in zijn klacht stelt dat het [eiser] is geweest die hem de aan de commissie overgelegde afbeeldingen via WhatsApp heeft gestuurd, is door [gedaagde] dit feitelijk niet onderbouwd geworden en heeft [gedaagde] daarvan geen bewijs kunnen leveren. De commissie oordeelt dat wanneer er geen bewijzen getoond kunnen worden dat deze foto's van [eiser] afkomstig zijn dan wel door hem anderszins verstuurd aan [gedaagde] , dit onderdeel van de klacht geen doel kan treffen.

Het overige over de afbeeldingen gestelde behoeft dan ook geen verdere behandeling.

- Waar [gedaagde] zelf in zijn klacht en de toelichting daarop stelt dat hij zich niet seksueel geïntimideerd heeft gevoeld, is dit tegenstrijdig met het verwijt dat [gedaagde] in zijn klacht aan [eiser] maakt dat deze hem seksueel heeft geïntimideerd.

Bovendien is op grond van de bevindingen van de commissie niet komen vast te staan dat ervan seksuele intimidatie sprake is of zou zijn geweest. Ook bezien naar de definitie in bijlage 2 van de klachtenregeling waarin het aantasten van de waardigheid van een persoon centraal staat en voor deze een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende situatie wordt gecreëerd, beantwoordt hetgeen [gedaagde] in zijn klacht stelt daaraan niet. Immers is niet gebleken dat het [gedaagde] is die in de waardigheid van zijn persoon wordt aangetast of voor wie  de genoemde situatie wordt gecreëerd. Evenzo is waar [gedaagde] stelt dat [eiser] is geobsedeerd door vrouwenborsten, is dit door [gedaagde] niet afdoende onderbouwd noch door de bevindingen van de commissie gestaafd.

- Waar [gedaagde] spreekt over pesten ontbreekt naar het oordeel van de commissie daarvoor een deugdelijke en feitelijke onderbouwing. Bezien naar de definitie van pesten in de bijlage 2 bij de klachtenregeling (alle vormen van intimiderend gedrag met de structureel karakter, van een of meerdere werknemers (collega's, leidinggevenden) gericht tegen een werknemer of een groep voor werknemers die zich niet kan of kunnen verdedigen tegen dit gedrag) is dit op grond van de bevindingen naar het oordeel van de commissie niet komen vast te staan. Waar in de toelichting in de betreffende bijlage wordt aangegeven dat een belangrijk element aangaande pesten op het werk de herhaling van die gedraging in de tijd is en het niet gaat om eenmalige gedragingen is dit evenmin gebleken. Dat [gedaagde] het wellicht als pesten gevoeld heeft, maakt het oordeel niet anders.

- Waar onder discriminatie wordt verstaan het ongeoorloofd direct en direct onderscheid maken of ongelijke behandeling op grond van alle in de wet gelijke behandeling genoemde discriminatiegronden, bijvoorbeeld godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, leeftijd of seksuele voorkeur, baseert [gedaagde] dit op de gevolgtrekking dat - waar [eiser] heeft gesproken over gelijk gekleurde personen als inboorlingen, hetgeen door [eiser] ten stelligste wordt ontkend hij door [eiser] ook wel als een inboorling zal worden gezien. Iedere onderbouwing voor deze stelling ontbreekt noch is gebleken dat hiervan sprake is, zou zijn geweest of zou kunnen zijn geweest.

De commissie komt ten aanzien van ook dit klachtonderdeel tot het oordeel dat ongegrondheid dient te volgen.

9Slotconclusie

De commissie komt op grond van de feiten en omstandigheden op zich bezien en in onderlinge samenhang tot de conclusie dat de klacht(onderdelen) als door [gedaagde] gesteld en gericht tegen [eiser] ongegrond dienen te worden verklaard.

2.3.

[eiser] vordert:

1. [gedaagde] te verbieden om zich op welke wijze dan ook onrechtmatig of negatief uit te laten over [eiser] , waaronder begrepen hem te beschuldigen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en het doen van discriminerende uitlatingen, met een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet;

2. [gedaagde] te veroordelen een materiële schadevergoeding van € 5.460,00 en een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00 aan hem te betalen, met rente vanaf het wijzen van het vonnis;

3. [gedaagde] te veroordelen in de werkelijke proceskosten, door hem begroot op een bedrag van € 11.049,51, met nakosten en rente.

2.4.

[gedaagde] voert verweer.

2.5.

Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat partijen (verder) naar voren brengen.

3De beoordeling

3.1.

Als [gedaagde] onrechtmatig handelt jegens [eiser] , is hij verplicht de schade die [eiser] daardoor lijdt aan hem te betalen. Onder onrechtmatig handelen wordt onder andere verstaan ‘een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt’ (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek).

3.2.

De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] inderdaad onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eiser] . [gedaagde] heeft beschuldigingen geuit jegens [eiser] waar het bureau Bezemer & Schubar uitgebreid onderzoek naar heeft gedaan. Haar rapport van 11 juni 2024 heeft 50 pagina’s en de conclusies staan onder 2.2. Het bureau komt tot de conclusie dat van wat [gedaagde] over [eiser] naar voren heeft gebracht, niets vast staat. Bezemer & Schubad velt welbeschouwd een vernietigend oordeel over [gedaagde] en is niet over één nacht ijs gegaan. Het enige wat [gedaagde] daar in deze zaak tegenover zet is dat hij slechts ‘intern misstanden op de werkvloer aan de orde heeft gesteld’, maar van misstanden blijkt dus niet. Dat het [gedaagde] vrij zou staan een klacht tegen iemand in te dienen, zoals door hem op zitting bepleit, wordt verworpen. Het staat niemand vrij te klagen over een ander als daar geen enkele aanleiding voor is. Niet gebleken is dat er enige grond is geweest voor de beschuldigingen aan het adres van [eiser] .

3.3.

Het zonder grond beschuldigen van een collega betaamt niet in het maatschappelijk verkeer, zeker niet als het gaat om een gevoelig onderwerp als seksueel grensoverschrijdend gedrag. [gedaagde] deed dit wel, [eiser] onterecht beschuldigen, en door dat te doen heeft hij onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] . [gedaagde] wordt ertoe veroordeeld te stoppen met [eiser] beschuldigen (de vordering 2.3., onder 1.). Doet hij dit wel, dan moet hij een dwangsom aan [eiser] betalen van € 1.000,00 per overtreding, met een maximum van € 25.000,00. Het gaat om beschuldigen tegenover derden, beschuldigingen die buiten de huiselijke kring van [gedaagde] komen dus.

3.4.

Omdat [gedaagde] onrechtmatig gehandeld heeft jegens [eiser] , moet hij de schade die [eiser] daardoor lijdt vergoeden. [eiser] vordert € 5.460,00 aan materiële schadevergoeding (juridische kosten) en € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding omdat [gedaagde] [eiser] aangetast heeft in zijn eer en goede naam.

3.5.

De kantonrechter wijst wat [eiser] aan schadevergoeding vordert toe. Een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding past bij de ernst van de zaak. In zijn dagvaarding en op de zitting heeft [eiser] naar voren gebracht wat een en ander voor hem betekend heeft. Hij vertelt emotioneel door het ijs te zijn gegaan, de kwestie heeft lange tijd boven zijn hoofd gehangen, het heeft hem bijna zijn relatie gekost, het gerucht heeft zich door de organisatie verspreid en door de toestand is het contract van [eiser] uiteindelijk niet verlengd. De kantonrechter vindt het aannemelijk dat een dergelijke valse beschuldiging, deze impact kan hebben. [gedaagde] betwist een en ander ook niet. Het bedrag van € 5.460,00 aan materiële schadevergoeding is ook toewijsbaar. Dát [eiser] juridische kosten heeft gemaakt staat vast en dat hij die kosten niet had gehad als [gedaagde] zijn onterechte beschuldigingen achterwege had gelaten staat ook vast. [gedaagde] moet dus € 10.460,00 aan schadevergoeding aan [eiser] betalen.

3.6.

[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan aan de kant van [eiser] uit € 135,97 aan kosten voor de dagvaarding, € 248,00 aan griffierecht, € 812,00 aan salaris voor zijn gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar € 1.330,97. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis door een deurwaarder uitgereikt moet worden. De rente over de proceskosten die [eiser] vordert wordt toegewezen vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis.

3.7.

Voor het toewijzen van de volledige proceskosten, wat [eiser] vordert, voor een bedrag van € 11.049,51, is geen aanleiding. [gedaagde] heeft weliswaar onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld, maar dit betekent niet per definitie dat [gedaagde] ook een volledige proceskostenvergoeding moet betalen. Voor een volledige proceskostenvergoeding is alleen in uitzonderingsgevallen aanleiding. [eiser] legt niet uit waarom die uitzondering zich in deze zaak voordoet.

3.8. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat aan de veroordelingen in dit vonnis wordt voldaan. Rechtbank Rotterdam 2 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:5356