Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Leeuwarden 250912 aan één oog blinde verstandelijk gehandicapte wordt door medebewoner aan het goede oog verwond; smartengeld € 50.000,00

Hof Leeuwarden 250912
aan één oog blinde verstandelijk gehandicapte wordt door medebewoner aan het goede oog verwond; smartengeld € 50.000,00;
- ass heeft de kosten van beroep tegen UWV destijds niet als redelijk aangemerkt; geen schending schadebeperkingsplicht
;
- langdurige discussie over schadeposten, die niet, of slechts zeer gedeeltelijk, toewijsbaar zijn geoordeeld; 2/3 advocaatkosten vergoed
kapitalisatie op datum dagvaarding; eventueel nadelige gevolgen vroege kapitalisatie hadden voorkomen kunnen worden door bedrag uit te keren

De verdere beoordeling 
Met betrekking tot de feiten 
1.  Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2. van genoemd vonnis van 2 juni 2010 zijn de grieven I en II in het incidenteel appel gericht. Het hof zal de feiten zelfstandig vaststellen. Het gaat om het volgende. 
1.1.  [appellant], geboren [in 1955], woonde in 1999 vanwege een verstandelijke beperking en blindheid aan zijn linkeroog in een woongemeenschap, een vestiging van NOVO in Veendam. 
1.2.  Op 21 november 1999 heeft [geïntimeerde 2], medebewoner in die woongemeenschap, een kalebas naar [appellant] gegooid als gevolg waarvan [appellant] aan zijn rechteroog verwond is geraakt en aan dat oog vrijwel blind is geworden. 
1.3.  [zus van appellant], een zuster van [appellant], was tot haar overlijden zijn bewindvoerster. Zij woonde sinds 2002 bij beider moeder in [woonplaats]. 
1.4.  [appellant] werkte ten tijde van de verwonding bij [werkgever] te [woonplaats], een sociale werkvoorziening. Hij heeft zijn werkzaamheden aldaar als gevolg van zijn sterk verminderd gezichtsvermogen niet kunnen voortzetten en ontvangt vanaf 1 jaar na het ongeval een WAO-uitkering gebaseerd op een volledige arbeidsongeschiktheid. 
1.5.  Op 27 september 2004 heeft de hiervoor genoemde zuster van [appellant] de woning naast het huis van de moeder aangekocht en is deze gaan bewonen. Op 23 juni 2005 is [appellant] naar deze woning verhuisd, waar zijn zuster hem verzorgde. 
1.6.  De zuster van [appellant] heeft in verband met de handicaps van [appellant] over de inrichting van de door haar gekochte woning overleg gehad met een medewerker van 'Visio'. 
1.7.  Sinds het overlijden van zijn zuster op 3 april 2011 verblijft [appellant] wederom bij NOVO maar nu op de locatie Groningen. 
1.8.  NOVO en [geïntimeerde 2] zijn beide verzekerd bij Aegon en Aegon heeft de aansprakelijkheid voor de schade tengevolge van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2] erkend. 
1.9.  In februari 2001 is op het schadebedrag aan [appellant] een voorschot betaald van € 18.151,21. Tevens is € 7.340,00 betaald aan kosten van rechtsbijstand. Op grond van het beroepen vonnis is een bedrag van € 50.000,-- te vermeerderen met de verschuldigde rente ter zake van smartengeld aan [appellant] betaald. 

Het geschil en de beslissing in eerste aanleg 
2.  [appellant] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat NOVO c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het [appellant] op 21 november 1999 toegebrachte letsel, hen te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 223.011,46 aan schadevergoeding met een verklaring voor recht dat de in de toekomst nog te lijden verplaatste schade onder de te vergoeden schade valt, met veroordeling van NOVO c.s. in de kosten van het geding. Het hof heeft in het procesdossier van [appellant] slechts het voorblad van de dagvaarding aangetroffen. [appellant] heeft de vordering tot verklaring voor recht dat de in de toekomst nog te lijden verplaatste schade onder te vergoeden schade valt, tijdens de procedure ingetrokken. 
2.1.  NOVO c.s. hebben de aansprakelijkheid erkend, maar de hoogte van het gevorderde bedrag betwist. 
2.2.  De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht dat NOVO c.s. voor de door [appellant] geleden schade aansprakelijk zijn, toegewezen. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen tot het bedrag van € 116.499,96 te vermeerderen met wettelijke rente. In dit bedrag is een bedrag van € 50.000,-- aan smartengeld begrepen alsmede een bedrag van € 67.453,-- ter zake van verlies aan verdienvermogen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van het schadebedrag rekening gehouden met het reeds aan [appellant] betaalde voorschot. De rechtbank heeft het causaal verband tussen het ongeval en de kosten van verhuizing en aanpassing van de woning van de zuster van [appellant] niet aanwezig geacht en de daarop gegronde vordering afgewezen. NOVO c.s. zijn in de kosten van de procedure veroordeeld. 

De grieven in het principaal en incidenteel appel 
3.  NOVO c.s. zijn in de grieven I en II incidenteel appel opgekomen tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Nu het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, hebben NOVO c.s. bij de behandeling van deze grieven geen belang. Voor zover NOVO c.s. in deze grieven zijn opgekomen tegen de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [appellant], zullen deze hierna aan de orde komen. 
De grieven falen. 

4.  [appellant] is in de grieven 1 en 2 in het principaal appel opgekomen tegen de overweging van de rechtbank dat onvoldoende causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2] en de verhuizing van [appellant] naar zijn nieuwe woning om daar door zijn zuster te worden verzorgd. Bij een juiste toepassing van het recht zouden de verbouwings- en aanpassingskosten van de woning van de zuster aan de handicap van [appellant] ad € 50.977.85, de verhuiskosten ad € 595,-- en het bedrag van € 360,-- resp. € 3.719,-- aan extra energiekosten ten gevolge van de visuele handicap van [appellant] zijn toegewezen, aldus [appellant]. [appellant] heeft in zijn toelichting op de grieven aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk was zijn oude leven in NOVO Veendam voort te zetten, doordat zijn daginvulling was komen te vervallen en de omgeving daardoor ook niet meer geschikt was om te wonen. Hij moest dus of naar een andere zorginstelling verhuizen of bij zijn zuster gaan wonen die specifiek deskundig was op het gebied van zijn handicaps. Bovendien staat het hem in beginsel vrij te gaan wonen waar hij wil, aldus [appellant]. 

5.  NOVO c.s. hebben aangevoerd dat, nu [appellant] niet is opgekomen tegen de overweging van de rechtbank dat voor het aannemen van een causaal verband tussen de verhuizing en het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2] een medische verklaring nodig is, die - hoewel [geïntimeerde 2] daarop jarenlang heeft aangedrongen -ontbreekt, in hoger beroep daarvan moet worden uitgegaan. Daarmee staat het ontbreken van het causaal verband reeds op die grond vast, aldus NOVO c.s. [appellant] is zonder noodzaak verhuisd en aan de woning van zijn zuster hebben de gebruikelijke renovatie- en opknapwerkzaamheden plaats gehad die hoe dan ook zouden zijn uitgevoerd en die los staan van de handicap van [appellant]. NOVO c.s. betwisten ook op die grond het causaal verband tussen de opgevoerde schade en het ongeval. NOVO c.s. betwisten voorts dat [appellant] kosten heeft gemaakt. 

6.  [appellant] is in grief 1 opgekomen tegen de gehele redenering van de rechtbank in rechtsoverweging 4.3. van haar vonnis van 2 juni 2010. Het feit dat [appellant] in deze grief een bepaald onderdeel van de redenering niet apart heeft betwist, betekent dan ook niet dat van de juistheid van dat onderdeel moet worden uitgegaan. 

7.   [appellant] heeft na het voorval nog ongeveer zes jaren in de locatie van NOVO te Veendam gewoond. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] dan wel diens zuster op een overplaatsing naar een andere locatie van NOVO heeft aangedrongen. Het was voor NOVO c.s. ten tijde van de onrechtmatige gedraging van [geïntimeerde 2] niet voorzienbaar dat [appellant] als gevolg van de daardoor opgelopen verwonding zou gaan verhuizen. Als er al sprake is van een conditio sine qua non-verband tussen het voorval en de verhuizing, dan kan de verhuizing om die reden niet in redelijkheid aan NOVO c.s. worden toegerekend. De verhuiskosten komen derhalve niet voor een vergoeding ten laste van NOVO c.s. in aanmerking.

8.  [appellant] heeft ook aanspraak gemaakt op de kosten van aanpassing van de woning van zijn zuster [zus van appellant] aan zijn visuele handicap. [appellant] heeft naar aanleiding van het daartoe strekkend verweer van NOVO c.s. op geen enkele wijze onderbouwd dat hij de met die aanpassingen gemoeide kosten voor zijn rekening heeft genomen en/of dat hij te dezer zake een schuld aan zijn zuster heeft. Gelet op het feit dat [zus van appellant] de bewindvoerster van [appellant] is geweest, had mogen worden verwacht dat in hun onderlinge verhouding een en ander deugdelijk zou zijn vastgelegd. Evenmin is gesteld of gebleken dat bij de afwikkeling van de nalatenschap van [zus van appellant] een vordering van [zus van appellant] op [appellant] tot de bestanddelen van de nalatenschap behoort en zo ja om welk bedrag het gaat. Op deze grond komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking en behoeft niet nader te worden ingegaan op het geschil welke van de door [appellant] opgevoerde posten al dan niet voor toewijzing in aanmerking komen. Eveneens kan in het midden blijven of sprake is van causaal verband tussen het handelen van [geïntimeerde 2] en de kosten van aanpassing van de woning. 

9.  De grieven 1 en 2 falen. 

10.  In de aangevoerde grieven vindt het hof aanleiding eerst grief 4 in het principaal appel en grief VII in het incidenteel appel te behandelen. In deze grieven hebben partijen de hoogte van het aan smartengeld toegewezen bedrag aan de orde gesteld. [appellant] vindt vanwege de ernst van de gevolgen het toegewezen bedrag van € 50.000,-- te laag, terwijl NOVO c.s. hebben aangevoerd dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat [appellant] na het incident nog beperkt kon zien en zichzelf goed kon redden. Voorts is sprake van een dubbeltelling nu de rechtbank kennelijk aansluiting heeft gezocht bij bedragen die op het jaar 2010 zien, maar zij tevens de wettelijke rente per 21 november 1999 heeft toegewezen, aldus NOVO c.s. 

11.  Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] een vergoeding voor niet in vermogensschade bestaand nadeel toekomt, maar wel de hoogte van het daarvoor toe te kennen bedrag. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat [appellant] ten gevolge van het gebeuren lijdt, moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden en in het bijzonder met de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [appellant]. Bij de begroting moet tevens worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met in aanmerkingneming van de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding (Hoge Raad 17 november 2000, LJN AA8358, NJ 2001, 215). 

12.  Bij de begroting van het niet in vermogensschade bestaand nadeel, hierna: smartengeld, neemt het hof het volgende in aanmerking: 
- Het ongeval heeft plaats gevonden binnen de instelling waar [appellant] woonde. [geïntimeerde 2], een medebewoner, heeft met een kalebas naar [appellant] gegooid. Nu niet anders is gesteld of gebleken moet het ervoor worden gehouden dat [geïntimeerde 2] niet de bedoeling had [appellant] te verwonden laat staan ernstig te verwonden en dat de ernstige verwonding aan het rechter oog van [appellant] dan ook het gevolg is van een zeer ongelukkige samenloop van omstandigheden. 
- Uit de overgelegde bescheiden blijkt dat [appellant] zich na het incident regelmatig onder behandeling van een oogarts heeft moeten stellen. Zijn gezichtsvermogen is na het voorval blijvend sterk verminderd. 
- Als gevolg van zijn sterk verminderd gezichtsvermogen is [appellant] zijn WSW-baan kwijtgeraakt en wordt hij in zijn dagelijkse activiteiten gehinderd. NOVO c.s. hebben deze stelling weliswaar betwist maar gelet op het ernstige verlies aan gezichtsvermogen oordeelt het hof dit verweer onvoldoende onderbouwd. 
- Partijen hebben zich er niet althans in heel beperkte mate over uitgelaten of en zo ja in hoeverre [appellant] door het ongeval beperkt is geraakt in het zelfstandig ondernemen van activiteiten. Nu [appellant] als gevolg van de verwonding aan zijn rechteroog nagenoeg blind is geworden en als onbetwist vast staat dat de tuin ten behoeve van [appellant] moest worden aangepast, omdat hij zich - anders dan voor het ongeval - niet meer zelfstandig op de openbare weg kon begeven (brief [X] expertisebureau b.v. d.d. 4 mei 2009, overgelegd ten behoeve van de in het geding in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen), moet worden uitgegaan van een ernstige beperking van zijn bewegingsvrijheid. 

13.  NOVO c.s. hebben terecht aangevoerd dat bij de begroting van het aan [appellant] toe te kennen smartengeld moet worden aangesloten bij de bedragen die omstreeks 1999 werden toegekend. [appellant] heeft immers met ingang van 21 november 1999, de datum van het ongeval, aanspraak op de wettelijke rente gemaakt zodat op deze wijze met de geldontwaarding gelegen tussen datum ongeval en datum toekenning van de vergoeding rekening is gehouden. 

14.  Gelet op al hetgeen hiervoor in r.o. 13. en 14. is overwogen, volgt het hof de rechtbank in haar oordeel dat het smartengeld naar redelijkheid en billijkheid op € 50.000,-- moet worden begroot. 

15.  De grieven 4 en VII falen. 

16.  NOVO c.s. zijn in grief III in het incidenteel appel opgekomen tegen het door de rechtbank aanwezig geoordeelde causaal verband tussen het ongeval en het verlies aan verdienvermogen. NOVO c.s. hebben daartoe aangevoerd dat het bestaan van verlies aan verdienvermogen nimmer met rapporten van een medicus, verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige is onderbouwd. Het gestelde verlies aan verdienvermogen is dus niet op deugdelijke wijze aannemelijk gemaakt en daarmee ook niet het causaal verband tussen dit verlies en het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2]. [appellant] heeft na het ongeval nog op een kaarsenmakerij gewerkt en daaruit volgt dat hij in elk geval tot het verrichten van arbeid in staat was. In het kader van een letselschadediscussie is niet van belang of iemand zijn vroegere werk niet meer kan verrichten, maar wat de mate van het verdienvermogen is die na het ongeval nog wel aanwezig is, aldus NOVO c.s. 

17.  Vast staat dat [appellant] voor het ongeval vanwege zijn handicaps voor 80 - 100% arbeidsongeschikt werd geacht, maar nog wel in staat was werkzaamheden bij een sociale werkplaats te verrichten. Na het ongeval was hij daartoe niet meer in staat. Mede gelet op de handicaps die [appellant] reeds voor het ongeval had, hebben NOVO c.s. niet deugdelijk onderbouwd dat er na het ongeval nog enige verdiencapaciteit restte. Uit de overgelegde bescheiden blijkt verder dat het gezichtsvermogen van [appellant] in de loop der jaren achteruit is gegaan. Het enkele feit dat [appellant] vanaf 2003 nog enige tijd in een kaarsenmakerij heeft gewerkt, maakt niet dat het hof tot een andersluidend oordeel komt. Uit het door NOVO c.s. bij antwoordakte d.d. 18 november 2009 overgelegde zorgplan blijkt namelijk niet dat het werken op de kaarsenmakerij loonvormende arbeid betrof. 

18.  Grief III faalt. 

19.  NOVO c.s. hebben in de grieven IV en V in het incidenteel appel aan de orde gesteld of de schade wegens verminderde verdiencapaciteit al dan niet tot het 65e jaar moet worden berekend. In grief VI in het incidenteel appel zijn NOVO c.s. opgekomen tegen de datum van 1 januari 2008 als kapitalisatiedatum voor de schade wegens verlies verdiencapaciteit. NOVO c.s. hebben ter onderbouwing van de grieven aangevoerd dat geenszins zeker is dat de nog altijd geldende wettelijke maximale pensioenleeftijd voor personen in de leeftijd van [appellant], zich daadwerkelijk nog zal wijzigen. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat in het geval van [appellant] een pensioenleeftijd van 65 jaar niet aan de orde was, maar dat hij zelfs met vervroegd pensioen zou zijn gegaan, aldus NOVO c.s. NOVO c.s. hebben verder aangevoerd dat de kapitalisatiedatum zo dicht mogelijk bij de datum van afrekening moet liggen, omdat de schade immers tot dat moment kan worden begroot. 

20.  Het hof zal deze grieven vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen. NOVO c.s. hebben op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [appellant] - het ongeval weggedacht - op enig moment van de VUT-regeling, indien deze dan nog zou hebben bestaan, gebruik zou hebben gemaakt. Ook indien een grote groep mensen van een dergelijke regeling gebruik maakt, volgt daaruit niet dat ook ieder individu, i.c. [appellant], dat zou hebben gedaan - het ongeval weggedacht -. Er is niets aangevoerd dat erop duidt dat [appellant] zijn werk bij [werkgever] niet tot zijn 65e zou hebben kunnen volhouden en/of dat hij ernaar uitzag voor zijn 65e levensjaar met werken te stoppen. Verder moet worden bedacht dat de VUT-regeling met ingang van 1 januari 2006 is vervangen door de levensloopregeling en dat de maatschappelijke ontwikkelingen veeleer duiden op een hogere dan op een lagere pensioenleeftijd dan 65 jaar. Nu NOVO c.s. hun stellingen dienaangaande onvoldoende hebben onderbouwd, komt het hof niet toe aan het geven van een bewijsopdracht. 

21.  NOVO c.s. hebben het gelijk aan hun zijde dat de kapitalisatiedatum zo dicht mogelijk bij de datum van afrekening moet liggen. Op verzoek van [appellant] is voorafgaande aan de procedure zijn schade wegens het verlies van arbeidsvermogen berekend. In dit rapport, uitgebracht op 5 november 2007, is 1 januari 2008 als kapitalisatiedatum aangehouden. NOVO c.s. hebben de cijfermatige berekeningen in dit rapport niet betwist. Wanneer de schade vanwege het verlies aan verdienvermogen van [appellant] opnieuw zou moeten worden begroot, zou wederom een rapport moeten worden opgemaakt met de daarbij behorende kosten van dien. Uit een oogpunt van proceseconomie ziet het hof ervan af [appellant] op te dragen een nieuw rapport te laten opstellen. Het neemt daarbij in aanmerking dat NOVO c.s. de eventuele nadelige gevolgen van de kapitalisatiedatum van 1 januari 2008 hadden kunnen voorkomen door de per die datum berekende schade na kennisname van het rapport te vergoeden. 

22.  De grieven IV t/m VI falen. 

23.  NOVO c.s. hebben in grief VIII in het incidenteel appel aangevoerd dat de rechtbank in haar vonnis ten onrechte is voorbijgegaan aan de stelling van [geïntimeerde 2] dat ook rekening moet worden gehouden met voordeelstoerekening. Het wegvallen van de eigen bijdrage aan de AWBZ moet immers als een besparing op de eventueel te vergoeden schade in mindering worden gebracht, aldus NOVO c.s. 

24.  [appellant] heeft in het geding in eerste aanleg al aangevoerd dat hij na zijn verhuizing weliswaar geen eigen bijdrage AWBZ behoefde te betalen, maar dat daartegenover stond dat hij moest bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding. Deze stelling is door NOVO c.s. niet bestreden. NOVO c.s. hebben evenmin aangetoond dat de bijdrage aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding lager is dan de bijdrage aan de AWBZ. Van een besparing in de periode dat [appellant] bij zijn zuster woonde, is dus niets gebleken. Na het overlijden van zijn zuster woont [appellant] weer in een AWBZ-instelling. 

25.  Grief VIII faalt. 

26.  NOVO c.s. zijn in grief IX in het incidenteel appel opgekomen tegen de verwerping door de rechtbank van de stelling van [geïntimeerde 2] dat [appellant] niet aan zijn schadebeperkingsverplichting heeft voldaan door tegen de afwijzende beslissing van het UWV geen beroep in te stellen. 

27.  Als niet betwist staat vast dat de zuster van [appellant] overleg met de assuradeur van NOVO c.s. heeft gehad over het instellen van beroep tegen de afwijzende beslissing van het UWV en dat de assuradeur geweigerd heeft de daaraan voor [appellant] verbonden kosten te vergoeden. Daartoe was zij op grond van het bepaalde in art. 6:96 lid 2 sub a BW wel gehouden voor zover deze kosten "redelijk" waren. Nu de assuradeur van NOVO c.s. de kosten destijds niet als redelijk heeft aangemerkt - kennelijk vanwege haar inschatting van de kans van slagen -, hebben NOVO c.s. hun stellingen over de kans van slagen van het beroep onvoldoende toegelicht. Bovendien valt [appellant] niet te verwijten dat het geen beroep heeft ingesteld in een situatie dat de assuradeuren van NOVO c.s. niet bereid waren de daarmee verband houdende kosten te voldoen. 

28.  Grief IX faalt. 

29.  NOVO c.s. is in grief X in het incidenteel appel opgekomen tegen de toewijzing van de in de schadestaten van 15 december 2000 en 30 november 2004 opgevoerde bedragen. [geïntimeerde 2] heeft aangevoerd dat hij de in de schadestaten opgevoerde posten nimmer heeft erkend en dat, nu een minnelijke regeling niet is bereikt, het hem vrij staat tegen deze posten alsnog in rechte verweer te voeren. 

30.  Nu [appellant] geen feiten en/of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij er redelijkerwijs van mocht uitgaan dat NOVO c.s. tegen de op de schadestaten van 15 december 2000 en 30 november 2004 voorkomende posten geen bezwaar hadden, staat het NOVO c.s. vrij om tegen de op deze schadestaat voorkomende posten alsnog in rechte verweer te voeren. In zoverre slaagt de grief. 

31.  Het hof overweegt dat in de schadestaten van 15 december 2000 en 30 november 2004 diverse posten zijn opgevoerd. NOVO c.s. hebben betwist dat de gestelde kosten juist en uitsluitend ten gevolge van het incident zijn gemaakt terwijl deze in voorkomende gevallen via de AWBZ voor vergoeding in aanmerking komen, aldus NOVO c.s. 

32.  Uit de inleidende dagvaarding blijkt dat [appellant] van de in de schadestaat van 15 december 2000 opgevoerde posten een vergoeding vordert van fl. 7.720,-- (€ 3.503,18) ter zake van tegemoetkoming uren hulp en van de post diverse kosten ad fl. 1.083,85 (€ 491,83). Laatstgenoemde post ziet blijkens de toelichting op ten behoeve van [appellant] gemaakte kosten zoals taxi, bril, loep etc. Nu NOVO c.s. deze post van € 491,83 niet althans niet deugdelijk hebben betwist, komt deze voor toewijzing in aanmerking. 

33.  Uit de toelichting blijkt verder dat de post van € 3.503,18 betrekking heeft op het verlies van inkomsten van de zuster van [appellant]. Het hof begrijpt evenwel uit de stellingen van [appellant] in de antwoordakte van 29 mei 2012 dat hij deze vordering heeft ingetrokken. Nu de rechtbank deze vordering in het beroepen heeft toegewezen, dient deze daarom in hoger beroep alsnog te worden afgewezen. 

34.  Van de op de schadestaat van 30 november 2004 voorkomende posten vordert [appellant] na vermindering van de eis een vergoeding van € 12.233,54. De vordering betreft de ziekenhuisdaggeldvergoeding van € 90,76 en € 45,38 = € 136,14, de reiskosten ad € 11.941,40 en de post taxikosten ad € 156,00. Nu uit de specificatie in de schadestaat blijkt van welke kosten [appellant] een vergoeding vordert en [appellant] ter onderbouwing van deze vordering bescheiden heeft overgelegd, moet het verweer van NOVO c.s. als onvoldoende onderbouwd worden verworpen. NOVO c.s. hebben immers volstaan met een enkele ontkenning van de vordering. 

35.  Grief X slaagt gedeeltelijk. 

36.  [appellant] heeft zich er in grief 3 in het principaal appel over beklaagd dat de rechtbank - na verrekening van het voorschot - slechts een bedrag van € 969,12 aan kosten van juridische bijstand buiten rechte en expertisekosten heeft toegewezen in plaats van het gevorderde bedrag van € 17.541,11. [appellant] heeft in zijn toelichting op deze grief aangevoerd dat het om een gecompliceerde zaak gaat waarin de door de assuradeuren gestelde vragen moesten worden beantwoord. Het inschakelen van het expertisebureau leverde op dat punt een kostenbesparing op, aldus [appellant]. NOVO c.s. hebben in grief XI in het incidenteel appel aangevoerd dat nu de vordering van [appellant] geheel dan wel grotendeels moet worden afgewezen, de kosten van het Expertisebureau, de kosten van de raadsman van [appellant] en het Rekenbureau ten onrechte zijn gemaakt, zodat ook deze vordering moet worden afgewezen. 

37.  Vast staat dat NOVO c.s. gehouden zijn de door [appellant] geleden schade aan hem te vergoeden. Op grond van art. 6: 96 lid 2 sub b. en c. BW komen kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid alsmede die ter verkrijging van voldoening buiten rechte voor vergoeding in aanmerking voor zover deze kosten in de gegeven omstandigheden als redelijk moeten worden aangemerkt. Wanneer het gaat om door de gelaedeerde gemaakte kosten gemaakt ter vaststelling van de schade, moet worden beoordeeld of het redelijk was deskundige bijstand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn (HR 11-7-2003LJN: AF7423, NJ 2005, 50) In de onderhavige zaak acht het hof niet redelijk om zoveel buitengerechtelijke kosten te maken als [appellant] heeft gedaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen in de buitengerechtelijke fase langdurig hebben gediscussieerd over (het bestaan en de omvang van) door [appellant] opgevoerde schadeposten, welke in deze procedure niet, of slechts zeer gedeeltelijk, toewijsbaar zijn geoordeeld. Het hof acht het in de gegeven omstandigheden wel redelijk dat 2/3 van de nota's van [X] Expertisebureau van in totaal € 5.306,21 (€ 3.140,41 en € 2.165,80) voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dus om een bedrag van € 3.537,47.De kosten van het rekenbureau van in totaal € 6.590,13 (€ 1.606,52 + € 3.649,89 + € 1.333,72) komen naar het oordeel van het hof geheel voor vergoeding in aanmerking. De kosten van de advocaat van [appellant] bedragen volgens de inleidende dagvaarding in totaal € 5.844,77 (€ 2.199,27 + € 3.645,50). Deze komen voor 2/3 gedeelte voor vergoeding in aanmerking en derhalve voor een bedrag van € 3.896,51. In totaal gaat het om een bedrag van € 14.024,11. Op dit bedrag moet in mindering worden gebracht het aan [appellant] betaalde voorschot. De rechtbank heeft onbetwist overwogen dat het gaat om een bedrag van € 7.340,--, zodat de vordering tot het bedrag van € 6.684,11 kan worden toegewezen. 

38.  Grief 3 slaagt deels terwijl grief XI faalt. 

39.  NOVO c.s. zijn in grief XII in het incidenteel appel opgekomen tegen het door de rechtbank aan [appellant] toegewezen bedrag. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat deze grief slaagt. 

De vermeerdering van eis 
40.  Het gaat om schadevergoeding nader op te maken bij staat. Bij het instellen van de vordering is ervan uitgegaan dat de zuster van [appellant] extra hulp voor diens verzorging zou moeten inschakelen en dat de daaraan verbonden kosten mogelijk niet zouden worden vergoed. Nu [appellant] weer in een AWBZ-instelling woont, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat en zo ja welke schade hij in de toekomst verwacht te zullen lijden waarvan hij de omvang thans niet kan overzien. De vordering moet daarom als ongegrond worden afgewezen. 

41.  NOVO c.s. zijn in grief XIII in het incidenteel appel opgekomen tegen hun veroordeling in de proceskosten. [geïntimeerde 2] heeft een aanbod gedaan ter vermijding van een procedure en het grootste gedeelte van de vordering van [appellant] is afgewezen. Door de buiten rechte betaalde schadeloosstellingen is [appellant] voldoende gecompenseerd, aldus NOVO c.s. 

42.  Nu de rechtbank NOVO c.s. heeft veroordeeld tot een substantieel bedrag aan [appellant] heeft zij NOVO c.s. op goede gronden als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Hetgeen hiervoor is overwogen geeft het hof geen aanleiding om in het geding in eerste aanleg tot een andere beslissing ter zake de proceskosten te komen. 

43.  Grief VIII faalt. 

44.  Het door beide partijen gedane bewijsaanbod dient bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing van hun respectieve stellingen te worden gepasseerd. 

Slotsom 
45.  De grieven in het principaal appel falen. Nu de grieven in het incidenteel appel deels slagen, moet het bestreden vonnis gedeeltelijk worden vernietigd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat NOVO c.s. aan [appellant] zal moeten betalen een bedrag van € 50.000,-- aan smartengeld, € 67.453,-- aan verlies verdienvermogen, € 491,83 ter zake van diverse kosten als vermeld in de schadestaat van 15 december 2000, € 12.233,54 ter zake van de schadestaat van 30 november 2004 en een bedrag van € 6.684,11 aan buitengerechtelijke kosten, derhalve in totaal € 136.862,48. Op dit bedrag moet in mindering worden gebracht het in een vroeg stadium, in februari 2001, door NOVO c.s. betaalde bedrag van € 18.151,21 (r.o. 4.7. vonnis). NOVO c.s. zullen in totaal dus nog een bedrag van € 118.711,27 hebben te voldoen. Het hof zal, ter berekening van de wettelijke rente, het bedrag van € 18.151,21 toerekenen aan de post diverse kosten als vermeld in de schadestaten en het restant van € 5.435,74 aan de post smartengeld, zodat de over laatstgenoemde post verschuldigde rente vanaf 15 februari 2001 moet worden berekend over het bedrag van € 44.564,26. Het hof zal bepalen dat na het vonnis betaalde bedragen in mindering strekken op de nog te betalen bedragen. LJN BY0673