Overslaan en naar de inhoud gaan

GHAMS 160320 beperkte beweeglijkheid linkeroog, dubbelzien, ontsierende littekens, afwijkende stand neus en ogen, € 25.000

GHAMS 160320 bedrijfsmatig verhuurder aansprakelijk voor ongeval klusjesman in appartement/woning verhuurder; geen aovk, wel 7:658 lid 4
- beperkte beweeglijkheid linkeroog, dubbelzien, ontsierende littekens, afwijkende stand neus en ogen, € 25.000,

3.12.

[appellant] is dus op grond van het bepaalde in artikel 7:658, vierde lid, BW aansprakelijk voor de schade van [geïntimeerde] als gevolg van het onder 3.3 beschreven ongeval. Het hof volgt hiermee het beroep van [geïntimeerde] op die bepaling in de inleidende dagvaarding, dat laatstgenoemde in hoger beroep uitdrukkelijk heeft gehandhaafd. De herhaalde stelling van [appellant] dat hij [geïntimeerde] niet kende, wat daarvan verder ook zij, staat aan aansprakelijkheid op deze grond niet in de weg. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de immateriële schade van [geïntimeerde] naar billijkheid bepaald op € 25.000,-. Zoals onder 3.3 vermeld zijn bij [geïntimeerde] in het AMC-ziekenhuis na het ongeval onder andere uitgebreide botfracturen in het middengezicht, een orbitabodemfractuur, een mobiliteitsbeperking van het linkeroog en dubbelzien vastgesteld. Ook het ambulanceritformulier betrekking hebbend op het vervoer van [geïntimeerde] vanaf het adres [adres] na het ongeval maakt melding van ‘aangezichtsletsel’, met de toevoeging ‘fractuur’. Als vaststaand – mede gelet op hetgeen hierboven onder 3.6 en 3.7 is overwogen – moet daarom worden aangenomen dat [geïntimeerde] het in het AMC-ziekenhuis vastgestelde letsel heeft opgelopen bij en door het ongeval tijdens de verbouwingswerkzaamheden aan de woning op het adres [adres] op 24 maart 2014, zodat dat letsel het gevolg is van dat ongeval. De betwisting hiervan door [appellant] in hoger beroep veronderstelt dat het genoemde letsel in werkelijkheid een andere oorzaak heeft gehad. Feiten die dit op enigerlei wijze onderbouwen, zijn echter niet aangevoerd, zodat aan die betwisting voorbij moet worden gegaan.

3.13.
Met de medische informatie gedateerd 18 april 2018, ruim vier jaar na het ongeval, van de door hem geraadpleegde oogarts van het Tergooi-ziekenhuis in Hilversum, die aansluit bij de ook in het geding gebrachte eerdere medische informatie van het AMC-ziekenhuis, heeft [geïntimeerde] afdoende onderbouwd – naar [appellant] bij de comparitie bovendien niet noemenswaardig heeft betwist – dat sinds het ongeval sprake is van beperkte beweeglijkheid van zijn linkeroog, dat hij last is blijven houden van dubbelzien en dat vooruitzicht op herstel of verbetering ontbreekt. Hij heeft voorts gewezen, onder andere, op de blijvende aanwezigheid van ontsierende littekens in zijn aangezicht en van een afwijkende stand van zijn neus en ogen, welke ontsieringen het hof tijdens de comparitiezitting ook heeft waargenomen. Voor het zojuist beschreven lichamelijk letsel is op grond van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, BW naar billijkheid een schadevergoeding van € 25.000,- zoals door de kantonrechter toegekend op haar plaats en, anders dan [appellant] betoogt, gelet op de schade niet buitensporig hoog, mede in aanmerking genomen dat in hoger beroep niet bestreden is dat sprake is van een medische eindsituatie. Het hof zal de veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 25.000,- aan [geïntimeerde] bij wijze van immateriële schadevergoeding dan ook in stand laten, met inbegrip van de veroordeling tot betaling van wettelijke rente daarover. Eveneens in stand blijft de veroordeling van [appellant] tot vergoeding van de materiële schade van [geïntimeerde], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voor de toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [geïntimeerde] heeft die mogelijkheid gesteld en de aanwezigheid ervan onderbouwd, terwijl de stellingen van [appellant] in hoger beroep de mogelijkheid van schade in het geheel niet uitsluiten. Dit geldt ook waar [appellant] zich erop beroept dat [geïntimeerde] ondanks het ongeval in staat is loonvormende arbeid te verrichten, omdat dit aan die mogelijkheid niet afdoet. De omvang van de materiële schade zal in de schadestaatprocedure moeten worden vastgesteld.ECLI:NL:GHAMS:2020:215