Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 020311 oogletsel na mishandeling; vergoeding eenogigenverzekering (€ 21045) en smartengeld 25000,

Rb Den Haag 020311 oogletsel na mishandeling; vergoeding eenogigenverzekering (€ 21045) en smartengeld 25000, slechts de eigen bijdrage voor de Raad voor Rechtsbijstand komt voor vergoeding in aanmerking, wettelijke rente smartengeld vanaf datum vonnis
2.1.  Op 14 mei 2008 heeft [X] (hierna [X]) [eiseres] gebeld met het verzoek naar het buurthuis te komen om te "chillen" in de wetenschap dat [gedaagde 1] haar wilde slaan. [gedaagde 1] heeft [eiseres] vervolgens op haar linkeroog geslagen.

2.2.  Ten gevolge van deze mishandeling heeft [eiseres] letsel opgelopen aan haar linkeroog.

2.3.  [gedaagde 1] is bij strafrechtelijk vonnis veroordeeld voor mishandelding, ingevolge artikel 300 Wetboek van Strafrecht, welke vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

2.4.  [X] is bij strafrechtelijk vonnis veroordeeld voor medeplichtigheid aan zware mishandeling.

2.5.  [huisarts], huisarts, heeft bij brief d.d. 16 mei 2008 de volgende medische bevindingen opgesteld:

"Patiente kwam op 15/05/2008 op het spreekuur i.v.m. klachten ten gevolge van klappen die met een vuist in het gelaat had gekregen op de avond van 14/5 jl.
Zij klaagde over een dichtzittend L oog, pijn in en rond het oog, wazig zien en dubbel zien met L oog.
Bij onderzoek kon het L oog met moeite iets worden geopend. De oogbewegingen en pupilreacties direct en indirect waren intact, er was een geringe roodheid van het bindvlies. Het gezichtsvermogen was gedaald tot 10% (0.1D) en zij gaf in alle richtingen dubbelbeelden aan bij kijken met het L oog alleen, (...)
Voorts had zij een bloeduitstorting boven het L oog en klaagde zij over hoofdpijn.
In verband met de sterke daling van het gezichtsvermogen is zij direkt doorgestuurd naar de oogarts."

2.6.   [oogarts], oogarts, heeft bij brief d.d. 26 oktober 2010 het volgende verklaard omtrent het letsel van [eiseres], die in de verklaring als [voornaam eiseres] is aangeduid:

"Op 15-5-08 kwam [eiseres] bij mij nadat ze een klap (...) op haar linkeroog had gekregen. Ik vond een visus van 0,1 en een temporale uitval van het gezichtsveld. Uitwendig was sprake van een blauw oog. (...)
Ondanks zwelling verminderende therapie schreed het proces van afsterven van de zenuwvezels in de oogzenuw voort, (...)
Kortom: In korte tijd is het linker oog van [eiseres] geheel blind geworden (...)
1e Herstel is uitgesloten
2e [eiseres] heeft op geen enkele wijze zelf kunnen bijdragen aan herstel.
Tot slot: Het rechter oog is volledig normaal. Wel heeft [eiseres] in de tijd dat ik haar vervolgde een lichte bijziendheid van dit oog ontwikkeld."

3.  Het geschil

3.1.  [eiseres] vordert - samengevat - uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot hoofdelijke betaling van € 53.725,48, vermeerderd met rente en kosten.

3.2.  Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde 1] en [X] onrechtmatig hebben gehandeld, uit welke onrechtmatige daad rechtstreekse schade is voortgekomen waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn daarnaast aansprakelijk voor de schade die aan [eiseres] is toegebracht nu [X] ten tijde van de onrechtmatige daad wel de leeftijd van 14 jaar maar nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt en zij het ouderlijk gezag dan wel voodgij over [X] uitoefenen.

3.3.  [gedaagde 1] en [gedaagde 3] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


4.  De beoordeling

Onrechtmatige daad, aansprakelijkheid

4.1.  In geschil tussen [eiseres] en [gedaagde 3] is allereerst de vraag of [X] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres]. [gedaagde 3] voert aan dat [X] het letsel niet kan worden toegerekend nu zij niet had kunnen dan wel hoeven te voorzien dat [gedaagde 1] zulk extreem geweld zou uitoefenen op [eiseres] waardoor [eiseres] aan één oog blind is geworden.

4.2.  De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Nu, zoals onbetwist is gesteld, [X] strafrechtelijk is veroordeeld voor haar aandeel in de mishandeling en niet gebleken is dat dit vonnis geen kracht van gewijsde heeft, staat hiermee op grond van artikel 161 Burgerlijke Rechtsvordering (hierna "Rv") vast dat [X] heeft bijgedragen aan die mishandeling. Voor het leveren van tegenbewijs is geen plaats nu [gedaagde 3] deze feitelijke gang van zaken niet betwist. De rechtbank stelt voorop dat [X] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van de schade en daarmee onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld.

4.3.  Anders dan [gedaagde 3] betoogt, is de rechtbank van oordeel dat het voorzienbare gevolg van een mishandeling het intreden van letsel betreft, welk gevolg zich hier heeft verwezenlijkt. Omdat [X] wist dat [gedaagde 1] [eiseres] wilde slaan en in die wetenschap [eiseres] naar het buurthuis heeft gelokt, heeft zij daarmee het risico aanvaard dat de gevolgen van dit slaan ernstiger kunnen zijn dan gemiddeld is te verwachten. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan de letselschade zodanig onvoorzienbaar zijn dat die niet kan worden toegerekend en van zulke bijzondere omstandigheden is in casu niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schade die is ontstaan uit de onrechtmatige daad van [gedaagde 1] aan [X] kan worden toegerekend op grond van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek (hierna "BW").

4.4.  [gedaagde 3] voert voorts aan dat de redelijkheid en billijkheid ertoe nopen dat zij -gelet op het geringe aandeel van [X] in de mishandeling- voor een aanzienlijk minder deel in de schade zou dienen bij te dragen dan de gevorderde hoofdelijkheid. Ook dit verweer faalt nu uit artikel 6:166 BW de hoofdelijke aansprakelijkheid reeds volgt. De bepaling van hetgeen [gedaagde 1] en [X] in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen is geen geschilpunt in de verhouding ten opzichte van [eiseres] maar speelt slechts in de onderlinge verhouding tussen [X] en [gedaagde 1].

4.5.  Nu vast staat dat [X] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade zoals deze is ontstaan bij [eiseres], en zij ten tijde van de onrechtmatige daad 15 jaar oud was, zijn [gedaagde 3] en [gedaagde 2] als haar ouders als wettelijk vertegenwoordigers op grond van artikel 6:169 BW ook aansprakelijk voor de door [eiseres] geleden schade.

4.6.  [gedaagde 1] heeft niet bestreden voor de schade van [eiseres] -in beginsel- aansprakelijk te zijn zodat de rechtbank dit tot uitgangspunt zal nemen.

Omvang schade

4.7.  [gedaagde 1] en [gedaagde 3] betwisten beiden de omvang van het letsel en derhalve de daaruit voortvloeiende schade en voeren aan dat de medische eindtoestand niet vast staat en sprake is van een mogelijke pre-existentie. De rechtbank gaat aan deze verweren voorbij nu uit de hiervoor onder 2.6 aangehaalde brief van oogarts [oogarts] immers volgt dat [eiseres] als gevolg van de klap volledig blind is geraakt aan haar linkeroog en dat geen herstel te verwachten is. Uit de medische gegevens blijkt geen pre-existente factor. Het medisch causaal verband tussen de blindheid van het linkeroog en de mishandeling is daarmee gegeven.

4.8.  Ten aanzien van de omvang van de schade is tussen [eiseres] en [gedaagde 1] in geschil de vraag of [eiseres] eigen schuld heeft aan het ontstaan van en de omvang van het letsel. De rechtbank overweegt dat voor een beroep op eigen schuld op grond van artikel 6:101 BW sprake moet zijn van toe te rekenen omstandigheden aan de zijde van, in casu, [eiseres] die tot de schade hebben bijgedragen. [gedaagde 1] stelt hiertoe dat eigen schuld zou zijn gelegen in een voorgeschiedenis die aan de betreffende klap vooraf is gegaan. Nu niet nader is onderbouwd waaruit deze voorgeschiedenis bestaat en hoe dit kan leiden tot het aannemen van eigen schuld van [eiseres], gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.

4.9.  Voorts stelt [gedaagde 1] dat er eigen schuld is gelegen in het feit dat de neuroloog een MRI scan wenselijk achtte maar [eiseres] desondanks niet is verschenen op een afspraak om deze scan uit te voeren en zich zodoende onvoldoende heeft ingespannen voor haar herstel. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist en stelt dat zij in overleg met een verpleegkundige heeft afgezien van het ondergaan van een MRI scan nu zij ten tijde van deze scan twaalf en een halve week zwanger was.

4.10.  De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit de brief van de oogarts, [oogarts] zoals hiervoor onder 2.6 weergegeven, blijkt dat [eiseres] op geen enkele wijze heeft kunnen bijdragen aan haar herstel. Tegen deze achtergrond is het niet verschijnen op een MRI afspraak daarom niet van invloed geweest op de omvang van het letsel. Het beroep op eigen schuld wordt dan ook verworpen.

4.11.  [gedaagde 1] betwist de schade welke bestaat uit de koopsom voor de éénogigenverzekering. [gedaagde 1] betwist, naar de rechtbank begrijpt, slechts de hoogte van de koopsom en de premie, nu zij niet bestrijdt dat [eiseres] als gevolg van de blindheid aan haar linkeroog genoodzaakt is een éénogigenverzekering af te sluiten. [gedaagde 1] heeft niet nader onderbouwd op welke wijze het ouder worden van [eiseres] van invloed is op de koopsom en de premie van de door [eiseres] overgelegde offerte, zodat de rechtbank aan dit verweer voorbij gaan. De gevorderde koopsom van € 21.045,-- wordt dan ook - als verder niet bestreden - toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de koopsom is voor toewijzing vatbaar, nu deze niet is betwist. Nu de betreffende premie van de koopsompolis nog niet is betaald, ziet de rechtbank aanleiding de daarover gevorderde rente eerst toe te wijzen vanaf de datum van dit vonnis.

4.12.  Naast deze verzekering heeft [eiseres] ook een bedrag van € 30.000,-- aan immateriële schade gevorderd op grond van artikel 6:106 BW. De rechtbank dient deze schadevergoeding naar billijkheid vast te stellen en houdt hierbij rekening met de navolgende omstandigheden. [eiseres] was ten tijde van het incident 18 jaar oud. Als gevolg van de mishandeling is [eiseres] het zicht in haar linkeroog volledig verloren. Gelet op de jonge leeftijd van [eiseres] levert dit een ernstige belemmering op in haar werkende en privéleven. De rechtbank acht in het onderhavige geval, gelet op wat in vergelijkbare zaken is toegewezen, een bedrag van € 25.000,-- naar de maatstaf van nu toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over de immateriële schade is voor toewijzing vatbaar, nu deze niet is betwist, vanaf de datum van dit vonnis.

Buitengerechtelijke kosten

4.13.  Ten slotte is tussen partijen de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten in geschil. Hiertoe is gesteld dat deze slechts zouden bestaan uit het versturen van een enkele brief en dat de eigen bijdrage van [eiseres] € 94,-- betreft en derhalve geen grotere vergoeding dan deze € 94,-- kan worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat uit het overgelegde declaratie overzicht blijkt dat er meer buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht dan het versturen van een enkele brief. De rechtbank is voorts van oordeel dat in het geval aan de eisende partij een toevoeging is verleend ervan moet worden uitgegaan dat de buitengerechtelijke (incasso)kosten via de toevoeging worden voldaan en dus niet voor rekening van de eisende partij komen. Nu niet is gesteld of gebleken dat de gemaakte kosten niet onder de toevoeging vallen dan wel dat deze toevoeging niet definitief is verleend, kunnen zij derhalve slechts voor de eigen bijdrage ad € 94,-- worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten is voor toewijzing vatbaar, nu deze niet is betwist, vanaf de dag van dagvaarding. LJN BQ1270